De groene linde. Jaargang 1(1905)– [tijdschrift] Groene Linde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] Ad quem ibimus? Ik ben in 't land, waar schoon illuziën zingen. Bezie met mij dien teeren bamisnevel gekneed uit reine witte kinderdroomen. Och, laat erdoor geen windeken blazen komen; en laat geen loof vergaan, en geen geprevel, hoe stil het zij, van uwe lippen stroomen. Ik sta en wacht met eerbiedvolle schromen: er móet uit deze nevelteederheden iets blank en rein met goddelijke leden, iets dat mijn liefde, zonder zich te ontvromen, beminnen mag, me komen toegetreden; ik zal het zoo met teederheid omhelzen: mijn armen trillen reeds van groot verlangen!... Eilaas, ik zie, lijk spokig-zwarte slangen, opdoemen uit den mist de magere elzen!... En in de loome lucht klappende ravenzwingen spottend met al m'n begoochelingen - Ik ben uit 't land gegaan waar schoon illuziën zingen. J.H. Vorige Volgende