Grooten Hollandschen nachtegaal(na 1815)–Anoniem Groote Hollandschen nachtegaal– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] Een nieuw lied, Of de verloren klachten van een minnaar aan zijn liefste Rozalien, Op een aangename Wijs. Ontwaakt mijn liefste Rozalien, Vertroost u Minnaars bitter klagt, Het is twee jaar mijn Engelin Dat ik van u het JAwoord wacht, De liefde roept mij tot den trouw, Als het met u geschieden zou, Want geen op aard die in mijn hart, Als Rozalien gevonden werd. Wie hoor ik klagen in den nacht Ik heb geen minnaar ooit verwacht, Zoekt bij een ander liefdenslust, En laat mij in de zoete rust, Ik ben niet gezind door u fenijn, Om voor mijn eigen slaaf te zijn, Gelijk ik meenig dochter vind, In klacht met een verlaten kind. Keer u gemoet mijn hartsvriendin, En draagt mij voor geen wreden aard, Ik kom met een opregten zin Uw eer die wordt door mij bewaard, Ik pluk geen bloem waar door den hof, [pagina 16] [p. 16] Verliest zijn luister en zijn lof. Ik breng een dochter ooit in pijn, Maar min haar eerbaar kuisch en rein. Jongman ik haat de eenzaamheid, En duld de stilte plaatsen niet Want als een eerbaar meisje vreid, Dat vrij een ieder een het ziet, Een minnaar met een valsch gedacht, Zoekt bij zijn liefste in den nacht, Te vinden waar zijn hart na jaagt, Waardoor zoo menige dochter klaagt. Ach Rozalien uw stuurs gemoed, Hetwelk uw minnaar den dood aandoet, Al kom ik klagen in den nacht, Mijn lief ik heb geen valsch gedacht, Het is om uw als waarde vrouw, Te eeren in den echten trouw Toon mij u liefde eer ik gaan, Of mijn jong leven is gedaan. Daar zijn noch dochters van fatsoen, Jongman gaat daar u klachten doen, Ik wil volstrek geen naam van vrouw, Liever in het graf dan in den trouw, Ach Rozalien gij zult den tijd, Beklagen als gij wordt verleid, En ik zal treuren tot er dood. Toch uit mijn hart gaat gij nooit. Vorige Volgende