De groote nieuwe Hollandsche boots-gezel, ofte Bataviers helden-stuk, zynde een groot deel vermeerderd en dat met de vermakelykste melodye en min-gezangen
(na 1750)–Anoniem Groote nieuwe Hollandsche boots-gezel– AuteursrechtvrijVois: Wispeltuurige Matroos.Dje hooren wil een aardig Ding,
Van de Visschers van Schevening;
Die blyft hier maar een weinig staan:
Jk zal hem laten hooren aan:
Hoe de Visschers aldaare,
Helden waare.
Zy gingen met haar vieren gaan,
Jn Zee te Vangen Kabbeljaauw,
En doen zy in het Visschen waar,
Komt 'er een Kaper by, die haar,
Met haar vieren gelyken,
Deede Stryken.
De Visschertjes die spraken daar,
Wy zyn Ge-
| |
[pagina 63]
| |
vangen dat is waar,
Maar Randzoeneerd ons na advenant;
Wy zullen u het Geld contant
Van ons Dorp af halen,
Zonder falen.
De Kaper die zag onbelaan,
Haar voor onnozele Bloedjes aan,
En Rantzoeneerde yder dan,
Voor vier Honderd Gulden de Man,
Daar zy om gingen Varen,
Met bezwaren.
Dit was voorwaar een hard Gelag,
Het Geld moest komen voor den Dag,
Yder die haalden 't zyne daar,
En kregen 't Geld zo by malkaar,
Daar zy mee gingen snaren,
Na hem Varen.
Doen zy weer by de Kaper kwam,
En 't Geld van haar daar over nam,
Zo zag hy dat het allegaar,
Schellingen en Zesthalven waar,
Hy wou dat niet ontfangen,
Maar weer lange.
Gy moet my brengen hier grof Geld,
Of ik hou u in myn Geweld,
Doe sprak de Fransche Kaper bars;
Gy moet my dat beschikken ras,
Of zoude zonder falen,
Myn woord in halen.
Daar moesten die Bloen van hem treen,
En Varen met haar Geld weer heen,
Maar d'een die zey De Drommel haal,
dat men den Fansche Beer betaal,
Met Kruit en Loot daar schoone,
't Was zyn loone.
Ja zey dan ander Toornig dan,
Jk waag myn Visschers Kop daar an,
Jndien ik Volk genoeg maar had,
Jk zou hem daar Betalen rad,
Met groot Geld na vermeuge,
dat hy 't zal heuge.
Hier op zey d'andere Visscher weer,
Jk weet Raad dat men maar Marcheer,
Al na den Haag zonder Getiers,
Verzoeken veertig Granadiers,
om ons te Assisteeren,
Na begeeren.
Dien Raad die hielden ze voor goed,
En gingen ook op staande Voet,
Al na den Haag en zeiden daar,
Hoe zy t'zamen genomen waar,
En gingen voorts Verklaaren,
haar weervaren.
Zy kregen daar op staande Voet,
Veertig Gra-
| |
[pagina 64]
| |
nadiers wel Gemoed,
die met dees Visschers straks aan Boord,
Na den Kaper Zeilden voort,
Die haar met groot verlangen,
heeft ontfangen.
Zo ras zy kwamen by hem dan,
Zo stak men de Granaten an,
En gaven hem zo wakker Vier,
dat hy moest roepen om Kwartier,
Och! wy zullen, 't op geven,
Laat ons Leven.
Hier op zo Sprongen zy aan Boord,
Het was allon, sa Fransman voort,
Gaat na Beneen zonder Geweld,
Men zal u daar tellen groot Geld,
En zult daar nu niet kyven,
om de Schyven.
Zy vonden in de Kaper daar,
Veel Geld en ook andere Waar,
En ook een Engels Schipper weerd,
Die by haar was Gerantzoeneerd,
Voor twee Duizend twee honderd,
Guldens bezonder.
Die Man die kwam daar door ook vry,
Denkt hoe zy waren alle bly,
Men bragt het Schip en Franschen al
Te Rotterdam al in de Val,
Js dit nu geen Geld schoone,
Voor haar Loone.
Js dit ook niet een schoonder Ding,
Van de Visschers van Schevening,
Die haar Vyanden zo Kordaat,
Met Kruit en Loot Betaalen gaat,
Het zal staan in Memory,
Tot haar Glory.
|
|