Groot Nederland. Jaargang 41(1943)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 218] [p. 218] Gedichten Maannacht over het nymfen-woud Zoo maagd'lijk zag ik nooit d enmelkstroom van de maan, zoo luisterrijk door 't licht van 't sterrenheer bewogen. Geheele wouden zie 'k verzilverd voor mij staan en vloeiend zilver siddert aan de wimpers uwer oogen. Is dit wellicht de nacht dat ik mij in het woud moet wagen, verloren zwervend bij het grimmig grommen van het everzwijn? Is dit de nacht dat ik U naakt en als een argloos kind moet dragen op mijne bevend' handen, loom nog van den brandewijn? Ach lief, dat ik genaken wil bij deze zuivre stralen: houd rinkelend de roozen om uw heldren hals gesnoerd, tot wij tusschen de varens en de loveren verdwalen en gij mij naar de paradijzen van uw loutrend leed ontvoert. Weerziens met de Schelde Nooit heb ik U mijn sterken stroom een stond vergeten maar toen ik weer uw boorden met bewogen hart betrad, heb ik de zilvren einders om uw vloed gemeten en als een man bezeten, wat ik als een kind aanbad. Want geen van hen die eenzaam langs dees dijken leven beseffen ooit tenvolle hoe 'k uw deinen heb bemind, hoe ik het ruischen ken van de nabije dreven en het gestage suizen van den tragen avondwind. Zoo heb ik U in vollen luister weergevonden: de visschers monk'lend in het rooken hunner pijp gehuld, uw nootelaars door 't beuken van geen bijl geschonden, uw riet door 't roepen van den karekiet vervuld. Dies heb ik U mijn stroom zooals mij zelf bezeten toen 'k weer uw visschersloepen blinkend in uw water zag; toen ik, mezelf in 't wassen van uw vloed vergeten, in 't groene glanzen uwer dijken diep te droomen lag. [pagina 219] [p. 219] Populier aan de Schelde Mijn populier, o vuiv're vlam aan deze Schelde-boorden: hoe staat gij rijzend in het laaiend avindlicht! Hoe wekt g'in mij de wijding dezer wank'le woorden! Hoe sta ik met uw kruin naar het bezwerend vuur gericht! Ach! jaren heb ik uwe vlam volmaakt bezeten, want als een knaap reeds wist ik U in mijn bestaan, wist ik der zeeën zout en moer uw stam doorwreten, doch ondeelachtig aan uw luister ben ik nooit van u gegaan! Mijn populier, o zuiv're vlam aan deze Schelde-boorden: waak over deze wateren bewogen door den wind! Zend uwe branding in de branding mijner woorden en laat mij in uw laaien leven als een Schelde-kind. Zondagochtend op het landhuis Zoo is mijn zondagochtend op het landhuis onbevlekt wanneer mijn grooten Bach in mij den sterken stroom verwekt: 't bezwerend vloeien en steigring der violen; wanneer Van Manders boek der dietsche schilderscholen mij in den schoot rust; roerloos, duizel-zwaar; wanneer 'k den glans dier blaâdren met gewijd gebaar bij 't schouwen van hun klaarsten luister keer. Zoo is mijn zondagochtend op het landhuis telkens weer: het diep bezinnen en het ziels-doorhuiverend aanvaarden der eeuwige, door God gewijde, nooit te schenden waarden waaruit mijn volk uit 't reinste droombeeld werd gewekt. Zoo is mijn zondagochtend op het landhuis onbevlekt. BERT PELEMAN Vorige Volgende