De groote nieuwe Hollandsche boots-gezel, ofte Bataviers helden-stuk, zynde een groot deel vermeerderd en dat met de vermakelykste melodye en min-gezangen
(na 1750)–Anoniem Groote nieuwe Hollandsche boots-gezel– AuteursrechtvrijOp een aangename Vois.Een Meisje pertinent,
Zeer vriendelyk boven maten,
Staat in myn Hert geprent,
Met Goud en Zilver Platen,
't Js een zo schoonder Maagd,
Die myn ‘er Jonk Hert behaagd,
Och! ik hoop zy 'er nog Liefde draagd.
| |
[pagina 69]
| |
Zy heeft twee Borsjes rond,
Als Appelen van Granaten,
Haar Azem uit haar Mond,
Ruikt zoeter als Notemuskaten;
Van alles is zy wel,
Om te vermaken een Jong Gezel!
Ach! en hoe schoon blinkt haar dat Vel.
Haar Tandjes in haar Mond,
Zyn witter als Yvooren,
Van herten is zy gezond,
Daar toe zeer scherp van hooren;
Haar Oogen die zyn klaar,
Als Christalyn voorwaar;
Och! en hoe schoon Krult haar dat Haar.
Haar Kleederen aan haar Lyf,
Daar mee zo gaat zy zwieren,
Van Goud en Zilver styf,
Zeer fraay met goe manieren;
Mogt ik het meisje maar,
Dan wierden wy t'zamen een Paar,
Het geschieden al binnen het Jaar.
Myn Vrienden vraagden my,
Wat voor een Maagd is dezen,
Die door de wille van dy,
Zo minnelyk word geprezen;
Van eerelyk Geslagt
Js zy ter Waereld gebragt,
Ach! en ik en hoor van de Maagt geen Klagt.
Adieu, myn Lief adieu,
'k Moet naar Oost-Jnjen varen,
't Moet eens gescheiden zyn,
Een Reisje van zeven Jaaren;
Als ik leg op een Ree,
Zo meenigen Myl in Zee,
Zo gedenk ik aan myn Liefje mee.
Adieu myn Lief adieu,
Voor 't laatst zo moeten wy scheiden,
Als 't eens gescheiden moet zyn,
Een kusje onder ons beiden:
Adieu myn lieve Meid,
Tot op een ander Tyd,
Tot Trouwen ben ik wel bereid.
|
|