| |
| |
| |
Een nieuw lied.
of zonderlinge en ware Geschiedenis van de zuivere Liefdeband van Frederik en Rozina.
Op een liefdelijke wijs:
Wat dat de liefde leid geweld,
Verdriet en droefheid om het goed en geld,
Aan Frederik die zijn Rozina mind,
Zij was zijn teedere hartsvriendinne,
Dit lief en jeugdig paar,
Opregt door zuivere minnekracht
Rozina heeft dus zijn verzoek volbragt,
Zoodat zij wierd bevrucht,
Zij sprak zoo menigmaal met droef gezucht,
Ach Frederik wat gaan wij maken,
Wij komen in het verdriet,
Hij sprak ach liefste zoet,
Breekt nooit ons teed're liefde groot,
Om u te derven was ik liever dood,
| |
| |
Zijn vader werd hun liefde straks gewaar,
Sprak zoon wat wilt gij gaan beginnen,
Met een van staat zoo klein,
Ik zeg dat zal nooit zijn.
Was hij van spijt verstoord,
Ach vader doet mij geen geweld,
Ik verlaat Rozina nooit om goed of geld,
Zij draagt mijn vleesch en bloed,
En staat allen in mijn hart en gemoed,
Ik zou liever nog het leven derven,
Als ooit mijn harrsvriendin,
Vol gramschap en zeer kwaad,
Die joeg Rozina weg o spijt,
En sprak vertrekt o hoer! 't is meer dan tijd
Maar Frederik riep o lief,
Wordt gij verjaagd gelijk een schelm of dief,
Ach waardste schat wat zult gij dwalen,
Wordt gij van mij verjaagd,
Met hetgeen gij van mij draagt.
Frederik nu vol verdriet,
En zag zijn liefste niet,
Begaf zich op Neptunis vloed,
En riep vaartwel mijn land en liefste zoet,
Gaan klagen mijn droefheid en gewee,
En komt de smart mij te verslinden,
| |
| |
Ik hoop bij het opperste al,
Mijn lief weer vinden zal.
Maar hoort wat hier geschied,
Dit baarde hem nieuw verdriet,
Zijn schip raakt slaags en overmand,
Van de Algiers en viel in hunne hand,
Dus Frederik werd weldra,
Gebragt al bij den Turk zijn ongena,
Men vroeg zijn naam en wat hij geloofde,
Ik prijs zegt hij de leer,
De Turk die sprak terstond,
Dan schend hij ons verbond,
Gij zult nu hier in pijnen groot,
De ploeg gaan trekken tot gij sterft de dood
En nooit van hier meer gaan,
Kom maakt u weg en blijft niet langer staan
Ziet hoe de mensch komt in ellende,
Langs bosch en treurde op de baan,
Maar ach helaas de barensnood kwam aan,
En riep in al haar pijnen en gezucht,
God wil mij behulpzaam wezen,
Ach Frederik mijnen vrind,
| |
| |
Ook riep zij in haar lot,
Staat mij toch bij in deze nood,
Zij verloste van twee kinders maar dood,
Een Heer kwam daar in 't bosch ter jagt gegaan
Die hoorde daar haar droeve klagte,
En haalde straks zijn vrouw,
Die bragten haar getrouw,
Naar huis daar alles wierd bereid,
Dat zij bekwam in drie vier weken tijd,
Aan alle lien waar of haar Frederik was,
En zij kwam binnen kort te hooren,
Als dat hij was konstand,
Slaaf in het Turksche land.
Die mij heeft trouw bemind:
Ik wil u zoeken is het in mijn magt,
In druk of weelde zij niet lang en wacht,
Zij deed mans kleeren aan,
Met goede moed zoo is zij scheep gegaan,
Al door de woeste zee en baren,
Zoo dat zij kwam plaisant,
Tot in het Turksche land.
Toen wierd zij van de wacht,
Tot voor den Turk gebragt,
Die sprak wel jongeling zegt het mij,
| |
| |
Wat is toch u begeer en waarom komt gij,
Dat ik hier kom dat is uit liefde teer,
Om u te dienen naar u lusten,
Maar haar gedachten bleven gezind,
Dat zij mogt redden Frederik haar vrind,
Dus naar omtrent een jaar,
Maakte zij aan haren Heer kenbaar,
En vroeg of zij mogt weder keeren,
Haar meester gaf consent,
Gij hebt mij trouw gediend,
Ik zal u geven wat gij vraagt,
Zij sprak mijnheer geeft mij wat mijn behaagt
Een vrucht uit uw warand,
Die dag en nacht staat in mijn hart geplant,
Toen ging zij dadelijk wel te vreden,
Het was Frederik haar minnaar,
Zij sprak ik verlos u uit de pijn,
Volg mij ik zal dan u leidsman zijn,
Den Turk was heel versteld,
Dat zij hem liever had als goed of geld,
| |
| |
Dus heeft hij hun een brief gegeven,
Om te keeren met verstand,
Terug weer uit dat Turksche land,
Beveiligd door Gods Vaderlijke hand,
Hij is toen naar zijn vaders huis gegaan,
De oude man riep opgetogen,
Dat ik mijn zoon weer zag.
Trouwt met u hartsvriendin
Die bragt u beide uit het gevaar,
Dus dankt Hem voort 't heilig Echt-Altaar,
Schenkt u zijn zegen zelfs in overvloed
Wilt zaam in zuivere liefde leven.
Mijn schatten na mijn dood.
Gij jongmans wie gij zijt,
Al die ook mind of vreid,
Neemt een voorbeeld aan dit trouwe paar,
Draagt altijd opregte liefde tot malkaar.
Gij ouders het is een leer,
Verfoeit om geld of goed geen liefde meer,
Of brengt geen kinders ooit in lijden,
Veracht geen trouw door het geld,
Want God heeft ze ingesteld.
|
|