De groote nieuwe Hollandsche boots-gezel, ofte Bataviers helden-stuk, zynde een groot deel vermeerderd en dat met de vermakelykste melodye en min-gezangen
(na 1750)–Anoniem Groote nieuwe Hollandsche boots-gezel– AuteursrechtvrijOp een aangename Vois.Ik ben lestmaal de Nieupoort uitgegaan,
Buiten Batavia wilt verstaan,
Om myn Jonk Hert wat te Vermaaken,
Terstond nam ik myn keer,
Want op dien dag was 't myn begeer,
Om lustig aan den Drank te raaken.
Jk ging terstond na 't Hooger-Huis,
Daar ging ik zitten Drinken kwansuis,
Een kom Sury al van de Boomen,
Terwyl dat ik daar zat,
Een Bonkes rookten en een Pienang at,
Sag ik daar een Mestiesje komen.
Jk heb haar zo Minnelyk Gegroet,
Gelyk een Minnaar Vleijen moet,
Als hy uit Liefden zoekt te Minnen,
Jk zei Schoon Kind kom hier,
Want in de Zonne-Schyn is geen Pleizier.
Daarom treed hier een weinig binnen.
Zy trad in en ik was zeer Verblyd,
Zy zei
| |
[pagina 61]
| |
Jonkman ik heb geen tyd,
De Zon is al zo hoog gerezen,
Daarom zo moet ik gaan,
Maar ik neem u voor myn Gezelschap aan,
Op Jakatra moet ik nog wezen.
Jk zond terstond na de Stad ras,
Of daar geen Kipersol en was,
Die voor 't schoon Kind zou zyn gedragen;
Terstond zo kwam daar een,
Daar ik met 't schoon Kind ben onder Getreen,
Niemand hoorden ons beide klagen.
Wy gingen door een groene Laan,
Daar Klaver-Gras en Bloemen staan,
Daar gingen wy wat zitten Rusten:
Jk heb haar zo minnelyk gezeid,
Gelyk een Minnaar tot zyn Meid,
Schoon Kind dat ik u nu eens Kusten.
En ik dorst 't haar het eerst niet doen,
Daar op zo gafze myn de eerste Zoen,
Doen smaakten ik haar roode Lipjes,
Myn Hoofje lag in haar Schoot,
En bey myn Handen op haar Borsjes bloot,
Doen voelden ik haar roode Tipjes.
't Js nu al lang genoeg Gekust,
Ons heeten Brand moet zyn Geblust,
Daar na schikten zy haar ter degen,
Haar bloote Borsjes los gedaan,
Zo dra als ik dat voor zag open staan,
Heb ik een nieuwe Lust gekregen.
Wy lagen in Vrouw Venus Spel,
Ja zeper het ging daar zo wel,
Zy wist 'er aardig na te voegen,
Doen Branden dat schoon Venus Kind,
Zo dra als ik daar in Schoot gezwind,
Doen kreeg ik daadlyk myn Genoegen.
Wy zyn toen beiden op gestaan,
Haar Kleed dat heeft zy aangedaan:
Zy zei Jonkman wilt u wat spoeden:
Haar Neusdoek die zy had,
Die heb ik datelyk uit haar Hand gevat,
Wiste myn zweet, want ik was Moede.
Wy gingen zoo te zamen voort,
Tot voor haar Deur zo dat behoord,
Zy zei Jonkman weest
| |
[pagina 62]
| |
Wellekome,
Daar stond een Boere Pons;
Zy zei Jonkman dat is voor ons,
Kom laat ons lustig Drinken omme.
De kop stont my zo kroes,
't Was te zamen daar al Avoes;
Dat zal ik weer aan u besteden,
Zo dra ik daar Lust in kreeg,
Stak ik myn Handje op haar Boezem leeg,
'k Ging haar tot d 'Onder-Rok ontkleeden.
Wy Sprongen lustig in de Bogt,
Zy zey dat maakter een nieuwe Vogt,
Toen Schonk zy myn nog drie Realen,
En zei Dat is 't gelag,
Dat gy van dezen Dag nog Drinken mag,
En ook de Kipersol betalen.
|
|