Den groten zee-held Paul Jonas
(1785)–Anoniem Groten zee-held Paul Jonas, Den– AuteursrechtvrijOp een aangename Wys.
Diana die betragt,
Na de soete Vogel-jagt:
Kupido gewapent staet,
Net als een kloek Soldaat,
Diana speelt op de Fluit;
Om te maken een soet geluit:
Musca vol min, De Sang-godin;
Kupido vol minne-pijn,
Om Diana te volgen, Met de goede Iupijn.
2. Kupido sprak terstond,
Mag ik Dianes roder mond?
Schenk my een zoedn, Al in ’t Groen;
Mijn minnelust voldoen:
Hoe lieffelijk zingt de Nagtegael,
’t Is alles even soet van tael;
Haer Schaepjes bly, Al in de wey;
De Herder met zijn Fluit,
Ik zal Diana kiesen,
Voor mijn waerde Bruyd.
| |
[pagina 80]
| |
3. Slaet de Mars Roudou,
Tygers en Beeren worden flou,
Door het blasen van de Trompet,
Waer al het Volk verplet,
Diana jaegde in het Bos,
Al haar honden waren los:
’t Wilt dat vlugt, Door het gerugt,
Met droef gebuil:
Kupido wert gevangen in Dianaes kuil.
4. Doe sprak de Jacht-Godin,
Kupido staet in mijn zin,
Haer ogen lonken na de zwier,
Door het soete minne-vier,
Benje een kloek Soldaet,
Maekt dat u geweer maer staet,
Benje een held; Wees niet ontstelt,
Het gaet ’er op los,
Kupido kan jagen in Dianes bosch.
5. Kupido is constant,
Diana nam de Pyl in de hand,
Schoot een schootje vol van min,
Aen de schone Jacht-godin,
Die pyl heeft haer doorwond,
Zy viel neder op den grond,
De schoon Diaen, Riep Vullekaen,
Helpt mijn uit den nood:
Want ik ben doorschoten,
Ja schier ter Dood.
6. Kupido schoot best,
In Dianaes vogel nest:
Hy liet zijn Brakken en winden los,
Te jagen in ’t Bosch,
Doe sprak de schoon Diaen:
| |
[pagina 81]
| |
Is u Snaphaan wel gelaan,
Diana zei wat ben ik bly, gaat maer u gang,
Met u geweer te schieten,
Met u geweer te schieten:
Valt mijn noch niet bang.
Diana waer niet ontstelt,
Al zijt gy een Oorlogs-held,
Bent gy genegen tot de Jacht?
Kupidotje toont u kracht:
Doe sprak Diana teer,
Ik en vrees voor geen Geweer:
Benje een Man toond watje kan:
Leg noch eens Kupido moest treuren,
’t Kruid waer van de Pan.
Doe sprak de Jacht-Godin,
In ’t Bosch te Jagen is mijn zin,
Kupidotje vol pleisier:
Doet noch een schoot drie vier,
Ik Geloof dat je bent ontbloot,
Of hebje geen Kruid of Lood?
Al u gewelt mijn niet ontstelt,
Voor so een held, Diana sal niet vresen,
Al trok een Prins te veld.
Kupidotje wel bedagt,
Als gy wilt gaen op de Jacht,
Versiet u naer van Loot en Kruid,
Als gy ’er gaet op uyt,
Daer is meenige Jonge maegd,
Die ’t Jagen wel behaegt:
Kunt gy niet meer, Met u Geweer?
’t Is groot hartseer,
Diana houd van ’t Jagen,
| |
[pagina 82]
| |
In haar Bosje teer.
Jonkmans met min belaan,
Als gy op de Jagt wilt gaan;
Daar is menig frisse meyt,
Die voor een Krijgsman streyt,
Alwaar ’t een Granadier,
Die kan schieten na de zwier,
En dat so net, ô Wat een pret,
Is wel adret, Daar is geen beter Jagen,
Als by de Meyt op ’t Bed.
|
|