| |
| |
| |
Moedig Annemieke
Door Anneke Bloemen
De vader van Ellen Vermeer, een vriendin van Annemieke, zit in Amerika en is ernstig ziek. Hij vraagt zijn vrouw dringend, over te komen en nu gaat Ellen enige tijd logeren bij Annemieke, die geen vermoeden heeft welke moeilijkheden haar wachten....
‘Deze dag ook alweer voorbij,’ denkt Annemieke die helemaal alleen op de bank zit te lezen. ‘Als Bobbie eenmaal naar bed is, is de avond zo om.’
Ze hoort moeder boven met hem bezig en legt haar boek neer, want vader heeft gevraagd of ze dadelijk even bij hem in de spreekkamer wil komen, als moeder klaar is. Annemieke is verbaasd over deze ‘uitnodiging’, want vader roept je alleen maar naar de spreekkamer voor iets werkelijk belangrijks.
‘Misschien nog iets over Ellen,’ denkt ze, maar ze vindt het vreemd om daarvoor naar de spreekkamer te moeten komen. Het is stil in huis. Hans en Jan zitten boven en Frits is naar een studentenbal in Leiden, waar hij een paar uur geleden, netjes opgepoetst zoals Hans dat noemt, heen is getogen.
O, daar komt moeder de trap af. Ze steekt haar hoofd om de hoek van de
| |
| |
deur en zegt: ‘Zo Annemieke, ga je mee?’
Annemieke kijkt op als ze hoort dat moeders stem vreemd klinkt en ze begrijpt er niets van als ze haar witte gezicht ziet. Pas echt ongerust wordt ze als ze in de spreekkamer vader ziet. Zijn gezicht is grauw. Hij lijkt ineens jaren ouder en Annemieke merkt dat hij nerveus is. Toch heeft hij zijn normale stem als hij zegt: ‘Vrouwke-lief, ga jij nu eens hier zitten. Zo.’ En hij duwt haar in een gemakkelijke stoel.
Moeder zit achter vaders bureau en speelt nerveus met een briefopener. Vader loopt op en neer door de kamer, maar opeens blijft hij bij de deur stilstaan en schuift het bordje ‘Belet’ op de buitenkant.
Nu weet Annemieke helemaal dat het iets belangrijks is wat vader en moeder met haar willen bepraten en, aangestoken door hun onrust, voelt ze zich steeds akeliger worden.
‘Wat moeder en ik vandaag met jou willen bespreken,’ begint vader, ‘is heel moeilijk voor ons. We hebben het dan ook
| |
| |
van maand tot maand, nee eigenlijk van jaar tot jaar uitgesteld, tot we opeens beseften dat we niet langer meer konden wachten. We merkten dat heel sterk op de dag dat jij het jongetje redde en daarmee bewees echt zelfstandig te kunnen handelen.’
Vader kucht even en gaat dan door. ‘Bij hetgeen we nu aan jou gaan zeggen moet je ook zelfstandig handelen. Moeder en ik kunnen je alleen een helpende hand toesteken.
Je herinnert je nog wel dat ik je een poosje geleden gezegd heb dat we heel veel van je houden en, lief kind, dat wil ik nu nog eens onderstrepen. Moeder en ik houden van jou evenveel als Frits, Hans, Jan en Bobbie en....’
Maar vader wordt onderbroken door Annemieke die heel kalm, zo kalm dat ze het zelf niet begrijpt zegt: ‘Ik ben jullie kind niet.’ Ze kijkt van vader naar moeder en ze hoopt met alle kracht die in haar is:‘Laten ze het ontkennen. Ik wil àlles horen behalve dat.’
Ze heeft weer precies dezelfde gewaarwording als ze had vlak voor ze in het water sprong: ontelbare gedachten gaan door haar heen in een paar seconden tijds. Ze weet niet dat ze haar hand omhooghoudt alsof ze een slag wil afweren.
Door een nevel van tranen ziet ze moeder op zich afkomen en aan haar zachte, troostende gebaren merkt Annemieke dat het ‘Ja’ is.
Moeder troost je zo altijd als je verdriet hebt en nu hééft ze verdriet en vader en moeder hebben haar dit aangedaan. ‘Hadden jullie het me maar nooit verteld,’ roept ze ineens en ze schrikt er zelf van, zó hard schreeuwt ze. ‘Ik wil het niet weten.’
Annemieke voelt zich radeloos. Ze voelt zich door iedereen in de steek gelaten. ‘Dit zijn dus mijn vader en moeder niet,’ denkt ze dof. ‘En de jongens zijn geen broers van mij. Frits dus ook niet. Nu kan ik nooit meer echt trots op hem zijn. Hij is niets van mij.’
Met een ruk gaat haar hoofd omhoog en ze vraagt schril: ‘Wie....?’ en nu voelt ze dat vader haar uit de stoel tilt. Hij gaat er zelf in zitten en neemt haar, alsof ze nog een klein meisje is, op schoot.
‘Lieve Annemieke,’ zegt hij zachtjes en hij strijkt haar licht over haar hoofd. ‘Alles wat ik je ga vertellen is verdrietig. Het is verdrietig voor jou, maar ook voor moeder en mij.
Toen Jan geboren was en wij dus drie zoons hadden verlangden moeder en ik heel erg naar een dochtertje en je begrijpt hoe gelukkig we waren, toen ons na een jaar een meisje geboren werd.
Onze vreugde was zo groot, dat je je wel kunt indenken hoe diep ons verdriet was toen we dit dochtertje na vier dagen levenloos in haar wieg vonden. We waren wanhopig. Onze Mieke, zo hadden we het kindje genoemd, had ons maar een erg korte vreugde geschonken.’
Vader houdt even op met vertellen en kijkt naar moeder die hem met een dapper lachje toeknikt.
‘Dit is één verdrietige gebeurtenis. Maar een week later gebeurde ons nog iets vreselijks. Zoals je weet had ik een broer Lex, die jong gestorven is. Hoe hij stierf hebben we jullie nooit verteld, maar dat moet ik nu doen. Mijn broer Lex was, net als ik, dokter en we trokken heel veel samen op. Je begrijpt dat het heerlijk voor ons was om in lange gesprekken onze gedachten en wederwaardigheden uit te wisselen. Lex was ongeveer drie jaar jonger dan ik en hij trouwde een jaar voor ons dochtertje geboren werd.
Moeder en zijn vrouw werden dikke vriendinnen en Annemieke, zelden vind je een vriendschap die zo eerlijk gemeend was als de onze.
Een week voordat ons kindje geboren werd kregen zij een baby, ook een meisje. Ze noemden het Anne en Lex en ik voerden lange telefoongesprekken en schepten verschrikkelijk op over onze dochters.
De kleine Anne groeide goed en toen ze veertien dagen oud was, gingen haar ouders voor het eerst samen uit. Ze lieten de baby bij het dienstmeisje thuis en
| |
| |
vrouwkelief, hoe het gebeurd is weet
niemand, maar de auto is in het water gereden en Lex en zijn vrouw zijn verdronken
Wat er daarna gebeurde begrijp je wel. Wij namen de kleine Anne in huis en dat was jij. We hebben jouw naam en de naam van ons kindje, dat toen pas gestorven was, samengevoegd en zo werd jij Annemieke.’
‘Weten de jongens het?’ vraagt Annemieke zachtjes.
‘Alleen Frits,’ antwoordt moeder en Annemieke ziet dat haar tranen over de wangen lopen. ‘Frits was vijf jaar toen jij kwam en hij heeft alles meegemaakt. Hij is ook bij jouw vader en moeder geweest om naar hun baby te kijken en alles heeft diepe indruk op hem gemaakt. Vooral toen onze baby stierf.’
‘En Frits is juist altijd zo lief voor me,’ zegt Annemieke weer, ‘terwijl ik toch maar een aangenomen kind ben.’ ‘Misschien wel omdat,’ verbetert vader.
‘Hoe heette mijn ....’ even stokt Annemiekes stem en ze kijkt naar moeder. ‘Hoe heette mijn moeder?’ ‘Mieke,’ zegt moeder en dan is het weer stil. Annemieke voelt zich ineens weggerukt van haar vertrouwde plaatsje in dit huis. Ze heeft altijd gedacht dat ze gewoon Annemieke van Oven was en dat dit haar eigen vader en moeder waren. Ja natuurlijk, ze blijft Annemieke van Oven, want haar èchte vader en deze vader waren broers.
Deze vader.
Wat een akelige gedachte.
Dit is niet gewóón vader.
‘Ik ben dus uw nichtje maar,’ zegt Annemieke en haar lip trilt alsof ze nog maar klein is. Zo voelt ze zich ook. Klein en hulpeloos.
Grote mensen hebben haar opgevoed alsof ze een kind uit hun gezin was en nu zetten ze haar er weer buiten.
Zó voelt Annemieke het. Ze is netjes buiten het gezin geplaatst.
‘Ik geloof nu dat jullie het mij allemaal beter vanaf het begin hadden kunnen vertellen. Dan was het nu niet zo, zo, beroerd geweest.’
Dáár, nu heeft ze precies gezegd wat ze bedoelt.
Ze laat zich van vaders schoot glijden en, verblind door opkomende tranen, rent ze de kamer uit, terwijl ze de deur achter zich dichtmept.
Moeder kijkt vader radeloos aan. ‘Nu hebben we het dus toch verkeerd gedaan,’ en nu de spanning van jaren en jaren is verbroken, snikt ze het uit.
Vader loopt op haar toe en zegt: ‘We hebben Annemieke nu een onbezorgde jeugd gegeven, lieverd. En als we het haar meteen hadden verteld zou ze ons dat nu evengoed kunnen verwijten. We hebben haar bijna veertien jaar gesteund, dit moet ze zelf verwerken. We kunnen haar alleen maar helpen als ze dat zelf wil.’
Boven op haar kamer ligt Annemieke languit op haar bed. Ze heeft zich moe gehuild en ze voelt een barstende hoofdpijn opkomen.
| |
| |
Ze zegt voor de zoveelste keer: ‘Aan-geno-men kind. Aan-geno-men kind.’
Iets dergelijks denken alle kinderen wel eens en zij heeft ook zo'n periode gehad. Ze heeft er toen niet eens over gesproken, zo'n absurd idee vond ze het.
‘Toch had ik het kunnen weten’ en ineens herinnert ze zich talloze gelegenheden die het haar hadden kunnen verraden. Neem bijvoorbeeld maar moeders overdreven (vond ze toen) grote schrik, toen zij in het water was gesprongen om Maarten te redden. Bij die gelegenheid heeft moeder voor het eerst op zo'n vreemde manier gezegd dat ze groot werd en ze is de hele dag van streek gebleven. En op Sinterklaas, toen ze haar foto uitpakte. Wat was moeder toen eigenlijk vreemd ontroerd. O ja, en haar eigen opmerking van: ‘Ik ben hier in huis de enige met kuiltjes in mijn wangen.’
En vaders ernstige toespraak toen ze op weg waren naar de familie de Jong. Dat ze toen niet iets is gaan vermoeden! Steeds meer aanwijzingen vindt ze en ze wordt er steeds ellendiger van.
‘Ik, Annemieke van Oven. Anne van Oven, een aan-ge-no-men-kind. Hadden ze me maar vanaf dat ik kon praten geleerd tante en oom te zeggen,’ piekert ze. ‘Nu is het zo vreselijk. Wie weet hoeveel mensen ervan op de hoogte zijn. Nòg een wonder dat niemand zich versproken heeft. Maar misschien hébben ze dat wel. Ik merkte toch niets. Wie weet hebben de mensen zich wel naar gelachen als ze mij zo zelfverzekerd zagen rondstappen. Ik was ook altijd zo trots op onze familie. Trots op vader die zo knap is. Op moeder die zo lief en verstandig is. Op Frits mijn grote broer. Pfff, mijn nééf. Hans en Jan, mijn neven. En Bobbie, o ik weet nog zo goed toen hij geboren was en ik aan iedereen vertelde dat ik een broertje had gekregen. Dat was dus helemaal verkeerd. Ik had een neefje gekregen.’
Annemieke voelt zich wanhopig alleen op de wereld. ‘Sans familie,’ spot ze, ‘net als het jongetje in dat verhaal. Dat had ook niemand op de wereld, net als ik.’ Hééft zij niemand?
Annemieke weet dat beneden, net zo verdrietig als zij, vader en moeder ernaar hunkeren om haar te helpen. Maar ze is koppig. Ze wil iemand de schuld van haar verdriet geven en ze vindt dat vader en moeder verkeerd gehandeld hebben. Ze kleedt zich vlug uit en gaat naar bed. Doodmoe en suf van het huilen valt ze in slaap.
Vader en moeder hebben ieder een boek genomen, maar van lezen komt niet veel want ze luisteren gespannen of Annemieke soms naar beneden komt. Als de jongens de kamer binnenkomen vertellen ze hen wat ze met Annemieke besproken hebben.
‘Arme Annemieke,’ mompelt Hans en Jan, die verbijsterd is door dit nieuws, weet niet wat hij zeggen moet.
‘Jullie moeten ons beloven er niet met Annemieke over te praten voordat ze er zelf over begint,’ zegt vader. ‘Probeer zo gewoon mogelijk te doen en houdt er op school je mond over.’
Als de jongens, stiller dan anders door het ongelofelijke nieuws, naar bed zijn, loopt moeder naar boven om stilletjes even naar Annemieke te gaan kijken. Het is nog nooit voorgekomen dat Annemieke naar bed is gegaan zonder vader en haar goedenacht te zeggen en moeder hoopt dat ze haar nog wakker zal vinden. Ze staat stil op de slapende Annemieke neer te kijken en ze glimlacht als de deur zachtjes opengaat en vader ook binnenkomt.
Samen, vervuld van zorg, kijken ze naar Annemieke, hun aangenomen kind.
De volgende dag is Annemieke al heel vroeg wakker. Verbaasd kijkt ze de kamer rond. Moeder is hier geweest ziet ze, want haar kleren liggen netjes opgevouwen op haar stoel.
‘Ik heb ze gisterenavond ook neergesméten, want ik had zo'n hoofdpijn’ en ineens houdt ze haar adem in. ‘Een aangenomen kind.’ Alles wat de vorige avond gebeurd is komt haar weer duidelijk voor de geest staan.
| |
| |
‘Wat moet ik doen? Kon ik maar naar school,’ en Annemieke voelt zich zo terneergeslagen dat ze zelfs over deze gedachte niet kan lachen.
Ze begint weer te piekeren en op het laatst houdt ze het in bed niet meer uit. Zachtjes kleedt ze zich aan en behoedzaam sluipt ze de trap af waarbij ze tot haar woede de ‘kraaktree’ vergeet over te slaan.
Ze zet vast wat thee en dan, terwijl ze doodellendig voor het fornuis staat te wachten tot het water kookt, gaat de keukendeur open en komt Frits binnen. ‘Annemieke, ik heb een kater,’ zegt hij.
Ondanks alles schiet Annemieke in de lach. Het is wel een pover lachje, maar ze moet even grinneken om Frits die er potsierlijk uitziet met een slaperig gezicht, verwarde haren en een gekreukelde pyjama.
‘Kan jij niet wat koffie voor me zetten Annemieke, ik lag pas om twee uur in bed.’
‘Om twee uur?’ vraagt Annemieke verbaasd.
‘Ja, ik hàd nachtpermissie hoor,’ grinnikt Frits ‘en ik kon met Koos Engels meeliften, die had namelijk de auto van zijn vader. Toch wel een strop als je vader dokter is. Heeft hij altijd een excuus om de wagen niet uit te lenen.’ Annemieke maakt een kop koffie klaar en even later zitten ze ieder in een hoekje van de bank.
Frits praat honderd uit tot hij opeens zegt: ‘Wat heb jij? Ben je ziek? Vertel maar eens aan je oudste broertje wat er is.’ Annemieke ademt diep en zegt dan: ‘Er is niets bijzonders, alleen bèn jij mijn broertje niet.’
Ze probeert om niet weer te gaan huilen, maar ze voelt de tranen al achter haar ogen prikken.
Frits zit doodstil in zijn hoekje. Hij ziet er zelfverzekerd uit, maar Annemieke weet niet dat hij zich radeloos afvraagt hoe hij haar helpen kan.
Toen hij gisterenavond om één uur thuiskwam, vond hij tot zijn grote verbazing vader en moeder nog op en met z'n
drieën hebben ze toen zitten bedenken op wat voor manier zij Annemieke zouden kunnen helpen.
‘Zou U denken dat, het zou helpen als ik het eens probeerde?’ heeft Frits geaarzeld. ‘We kunnen het zo goed vinden samen.’
En toen hij vanmorgen de traptree zo verdacht vroeg hoorde kraken, is hij ondanks zijn ‘kater’ naar beneden gegaan om eens even poolshoogte te nemen.
‘Vertel eens,’ zegt hij, want hij vindt dat Annemieke praten moet.
En Annemieke begint te vertellen, eerst met horten en stoten, maar steeds beter en als ze klaar is zegt ze: ‘Enfin, jij weet het allemaal allang.’ Ze kijkt Frits aan en verwacht medelijden op zijn gezicht te zien, maar tot haar verbazing làcht hij.
Hij steekt een sigaret op en zegt dan: ‘Weet je wat ik zat te denken toen jij me alles vertelde?’
‘Nee,’ knikte Annemieke.
‘Dat ik toch maar verdraaid blij ben dat jij niet zomaar ons nichtje bent, dan hadden we allemaal veel gemist.
| |
| |
Per slot van rekening hebben we het met elkaar toch maar wat gezellig en leuk gehad. En dikwijls kwam dat juist door jou. Weet je nog....’ en nu haalt hij tal van gebeurtenissen op en hij hamert er maar iedere keer weer op dat ze dat zonder Annemieke nooit zó beleefd zouden hebben.
Kijk, en nu bereikt hij wat hij bereiken wilde. Annemieke gaat de zaak ook van de andere kant bekijken. Eerst aarzelend, want ze wilde zo graag vader en moeder als zondebok beschouwen, maar ze is veel te eerlijk om dit te blijven doen en ze begint zich te schamen voor haar beschuldigende houding van gisteravond.
En dan heeft Frits nog een pijl op zijn boog. ‘Weet je wel dat je evengoed bij tante Nel en oom Jan terecht had kunnen komen? Die hebben indertijd ook aangeboden om jou te nemen.’
‘O alsjeblieft niet,’ schrikt Annemieke nu nog.
‘Nou Annemieke, nou. Ben je nu eigenlijk niet dolblij dat je in onze familie terechtkwam?’ en hij trekt er zo'n verwaand gezicht bij dat Annemieke weer voor het eerst sinds gisteravond van harte lacht.
‘Ik praat niet meer met jou,’ plaagt ze, ‘daar word jij veel te verwaand van.’ Maar ernstig voegt ze er na een ogenblik aan toe: ‘Jij hebt me reuze geholpen. Je hebt wel zitten vertellen dat jullie zonder mij al die pret niet gehad zouden hebben, maar ik evenmin zonder jullie. En ik zou niet zijn wat ik nu ben, zonder vader en moeder.
Stel je voor dat ik bij tante Nel was gekomen. Dan zouden jullie nu niet alleen arme oom Jan zeggen, maar arme oom Jan en Annemieke. Of Anne, want dan was ik natuurlijk Anne gebleven.’
Ze staart even voor zich uit en vervolgt dan: ‘Ik denk wel dat alles nu anders voor me wordt en dat ik nog dikwijls verdriet zal hebben omdat ik een aangenomen kind ben, maar toch zie ik alles nu veel beter dan gisteren.’
Eerlijk bekent ze Frits: ‘Ik ben afschuwelijk tegen vader en moeder geweest. Ik ben zo maar weggerend en ik heb me gedragen als een akelige egoïst.’
Meteen springt ze op. ‘Weet je wat, ik ga vader en moeder thee brengen.’ En met een paar vlugge stappen is ze de deur uit en even later ziet Frits haar voorzichtig een vol blad dragend, de trap oplopen.
Heel erg tevreden kruipt hij twee tellen later in zijn bed dat gastvrij nog wat warm is gebleven.
Als Annemieke na een halfuur op haar kamertje komt, moet ze er aan denken dat ze twaalf uur geleden wanhopig ongelukkig was en ze is Frits heel dankbaar dat hij, als een echte van Oven, onmiddellijk geholpen heeft waar dat nodig was.
De dagen die nu volgen zijn wat vreemd voor Annemieke. De eerste keer dat ze Hans en Jan weer ziet, weet ze niet goed hoe ze kijken moet, maar de jongens die zich hebben voorgenomen vooral niets te laten merken, houden zich hier keurig aan en ze praten met haar over alledaagse dingen. Dikwijls, als ze tijdens de maaltijden het kringetje rondkijkt denkt ze: ‘Ik ben maar hun nichtje,’ maar ze schaamt zich dan ook meteen weer en na een week is ze min of meer gewend aan haar nieuwe ‘staat’, zoals ze het bij zichzelf noemt. Echt verdriet over het verlies van haar ouders heeft ze niet. Dat kan ze ook niet hebben omdat ze hen niet mist, ze heeft hen immers nooit gekend?
Moeder heeft haar verteld dat Ans alles van nabij heeft meegemaakt, want zij was indertijd het dienstmeisje van haar ouders en ze is tegelijk met baby Anne meegekomen. Op een middag toen Ans aardappelen zat te schillen is Annemieke bij haar in de keuken komen zitten en ze heeft Ans alle dingen gevraagd die ze zo graag weten wilde. Ans heeft het huis voor haar beschreven, haar verteld waar haar ouders erg van hielden en ze hebben samen gehuild toen Ans verhaalde hoe blij haar ouders met hun kleine dochtertje waren.
Annemieke is de verdere avond toen wel erg stil geweest en vader en moeder hebben met Ans afgesproken om Annemieke voorlopig verdere emoties te besparen.
| |
| |
‘Toch zijn we je erg dankbaar hoor
Ans, voor alles wat je in al deze jaren voor Annemieke hebt gedaan,’ heeft moeder hartelijk gezegd. ‘Dat heeft Annemieke zelf trouwens ook goed in de gaten gehad, want nadat we haar alles vertelden over jou, heeft ze gezegd dat ze nu eindelijk begreep waarom ze altijd een streepje voor bij je heeft gehad.’
Gelukkig raakt Annemiekes geschiedenis wat op de achtergrond als Ellen komt. Die dag zit de hele familie omstreeks theetijd in de zitkamer te wachten op vader die Ellen is gaan halen. Ze verwachten hem ieder ogenblik en er hangt een beetje nerveuze spanning in de kamer. Ze schrikken allemaal op als ze de voordeur horen en Annemieke rent naar de gang waar vader een bleke Ellen uit haar jas helpt.
Ze schrikt van Ellens behuilde gezichtje en ze slaat haar arm om haar heen en troont haar zo mee naar de zitkamer. Daar komt moeder al op haar toegelopen en ze laat haar in een gemakkelijke stoel zitten. Hans en Jan sjouwen gedienstig de koffers naar boven en iedereen beijvert zich om iets voor Ellen te doen. En dat maakt haar natuurlijk juist weer aan het huilen.
Met een kreet vliegt dan opeens Bobbie op haar af. Met een miniatuur-zakdoekje veegt hij over haar gezicht en hij prevelt ondertussen alle woordjes die moeder tegen hem zegt als hij gevallen is.
‘Huil maar niet,’ zegt hij ernstig, ‘Bobbie is nu toch bij je? Zal je een grote jongen zijn, dan lees ik je vanavond een mooi verhaaltje voor.’
Vertederd luisteren ze allemaal naar het kleine baasje met zijn gevoelig hartje en wat niemand lukte brengt hij voor elkaar: hij laat Ellen lachen.
Na een poosje glijdt hij weer van haar schoot af en gaat voldaan in zijn hoekje zitten spelen.
Nu haalt moeder een sleutel van haar sleutelbos af en terwijl ze die aan Ellen geeft zegt ze: ‘Dit is de sleutel van jouw kamer, Ellen. Gisteren hebben Ans, Annemieke, Frits en ik hard gezwoegd om hem zo gezellig mogelijk voor je te maken en ik denk dat je het wel prettig zult vinden om er een kijkje te gaan nemen.’
Ze knikt eens naar Annemieke, die de hele dag al aan iedereen heeft gevraagd of ze denken dat Ellen haar kamer leuk zal vinden en ze zegt: ‘En als jij niet benieuwd zou zijn, dan weet ik wel iemand anders.’
Ellen loopt naar boven en wat beverig steekt ze de sleutel in het slot, maar als de deur opengaat blijft ze verrast staan. De kamer is opnieuw gewit en behangen en vriendelijk verwelkomend staan daar al haar eigen vertrouwde spullen.
Haar bed met de oude-rose sprei.
Haar bureautje.
Haar boekenkast.
Het wit wollen kleed voor haar bed.
Op haar tafel staat een grote bos bloemen. ‘Welkom hier van alle van Oven- | |
| |
tjes’, staat er op een kaartje en als Ellen dat leest, komen weer de tranen. Ze huilt eens flink uit en als er na een poosje zachtjes op haar deur geklopt wordt, kan ze Annemieke die binnenkomt entoesiast alles laten zien.
‘Maar je weet het zelf nog haast beter dan ik,’ zegt ze ineens. ‘Je hebt nota bene meegeholpen om het hier zo knus te maken.’
Maar toch gaat ze even later weer door om Annemieke alles te tonen. ‘Kijk vind je mijn schemerlampje niet gezellig als het brandt?’ vraagt ze en Annemieke is onuitputtelijk in het bedenken van woorden om haar bewondering te laten blijken. Ze is zo blij dat Ellen niet meer zo verdrietig is!
Ellen trekt Annemieke naast zich op het bed en samen overleggen ze waar ze de schilderijtjes en zo op zullen hangen, want moeder vond dat Ellen daar zelf voor moest zorgen.
‘Ik haal vast een hamer,’ zegt Annemieke voortvarend en even later hoort iedereen in huis dat Ellen letterlijk hard aan het werk is.
Eigenlijk zou ze zich gelukkig en tevreden moeten voelen nu, maar dat doet ze niet. Nee, Annemieke heeft het moeilijk. Was zij vroeger het enige meisje thuis, nu is Ellen er ook. Schonk zij altijd thee in als moeder even bezig was, nu doet Ellen het ook wel eens en dat vindt Annemieke het ergste van alles, ook de aandacht van Frits die vroeger erg dikwijls voor Annemieke was, wordt nu ook aan Ellen gegeven. En dat vindt Annemieke heel erg. Om het precies te zeggen: Annemieke is jaloers. Vreselijk jaloers.
Ook vandaag, als ze om half vijf de zitkamer binnenkomt, zit Frits naast Ellen op de bank. Ze zijn samen bezig een Latijnse thema te vertalen.
Annemieke geeft moeder die zit te breien een kus, aait Bobbie over zijn krullebol en zegt dan: ‘Dag Ellen, dag Frits’ en ze probeert haar stem zo hartelijk mogelijk te laten klinken, omdat ze weet dat het onredelijk is om jaloers te zijn.
Ellen kijkt op van het boek en zegt: ‘Wil je thee, Annemieke?’ en ze schenkt haar vlug een kopje in.
‘Zeg Annemieke,’ zegt ze, terwijl ze haar uitnodigend de koekjestrommel voorhoudt, ‘ik heb de moeilijkheden van thema achtentwintig onder de knie hoor, dank zij Frits.’
Ze merkt niet dat Annemieke moeite doet om niet iets smalends te zeggen en begint uitgebreid te vertellen dat ze maar steeds dezelfde fout maakte, tot Frits haar erop gewezen heeft.
Ze kijkt verbaasd op als Annemieke zich ineens tot moeder wendt en haar iets vraagt. En moeder moet moeite doen om niet te laten merken dat ze de situatie goed doorheeft.
Ze laat Annemieke haar verhalen rustig vertellen, maar intussen bedenkt ze dat Annemieke toch wel erg veel ineens te verwerken krijgt. Moeder heeft echt met haar te doen en ze neemt zich voor, haar af en toe de helpende hand te reiken.
Aan de andere kant is Ellen een vreselijk lief en behulpzaam kind, waar je eenvoudig van houden mòèt.
Ja, ja, het zijn echte problemen waar
| |
| |
moeder zich, evenals Annemieke, voor geplaatst ziet, maar ze vertrouwt erop dat Annemieke zich er goed doorheen zal slaan.
‘Nou Mam, en toen hadden we lekker het eerste uur vrij en toen hebben we zalig herrie geschopt tot de baas kwam en ons een opstel liet maken,’ besluit Annemieke een van haar verhalen.
‘En?’ vraagt moeder glimlachend.
‘Nou, ik heb precies beschreven hoe heerlijk we het hadden tòt de baas kwam en ik heb mijn opstel besloten met: en daarom zit ik nu in een vrij uur een opstel te maken, een òpstel, nota bene.’
Frits en Ellen schateren het uit en moeder moet, nadat ze even probeert ernstig te kijken, meedoen.
‘O Annemieke, wat bèn je toch een origineel zusje,’ lacht Frits en hij voegt er aan toe, terwijl hij haar een knipoogje geeft: ‘Wat hebben wij toch geboft met zo'n zusje.’
Ellen kijkt Annemieke bewonderend aan en ze denkt bij zichzelf dat zij nooit op zo'n idee zou zijn gekomen. ‘Ik zou het niet durven,’ bekent ze eerlijk. Ze komt op Annemieke toe en trekt haar met twee handen uit de stoel.
‘Ga je mee vossen, want oom Hans heeft beloofd vanavond een potje scrabble met ons te spelen.’
Vader en moeder hebben haar gevraagd hen tante en oom te noemen en dat klinkt veel gezelliger.
‘Hè enig,’ roept Annemieke en ze is haar jaloerse bui helemaal te boven.
Als Annemieke op een dag in maart de klas inkomt, ziet ze dat er een nieuw meisje bij haar bank staat. Ze kijkt wat verlegen rond en Annemieke stapt vlug op haar af. ‘Dàg,’ zegt ze, ‘moet je bij ons zijn? Dit is II B.’
‘Ja,’ knikt het meisje en ze kijkt schichtig de klas rond als langzaamaan iedereen binnenkomt.
‘Is Kees Blom er al,’ roept Annemieke, want Kees Blom, als klassevertegenwoordiger, moet de nieuwelingen onder zijn hoede nemen.
‘Kees komt toch een uur later,’ roept iemand terug en dan neemt Annemieke de honneurs maar waar.
‘Ik ben Annemieke van Oven,’ zegt ze, ‘en jij?’
‘Jeanet van Asperen,’ zegt de nieuweling en Annemieke gaat nu van bank tot bank en noemt de namen van hun klasgenoten.
‘'t Is eigenlijk een rare methode,’ denkt ze, ‘dit kind vergeet zo weer al die namen’ en ze is blij als juffrouw Duyzing de klas binnenstapt en Jeanet van haar overneemt.
‘Dit is dus Jeanet,’ zegt juffrouw Duyzing. ‘Gezellig voor jullie, meisjes, want jullie zijn maar ver in de minderheid hier in deze klas.’
Ze praat nog wat door en ondertussen denkt Annemieke:, ‘Dat valt nog te bezien of dat zo gezellig is. We hebben nu een erg leuke klas en als die Jeanet nu eens een vervelend kind is, kan ze de hele sfeer bederven.’
Ze schrikt ineens op uit haar gedachten als ze juffrouw Duyzing hoort zeggen: ‘Zeg, als jij nu eens naast Annemieke van Oven gaat zitten. Dan kan Ellen een bank naar achteren, want er wordt de laatste tijd zoveel afgekletst op die bank.’ Maar èn Annemieke èn Ellen beloven zo nadrukkelijk hun leven te beteren en ze kijken haar zo smekend aan, dat ze toegeeft en zegt: ‘Ik zal het een week proberen. Ga jij clan maar àchter Annemieke zitten, Jeanet!’
‘Gelukkig,’ zucht Annemieke, ‘dat gevaar is tenminste bezworen’ en ze neemt zich voor weer eens een poos te zwijgen ‘als het graf’.
‘Dat is door het oog van de naald hè?’ zegt Ellen, maar ze knikt Jeanet die nu achter hen zit, vriendelijk toe en ze probeert haar uit te leggen dat Annemieke en zij nu eenmaal gewend zijn aan elkaar en zo. Ze komt er niet goed uit, maar het nieuwe meisje trekt alleen even haar wenkbrauwen op en zegt dat het haar niets kan schelen.
| |
| |
In de pauze, als Annemieke en Ellen meestal met de andere meisjes wat op en neer lopen, sluit Jeanet zich bij hen aan en ze zorgt ervoor de hele tijd naast Annemieke te blijven. Dat hindert Annemieke een beetje, maar ze laat er niets van merken omdat ze begrijpt dat Jeanet zich nog wat vreemd voelt. Als de volgende dagen echter blijkt dat Jeanet zich met alle geweld bij haar wil opdringen, toont Annemieke dat ze hier niets voor voelt. Ze is nu eenmaal vreselijk kieskeurig in het uitkiezen van haar vriendinnen en nu ze voor het eerst van haar leven eindelijk een vriendin heeft, voelt ze er niets voor om ook nog met een ander meisje erg ‘dik’ te worden. Als ze wel eens wat met Jeanet oploopt, doet die niets anders dan haar uithoren over thuis en dat lukt haar slecht. Want dan is Annemieke zo gesloten als een oester.
Ellen heeft met Jeanet te doen en als die haar pogingen om Annemieke voor zich te winnen laat varen en kontakt met haar zoekt, geeft ze zich gauw gewonnen. Zo lopen ze tegenwoordig dikwijls met z'n drieën naar huis en ofschoon Annemieke er geen goede reden voor heeft, kan ze Jeanet niet uitstaan en dat wordt er niet beter op als deze op een dag dat Ellen er niet bij is, probeert dingen over haar te vertellen die niet waar zijn. Ze probeert ook uit te vissen waarom Ellen bij hen woont en ze is er niet tevreden mee als Annemieke kortaf zegt: ‘Door ziekte van haar vader.’
Thuis aan tafel vertelt ze vol verontwaardiging over de flauwe roddelpraatjes van Jeanet, maar moeder zegt dat het haar niets zal verwonderen als dat meisje wat jaloers is en dat Annemieke toch maar moet proberen lief voor haar te zijn. Dat belooft Annemieke dan en ze doet de volgende dagen zichtbaar haar best om wat vriendelijker tegen haar te zijn en niemand weet wat dit haar kost.
Zo glijden de dagen voorbij, tot opeens Jeanet niet meer met hen naar huis gaat. Ze laat Ellen en Annemieke links liggen en Annemieke vindt het allang best en praat er niet met Ellen over uit angst dat die weer met Jeanet zal gaan praten. Als ze wist wat Jeanet in haar schild voert, zou ze niet zo onbezorgd zijn.
De moeder van Jeanet van Asperen was, in de tijd dat Annemieke als baby bij de van Ovens kwam, patiënt van dokter van Oven en door een toeval kwam ze te weten dat het dochtertje van de dokter gestorven was. Vrij kort daarna zag ze mevrouw van Oven met een kinderwagen lopen en door hier en daar eens te informeren kwam ze de hele trieste geschiedenis te weten. Niet lang daarna verhuisden zij en haar man naar een andere stad en ze dacht er verder niet meer aan tot ze, nu een maand geleden, weer in dezelfde stad te wonen kwam en ze Jeanet hoorde vertellen over een Annemieke van Oven die ‘stinkend verwaand’ was. ‘Annemieke van Oven,’ heeft ze gevraagd, ‘is dat de dochter van dokter van Oven?’ ‘Ja,’ heeft Jeanet geknikt ‘En ze is zò vreselijk verwaand.’ ‘Nou, dàt hoeft ze anders niet te zijn,’ heeft Jeanets moeder geantwoord en na lang aandringen heeft ze Jeanet alles verteld over Annemieke. Ze heeft haar moeder moeten beloven er niemand iets over te vertellen en met een vaag, ‘nee hoor’ is ze de kamer uitgelopen.
Dat is het dus met die Annemieke! Vanaf het moment dat zij en Ellen zich zo verzetten tegen de verwisseling van plaats op school, is Jeanets jaloezie gewekt. Ze vond Annemieke meteen al erg leuk om te zien en ze had zich vast voorgenomen dik bevriend met haar te raken.
Toen ze merkte dat Annemieke wel vriendelijk tegen haar was, maar er niets voor voelde om een echte vriendin voor haar te worden, werd ze woedend en ze heeft al dagenlang lopen denken hoe ze haar nu eens een lelijke hak zou kunnen zetten. En hier is nu een prachtgelegenheid!
‘Zo,’ zegt ze langzaam, ‘dus die Annemieke is maar een aangenomen kind. Die opschepster. Misschien is ze wel het kind van zigeuners.’
En Jeanet doet iets heel lelijks. Ze geniet van het ongeluk van een ander.
Op school bemoeit ze zich druk met de andere meisjes en ze probeert daar om Annemieke zwart te maken. Dat lukt haar niet te best, want Annemieke is gezien bij de hele klas. Ze staat altijd klaar om te helpen.
| |
| |
Op een dag vlak voor de paasvakantie treuzelt Annemieke zo vreselijk met haar ontbijt, dat moeder Ellen vast naar school stuurt, omdat ze bang is dat ze anders door Annemiekes schuld te laat zal komen.
Als deze klaar is loopt ze op een draf naar school en daar ziet ze haar klasgenoten nog rustig op de speelplaats staan.
Ellen komt vlug op haar afgelopen. ‘Eerste uur vrij’ kondigt ze aan.
‘Dat komt me goed van pas, zeg,’ roept Annemieke, ‘anders was ik er vies bij geweest. Nu kan ik lekker aan Kees vragen of hij mij even die ellendige som wil uitleggen.’
Samen met Kees gaat ze op een muurtje zitten met bengelende benen en luistert aandachtig naar de uitleg van de ingewikkelde som.
Ze gaat hier zo in op dat ze niet in de gaten heeft dat Jeanet aan Ellen vraagt even met haar mee te komen.
‘Ik moet je iets vertellen,’ zegt ze en aan de toon van haar woorden merkt Ellen dat er iets bijzonders is en ze loopt een eindje met haar mee, van de anderen af. Jeanet valt meteen met de deur in huis en zegt: ‘Weet jij dat Annemieke een aangenomen kind is?’
Ze kijkt Ellen triomfantelijk aan.
Verbaasd zegt die: ‘Wàt zeg je? Kind doe toch niet zo gek. Je weet toch dat ik tijdelijk bij Annemieke woon en ik ben er zeker van dat jij kletst.’
‘Zo, weet jij dat zeker,’ smaalt Jeanet, ‘nou, ik kan het je bewijzen.’ Maar terwijl ze dat zegt, schrikt ze toch wat want om met bewijzen te komen zou Ellen er met haar moeder over moeten praten en dan zou er wat zwaaien voor haar. ‘Ik heb jouw bewijzen niet nodig,’ roept Ellen woedend. ‘Annemieke is Annemieke en al was ze dochter van de voddenman dan bleef ze toch mijn vriendin.’ Ze stampt met haar voet op de grond en Annemieke die toevallig haar kant uit kijkt, ziet dat er iets aan de hand moet zijn met Ellen.
| |
| |
‘Wacht even,’ zegt ze tegen Kees en vlug laat ze zich van het muurtje glijden. ‘Wat is er?’ vraagt ze, want ze ziet dat er een laaiende ruzie aan de gang is. Ze is verbaasd de anders zó gelijkmatige Ellen zó woedend te zien, maar ze wordt doodsbleek als Jeanet, die geen andere uitweg meer ziet, roept: ‘Nou, vraag haar dan zelf of ze echt de dochter van dokter van Oven is.’
Ze merkt dat haar klasgenoten om haar heen komen staan, verwonderd over het geschreeuw. Ze hebben allemaal gehoord wat Jeanet geroepen heeft en met een ruk draaien ze zich naar Annemieke.
Die ziet geen gezichten meer, alleen maar dansende witte vlekken en ze voelt zich alsof iemand haar heel hard geslagen heeft, maar heel recht staat ze als ze kalm zegt: ‘Jeanet heeft geen gelijk. Ik ben wel de dochter van dokter van Oven. Alleen is dat niet de dokter van Oven waar ik nu bij woon. Ik wist niet dat dit voor jullie zo belangrijk zou zijn,’ en dan loopt ze weg en nog nooit in haar leven heeft ze zich zó eenzaam gevoeld, zelfs niet toen vader en moeder het haar vertelden. Verblind door tranen rent ze de speelplaats af naar buiten en ze blíjft rennen tot ze, radeloos snikkend, voor de voordeur staat. Zo gauw Ans de deur opengemaakt heeft, holt ze door naar de zitkamer en gelukkig, daar is moeder die met een paar grote stappen op haar toekomt en haar, zonder iets te vragen, in haar armen sluit.
Zachtjes neemt ze Annemieke mee naar de bank en ze praat tegen haar met lievende troostende woordjes tot het snikken wat zachter wordt en ze eindelijk in staat is om wat te zeggen. Ze kijkt moeder aan en er is zoveel ellende in haar ogen te lezen dat moeder haar weer vlug dicht tegen zich aantrekt en niets anders weet te zeggen dan: ‘Kalm maar vrouwtje, want je bent nu bij moeder.’
Annemieke zucht een paar keer heel diep en dan vertelt ze alles aan moeder. ‘Ik rènde opeens weg, moeder,’ besluit ze haar verhaal. Verschrikt kijkt ze haar aan en de tranen beginnen alweer te komen. ‘Als, als ze nu maar niet denken dat ik me ervoor schaam een aangenomen kind te zijn, want dat is het heus niet. Ik liep alleen maar weg omdat het me ineens te veel werd. Al die gezichten die me zo beschuldigend aankeken, ik voelde me gewoonweg uitgestoten.’
Zachtjes veegt moeder de tranen van haar wangen. Ach, ze begrijpt het verdriet van Annemieke zo goed. Ze heeft nòg eens alle ellende van een paar maanden geleden meegemaakt, maar nu werd alles haar toegeschreeuwd alsof het een schande was.
Ze praat rustig met Annemieke en dat kalmeert haar. Af en toe, alsof ze nog een heel klein meisje is, snikt ze nog even, maar haar verdriet is over. Ze is blindelings naar moeder gerend omdat ze wist dat die haar zou helpen.
Moeder loopt de kamer uit en komt even later terug met twee kopjes koffie. ‘Ziezo, nu blijf jij vanochtend maar gezellig bij mij. Ik doe net alsof jij onverwacht bezoek bent, dan ga ik ook altijd rustig koffiedrinken en laat de boel de boel en zeg maar eens dat jij géén onverwacht bezoek bent.’
‘Onverwacht in ieder geval wel,’ zegt Annemieke.
Moeder trekt een tafeltje vlak bij de bank en dan loopt ze vlug naar vaders boekenkast, waar ze een foto-album uittrekt. Het is een album dat Annemieke nog nooit gezien heeft en ze kijkt er nieuwsgierig naar. Maar moeder legt het naast haar op de bank en zegt: ‘Laten we maar eerst onze koffie opdrinken, want anders komt daar niets meer van. Dit foto-album liefje, is van jou. Er staan foto's in van jouw vader en moeder. Hun trouwfoto's, foto's van jou als heel kleine baby en zelfs is er een foto bij van jouw geboortehuis. Je bent natuurlijk benieuwd hoe wij aan dit album komen hè?’ vraagt moeder en als Annemieke knikt, vertelt ze: ‘Vader en ik hebben de tantes en ooms geschreven dat we jou verteld hebben over het ongeluk van jouw ouders en naar aanleiding hiervan stuurde tante Nel, ja de tante Nel waar iedereen altijd zoveel nare dingen van zegt, dit album. Ze heeft dit jarenlang stilletjes bewaard tot jij de hele geschiedenis zou weten. Ze dacht dat je de foto's met meer aandacht zou bekijken als je wist dat ze betrekking op jezelf hadden. Vader en ik hebben haar geschreven
| |
| |
dat we het als verjaardagscadeautje
voor je wilden bewaren, maar nu dit vanmorgen is gebeurd vind ik dat je nu maar vast alles eens moet bekijken, dan kan je zien dat je er trots op kunt zijn dat je Annemieke van Oven bent en nu bedoel ik niet vaders naam.’ Langzaam bekijkt Annemieke de foto's, waarbij moeder haar allerlei bijzonderheden vertelt en als het album uit is zegt ze: ‘Ik zal tante Nel hier altijd dankbaar voor blijven en ik heb ontzaglijk veel spijt over alle lelijke dingen die ik over haar gezegd heb.’ Ze kijkt moeder aan en zegt dan: ‘Vader heeft toch wel gelijk als hij zegt dat je nooit over iemand anders oordelen mag.’
Moeder knikt haar even toe en dan gaat Annemieke weer van voren af aan in het album beginnen.
‘Daar heb je Ellen,’ zegt moeder na een poosje, ‘en die zal zich ook wel zorgen hebben gemaakt, denk ik.’
Wat verlegen en zich niet goed raad wetend met haar houding, komt Ellen binnen. Ze loopt meteen op Annemieke af en zegt: ‘Ik vind het zo ellendig dat ik jou zo helemaal alleen liet weggaan Annemieke, maar ik dacht wel dat je naar huis zou rennen en ik eh.’ Ze aarzelt even en zegt dan: ‘Ik heb Jeanet geslagen en toen is er een hele rel gekomen, waar zelfs de baas aan te pas kwam.’
Verbaasde kijken moeder en Annemieke haar aan. ‘Heb jij Jeanet geslagen?’ vraagt moeder eindelijk.
Ellen knikt. Ze durft moeder niet meer aan te kijken. Ze was vanmorgen zo vreselijk driftig geworden dat ze zichzelf niet meer kende en ze is als een dolle op Jeanet afgesprongen. De baas heeft haar gezegd dat ze maar moet proberen haar driftbuien meester te worden en ze heeft hem maar niet verteld dat dit de eerste keer in haar hele leven is dat ze iemand geslagen heeft. Ze denkt dat moeder haar nu ook wel de les zal lezen en ze weet niet hoe ze het heeft als ze opeens door twee armen stevig beetgepakt wordt en ze Annemieke schor hoort zeggen: ‘Heb jij iemand geslagen om mij? O Ellen, dank je wel.’
Moeder strijkt haar over haar hoofd en zegt: ‘Ik hoef je niet te zéggen dat je eigenlijk verkeerd handelde, hè Ellen? Dat heeft de direkteur vast al gedaan en hij heeft groot gelijk, maar ik vind dat je, al was de manier dan niet zo goed, het dapper voor Annemieke hebt opgenomen.’ Ze kijkt naar Annemieke en zegt: ‘Zou je Ellen nu maar niet meteen je foto's laten zien? Als iemand daar recht op heeft, is zij het wel,’ en even later zitten ze samen gezusterlijk over het album gebogen.
Vader en de jongens komen even later thuis en weten niet wat ze horen als Annemieke en Ellen opgewonden verslag uitbrengen over de gebeurtenissen van de ochtend. De jongens beginnen meteen allerlei dreigementen uit te spreken voor het geval ze ooit ‘die gemene roddelaarster’ tegenkomen en vader en moeder hebben druk werk om hun opgewonden zoons tot bedaren te brengen.
‘Waarom denken jullie nu eigenlijk dat die Jeanet zo iets flauws heeft gedaan?’ vraagt vader en hij kijkt het kringetje rond.
| |
| |
Allemaal geven ze hun mening te kennen, maar steeds schudt vader zijn hoofd, tot Ellen zachtjes zegt: ‘Ik denk dat ze alleen maar afschuwelijk jaloers is’ en nu zegt vader: ‘Juist. Heel goed opgemerkt Ellen. Maar net zo goed als ik mijn best moet doen om een ziek mens beter te maken, moeten jullie proberen om dit meisje te genezen van haar lelijke kwaal. Want het is een echte kwaal hoor, die vreselijke jaloezie die dikwijls tussen meisjes heerst.’
‘Ik zou niet weten hoe ik Jeanet zou moeten genezen,’ bromt Annemieke zachtjes, maar vader heeft haar wel verstaan en hij zegt: ‘Je bedoelt dat je Jeanet niet wilt genezen. Waar of niet?’
Annemieke kijkt hem verbaasd aan. ‘Hoe weet U dat?’ vraagt ze. Maar zonder vaders antwoord af te wachten zegt ze: ‘Nee, ik heb geen zin om nog ooit een woord tot dat kind te spreken. Ik heb het altijd een vervelend kind gevonden en van nu af aan vind ik het een spook.’
‘En tòch moet jij, juist jij, proberen Jeanet van haar jaloezie af te helpen. Nu kunnen jullie er nog iets tegen doen en evengoed als Ellen vanmorgen op haar manier voor jou opkwam, moeten jullie nu vóór Jeanet, tégen de jaloezie opkomen.’ ‘Maar dat is heel wat anders,’ werpt Annemieke tegen, omdat ze zich niet gewonnen wil geven.
‘Natuurlijk is het wat anders, maar het is even noodzakelijk,’ gaat vader onverbiddelijk door. ‘Ik zal je nergens toe dwingen en ik zal zeker niet van je eisen dat je dikke vriendinnen met Jeanet wordt, maar probeer om vriendelijk tegen haar te zijn, dan zal ze inzien hoe lelijk ze deed en misschien is het wel een waarschuwing voor heel haar verdere leven!’ Het blijft lang stil na vaders woorden, want iedereen voelt dat hij gelijk heeft en ze moeten het allemaal op hun eigen manier verwerken.
Er gaan een paar dagen voorbij en dan breekt de laatste schooldag vóór de paasvakantie aan. Annemieke en Ellen zijn niet bang voor de cijfers op hun rapport maar zitten toch in spanning als juffrouw Duyzing zegt dat over een kwartier de directeur zal komen om hun puntenlijsten te bespreken. Het is wat rumoerig in de klas en juffrouw Duyzing laat ze hun gang maar gaan, want het hoort er nu eenmaal bij dat de laatste dag voor de vakantie rommelig en roezemoezig is. Annemieke voert weer het hoogste woord, want nadat ze na die akelige ochtend 's middags weer gewoon naar school is gegaan en ze even verlegen was toen ze de klas binnenstapte, eisten de proefwerken en de spanning die nu eenmaal altijd vlak voor een rapport heersen de hele aandacht van de klas op. Voor Jeanet zijn er een paar bar moeilijke dagen gevolgd op de ochtend van de ruzie met. Ellen. want de hele klas trok partij voor Annemieke en niemand voelde nog veel sympathie voor haar. Natuurlijk is Ellen weer begonnen haar weer in de gesprekken te betrekken, dapper bijgestaan door Kees Blom die vindt dat Jeanet door deze domme daad wel geleerd moet hebben.
Daar gaat de deur open en meteen is al het lawaai verstomd. De directeur lacht eens tegen juffrouw Duyzing alsof hij zeggen wil: ‘'t Is in iedere klas hetzelfde vandaag’ en dan haalt hij een stapel enveloppen te voorschijn die hij op de lessenaar legt. Hij heeft een groot papier in zijn hand waarop de punten van alle leerlingen staan en hij leest af en toe een naam op en maakt dan enkele opmerkingen. Op Gerrit Oppelaar heeft de directeur veel aan te merken en Annemieke zit te springen, want nu is zij aan de beurt.
O, daar komt het. ‘Annemieke van Oven, goed rapport, alleen het punt voor Frans is lager.’ Verder zegt de directeur niets, maar Annemieke herinnert zich weer ineens die akelige woensdagmiddag, toen ze haar Franse proefwerk vergat voor te bereiden.
‘Ellen Vermeer,’ leest de directeur. Ellens naam is de laatste die opgelezen wordt en de directeur vouwt zijn lijst dicht. Dan kijkt hij de klas rond en zegt nadrukkelijk: ‘Ik geloof dat jullie er met Ellen Vermeer een bèste klasgenoot bij gekregen hebben. Een beste klasgenoot in alle opzichten.’
|
|