Liedeken,
Van de Nachtegaals zang, En van Bagchus drank.
Onder het groene geboomt,
Hij verkwikt ons hartje altemaal,
Hij zingt zoo zoet, zoo zoet,
Moet wijken aan dat zoet geluid.
| |
Maar wat is toch den zang,
Vivat! den Wijn, hij is ons medicijn,
Sa! schinkt, zingt, klinkt en drinkt,
Moet wijken aan ons altemaal.
Brengt ons een zoete vreugd,
Dit nat verkwikt den geest,
Geeft ons vreugd om het meest,
Dit nat zoo goed, zoo zoet, zoo zoet,
Voorwaar den koelen wijn,
Verdrijft ons alle smart en pijn.
En maakt een zoet geluid,
Drinkt de gezondheid uit,
Roept al avous, avous, avous,
En drinkt uit volle kroes,
| |
En al het Vogels gediert,
Dat aan den Hemel zwiert,
Is boven het aard gediert,
Roept al vivat! vivat! vivat,
Dat den Tractant lang leeft,
Die ons den drank hier geeft,
En nog meer in zijnen kelder heeft.
|
|