Grooten Hollandschen nachtegaal(na 1815)–Anoniem Groote Hollandschen nachtegaal– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Een nieuw lied. Op een vrolijke Wijs. Hier is nu de zoete fleur, En al mijne plasieren, Zijn veranderd in getreur, Ik schaam mij voor de jongen dieren, Want mijn jonge tijden, Hebben gezien de lust, Als men een jongman vreide, Ik stelde hem gerust, En toen hij mij alles op trouw beloofde, Was ik tevreden met zijnen wil, Door zijn zoet streelen viel mij alles wel. Ik nam het plasier nu waar, Ik ging bij nachten en bij dagen, Met de jongmans hier of daar, Zij moesten het mij geen tweemaal vragen, Ik leerde aardig dansen, Als ik ging naar het bal, Ik waagde veele kanzen, Met listen overal, Verliet mij Peer dan kwam mij Pou begroete, Zoo was ik altijd op den zweer en trein, Ik dagt daar kan geen beter leven zijn. Ik was gekleed als een Godin, De eerste mode mogt ik dragen, Het was om te lokken die zoete min, Het was om de jongmans te behagen, [pagina 32] [p. 32] Daar mogt niet mankeeren, Van het hoofd tot aan den voet, Om mij te salueeren, Als mij een jongman groet, Want mijn gezigt dat vloog langs alle kanten, Als ik passaerde over de straat, Daar was menig jongman die mij aansprak. Dat daar zoo een jonge kwant, Van mij zijn goesting had genomen, Bij dag of nacht in hoeken of kant, Toen wierd ik gansch verlaten, Van mijne jonge jeugd, Een ieder ging mij haten, Mijn lust en mijne vreugd, Zit nu verkeerd, Met zuchten en met klagen, Dat ieder een klaar aan mijn zag, Dat ik bleef bang voor den heelen dag. Ik mag zien daar ik naar zag, Mijn beminde mag ik vlugten, De zoete fleur heeft in leide gebragt, Hier zie mij het volk met genuchten, Want mij mooije kleur, Zijn vergaan van een tot een, Wel maagden wilt hier uit leeren, En zijt niet jong geweest, Want als gij zijt bedrogen, Dat gij te voren wordt wel bemind, Zoo wordt gij verlaten van maagd en vrind. *** Vorige Volgende