't Groot Achterhofken, Beplant ende op nieuw vermeerdert met verscheyden seer stichtelijcke Liedekens
(1664)–Anoniem Groot achter-hofken, 't– Auteursrechtvrij4. Zang. Wanneer het hert nu klaar &c.1. BEnaaude hert dat heel van waare aandacht berooft zijt,
Ten goede onbequaam, naar licht'mis treurig haakt:
Twelk somtijts afgeslooft, schier schipbreuk in't geloof lijdt,
'tSy gyse eertijdts hadt, of nimmer hebt gesmaakt,
Niets isser dat u meerder schaadt,
Als denken dat u sonder schuldt,
Herts aandacht onvoorsiens verlaat,
Als dorrigheit het hert vervult.
Godts hulp, Godts hulp, Godts hulp, Godts hulp sal niemant derven
Of moet, of moet, of moet het ergens in verkerven.
2. 'tIs schad'lijk voor 't gemoedt, van aandacht bloot te weesen:
Want die geen aandacht heeft, die let niet op sijn werk,
Niet letten baart veel feils, feil doet het herte vreesen.
De vrees baart ondersoek, en scherper opgemerk.
| |
[pagina 128]
| |
Dies dunkt my dat het niet en faalt,
Dat aandachts derven is een straf.
En dat sy niemant wort onthaalt
Wiens misslach Godt geen oorsaak gaff.
Wat quaet, wat quaet, wat quaet, wat quaet is moetmen schouwen,
Door wacht, door wacht, door wacht, door wacht d'opwekking houwen.
3. Bekommert soekt en poogt die Mensche met verlangen,
Om sulken lastig pak sijns herten quijt te zijn,
En sift, en overpeinst op 't naauste al sijn gangen,
Tot dat die donk're mist door boet' uyt 't hert verdwijn
Hy stelt niet uyt, maar bidt en smeekt,
Hoe onbequaam hy sich bevindt.
Die 't vat niet stopt ter wijl het leekt,
Behoudt op't lest maar damp en windt.
Men vindt, men vindt, men vindt geen schatten sonder soeken.
Doorsoek, door soek, door soek, door soek al 's herten hoeken.
4. Wat Christen wenschter niet om aandacht nooit te missen,
Die krachtig wordt gevoedt, door vlijtig nagespoor,
| |
[pagina 129]
| |
Van Godts geheimenis, in sijn getuygenissen,
Door kloppen met 't gebedt, aan sijn toeluiste'rend' oor.
Sy schijnt te vlien wanneer geschil
Van Mensch met Mensche wordt geschift,
En Godes aldernetste wil
Door reden uyt sijn woordt gesift.
Maer 't is, maar 't is, maar 't is, maar 't is, maar vuur bedekken,
Om strax, om strax, om strax, dat weder op te wekken.
5. Indien dan aandacht vliedt, door sinnen op te scherpen,
Terwijl men ondersoekt, soo houdt het vast daar voor,
'tIs dwaaling in 't verstandt, sulk ondersoeks verwerpen,
Of domm' onlijdtsaamheydt, stugheydt of hert gestoor
Daar d'yver door uyt 't herte wijkt,
Die strax wanneermen binnen keert,
Herstelt is, alsmen't naauw bekijkt,
En 't geen men weet sich selven leert.
Hoe kan, hoe kan, hoe kan des waarheit naspoor hind'ren,
Die ons, die ons, die ons, die ons maakt wijsheits kind'ren.
|
|