't Groot Achterhofken, Beplant ende op nieuw vermeerdert met verscheyden seer stichtelijcke Liedekens
(1664)–Anoniem Groot achter-hofken, 't– Auteursrechtvrij3. Zangh. De Mensch wiens hert gelijck &c.1. DOor aandachts schijn wordt meest het volck verleydt,
En doolings kracht vast over al verspreit.
Sy is gelijk de eele wijn,
Spijs voor dees, voor die fenijn,
Dien die boven alle woorden, hoese 't hert ook mogen treffen
Godes woorden niet verheffen.
2. Soo iemants reen hoe yverich oft bespraakt,
Of hoe aandachtig 't herte meer vermaakt,
Als Godts oversoete wet,
Die het hert haar palen set;
| |
[pagina 126]
| |
'tIs geen gave Godts te achten; maar een yd'le Menschen dichting:
Geen gewenschte Zielen stichting.
3. Aandacht die 't hert met nutt' opwekking voedt,
Bestaat in sterk' inspanning van't gemoedt
Op des Heeren goedigheyt,
Uyt een diep' ootmoedigheyt,
In verwond'ring opgetogen, met het sterkst van sijn gedachten,
Om sijn weldaan te betrachten.
4. Gevlooten uyt sijn diepe liefdes grondt,
Waer uyt hy ons sijn lieve Sone sondt.
En ons dood' uyt Satans macht,
Onder sijn regeering bracht.
En door ongemeten goedtheydt, sulken eeuwig heil wil schenken,
'tWelk noit iemant kon bedenken.
5. Sijn hert versinkt in diepe aandacht neer,
Als hy gedenkt dat Godt in sijne leer
Wijsheits ongegronde schat,
Noit van iemandt heel bevat,
Waar in ieder, hoe ervaren, altijt meer geheims kan vinden,
g'Opent heeft den Godt-gesinden.
6. Hier door wort hy soo krachtig aangespoort,
Tot ondersoek van Godts beschreven woort,
Om't geheim daer van te sien,
d'Eisch te doen, 'tverboon te vlien,
| |
[pagina 127]
| |
En met elk daar van te spreken, die haar selfs met ernst bekloeken
Om sijn wil te ondersoeken.
|
|