Den groten zee-held Paul Jonas
(1785)–Anoniem Groten zee-held Paul Jonas, Den– AuteursrechtvrijOp een Ligte wys.
De Baas.
Vergenoegt is ’t zoet van ’t Leven,
Is ’er wel beter Vreugt op aard?
Gesondheyt werd mijn ook gegeven,
Wel wat is ’er beter staat?
Ik heb geseegent veel te werken,
’t Leven maakt my niet lam of stram. bis.
Maar ’t wort laat na ik kan merken,
Ik wou dat de drommelse jonge maar quam.
Savonds als de Zon gaat blinken,
Dan heb ik weer een andere pret,
Ik rook een piep en laat ’t glaasje klinken,
Ik ga met een Vrou van me na bed,
| |
[pagina 83]
| |
Die my streelt met vriendelijkheden,
Ik noemt haer mijn Engel mijn lief en lam. bis.
Ia slaep gerust ik ontwaak wel te vrede,
Ik wou die drommelse jonge maer quam.
Wel Ionge is dat nu weg blyven?
Daer je weet ik ben so bepaalt.
De Jonge.
Baes wilt dog op mijn niet kyven,
Want de Brug was opgehaelt.
De Baas.
Wel jou zeldermintse Ionge,
Ik geef jou strak een schop,
Wat machje voor rare sprongen;
Want de Brug die gaet nooit op.
Maer zeg toe nu eens ter degen,
Wat een boodschap brengje mee?
De Jonge.
Ach Baes maekt mee niet verlegen!
En wees dog maer wel te vree,
Want ziet ik ben het vergeten,
Wat dat ik kreeg voor bescheyt, bis.
Want ik sprak dat moetje weten,
Maer een lompen keuken-meyt.
De Baas.
Wel ik kan met jou niets wagen,
Lompe rekel als je zyt;
Ik kryg op al mijn vragen,
Voorwaer niet eens bescheyt:
Ziet mijn bloed dat word mijn water.
De Jonge.
Ik zeg Baes de meyt was Gek.
De Baas.
Ik zeg Ionge houd u snater,
Of ik sla je voor jou bek.
| |
[pagina 84]
| |
Ia je moet met slaan beginnen,
Dan zouje voorseker zien,
Hoe ik zonder te versinnen,
Met mijn vingers alle Tien,
Zou ik in u Bakkes drukken,
Loof het vry baas poereloer. bis.
De Baas.
Ionge dat kan nimmer lukken?
De Jonge.
Iy kan lopen na je Moer.
De Vrouw.
Wel wie heeft nu van zijn Leven,
Wat heeft Kootje dog misdaan?
Heeft hy dan so zwaar misdreven?
Dat je hem dreigt om te slaan,
Ziet hoe al mijn Leden beven,
Altijd dreigje of je slaat, bis.
Kan je wel eens Reden geven,
Waarom datje bent so quaat?
De Baas.
Hoor dat Vrouws persoon eens lullen,
Ik zeg je maekt me drommels quaat,
Krijg ik in mijn kop de krullen,
Dan so slaan ik u disperaat;
’t Zijn geen zaken die u raken,
Daarom bruyt na agteren toe,
En gaat daar u Pot klaer maken,
Ik ben jou babbelen lang al moe.
Lieve vrinden hoor mijn Vrouwtje,
Hoe slooft zy zig thans weer uit;
Gelooft haar niet zy is een stouwtje,
En zy houd veel van die guyt,
| |
[pagina 85]
| |
Man bedaar, Koo weet van saken,
’t Sou ons strekken tot verdriet?
Wilt dog maar de peys weer maken,
Kootje is de quaetste niet.
|
|