Den groten zee-held Paul Jonas
(1785)–Anoniem Groten zee-held Paul Jonas, Den– AuteursrechtvrijOp een aangename Wys.Uyt dese Wereld wonder zaken,
Al Practiseert men Dag en Nagt,
Daar is niet meer uyt te raken,
Schoon dat men ’t voor ogen sag,
Maar komt iemand van te praten,
In de Kroeg met veel verstant,’
’t Is al pogchen van hoge staten,
Al komt ’er een uit ’t Moffenland.
Geld is de weg van alle zaken,
Geld brengt iemand tot top van Eer,
Geld schynt de dwasen wys te maken:
Geld brengt een Burger tot een Heer;
Maar komt uemant my te vragen,
Heeft hy Verstand of heeft hy Eer?
Wel foei wie vraegt dat van zijn leven dagen,
Zy heeft braef geld wat wilje meer. bis.
Ziet het Geld dat maakt goede vrinden,
En men word dan geacht en ge-eerd;
Maar waar dat men geen geld komt vinden,
Werd u de nek ras toegekeerd;
Mogelijk sal my iemand vragen,
Gaat dat gepaart met deugd en eer?
Wel foei wie vraagt dat van zijn leven dagen,
Dat pleeg wel so, maar nu niet meer. bis.
| |
[pagina 77]
| |
’t Geld dat kon so veel uitwerken,
Zomtijds goed en somtijds quaed:
Wilt dit Vers ter deeg opmerken,
Doen brengt menig tot hogen staat:
Hebje braaf Geld je moet niet schromen,
Dan is ’t Vriendje kom maer in,
Men kan by Heeren en Dames komen,
rost een Biljaerd al na u zin.
Het Meisje om aan de Man te geraken,
Behoeft geen schoonheyt, Deugd nog eer,
Maar het principaal van alle saken,
Bestaet maer in schyven min of meer;
Maer komt iemand my te vragen,
Heeft zy Verstand of heeft zy eer?
Wel foei wie vraegt dat van zijn leven dagen?
Zy heeft braef Geld wat wilje meer. bis.
’t Geld doet meenig een bekoren,
Trout een Kamenier of Keuken-meyt,
Al hebben zy haer eer verloren,
By haer Heer op eenen tyd;
Maer hoor eens naer de bedryven:
Ian zat al op ’t Kantoor,
Hy kan nog geen Hollands schryven.
Dog de Pen al agter ’t oor.
Geld is de leus van alle zaken,
En die het heeft die komt het wel;
Want hy weet ook daer door te raken,
Somtyds al uit de grootste knel:
Wel sal dan weer iemand vragen,
Wat baat het geld zonder deugd of eer?
Wel foei wie vraegt dat van zijn leven dagen,
Geld moet ’er zijn men vraagt na geen eer. bis.
Die geld heeft word aangebeden,
| |
[pagina 78]
| |
Hy vind zijn Vrinden by de hoop,
Maer vervalt hy in tegenheden,
Fluks zijn Vrienden op de loop:
Maer komt iemand my te vragen,
Is dese Man u vriend niet meer?
Wel foei wie vraagt dat van zyn leven dagen,
Toen had hy geld maer nu niet meer. bis.
Mogt ik maer de waerheid zeggen,
’t Is maer niet anders als om de poen,
Men kan met Geld alles ontseggen,
Daer is het ieder om te doen:
Zo gaet het in ’s Werelds ronde,
Ia ook in ons Neerlands dal,
’t Is al van Geld waer zy na vragen,
Ik beklaeg de geen aen lager wal.
Ieder zijn fouten te vertellen,
Is dog de saek in desen tyd,
Tussen goede vrienden quaet in te stellen,
En om te stoken twist en Nyd;
Maer komt iemand my te vragen:
Is dit werk van een Man van eer?
Wel foei wie vraagt dat van zijn leven dagen?
Het waar wel gebruik maar nu niet meer. bis
Ongelukkig dan sulke tyden!
Daer men Geld boven Deugd bemind!
Hoe kan men Eer en Deugd bestryden,
Hoe komt ’t Menschdom so verblind?
Laat ons voorts de Deugd na jagen,
Band de Ondeugd uit het hart:
Wie sou dan van zijn leven durven wagen?
Of de Deugd niet moet zijn betragt?
Vrienden ik schey ’er uit met Digten,
Ik treed niemant in zijn Eer:
| |
[pagina 79]
| |
Ik souje beter onderrigten,
Ieder doet na zijn begeer:
Ia veel Hoeren ende Snollen,
Leven ook al van Ian poen,
Kunnen zy u Zak eens rollen,
Zo genagt al met een zoen.
|
|