| |
| |
| |
Goethe en de Duitsche eenheid
De groote bloeiperiode van de Duitsche cultuur, waarvan Goethe door de alzijdige ontplooiing van zijn genie nog altijd als hoogste drager geldt, valt ten deele samen met een tijdperk in de Duitsche geschiedenis, dat in de ontwikkeling van het Duitsche volk een dieptepunt beteekent. Het scheen alsof over de jaren heen Napoleon Frederik de Groote verslagen had. De omstandigheid, dat de cultureele en politieke groei zich in Duitschland niet langs gelijke banen ontwikkelde, heeft geleid tot het scheppen van een tegenstelling, die nog versterkt en later ook uitgebuit is door een cultuurhistorische beschouwingswijze, die in haar universeele gerichtheid de nationale en politieke bindingen zoo veel mogelijk naar den achtergrond schoof. Figuren als Goethe werden als het ware uit hun eigen tijd losgeweekt, zij werden tot scheppers gemaakt van een geheel eigen wereld, die men in laatste instantie los van tijd en plaats kon beschouwen en die slechts een functie vervulde in een cultuurhistorische en literatuurhistorische ontwikkeling. Dit autonoom verklaren van de verschijningsvormen van de cultuur heeft anderzijds tot gevolg gehad, dat de basis van waaruit men de nationale en politieke waarden mat, te eng werd. Het was niet meer mogelijk, de gebeurtenissen ten tijde van Napoleon en de bevrijdingsoorlogen in een eenheid te zien met het sterk pulseerende geestelijke leven, waarvan Weimar het middelpunt was. De figuren van een Scharnhorst, Gneisenau, Blücher, Clausewitz, van een Stein en een Humboldt, die degenen waren, die de directe voorwaarden schiepen tot het slagen van den oorlog tegen Napoleon, werden meer en meer in een bewuste tegenstelling gezien tot de centrale figuur van Duitschland's geestelijke leven. De tegenstelling tusschen Potsdam en Weimar, die in de geheele waardeering van het Duitsche volk tot op den huidigen dag zoo noodlottige gevolgen zou hebben, was daarmee geschapen.
Van enger nationaal standpunt gezien scheen er reden voor deze tegenstelling te zijn, want Goethe zelf heeft in velerlei opzicht aanleiding gegeven tot een zich vastzetten van deze meening. Zijn vereering voor Napoleon, zijn afkeer van Pruisen, zijn vaak koele afzijdigheid tegenover het enthousiasme van de jeugd bij de opkomende vrijheidsbeweging, zijn even zoovele argumenten, die het verwijt schijnen te rechtvaardigen, dat Goethe's houding niet in overeenstemming was met datgene, wat men van hem bij zijn positie had mogen verwachten.
De vraag doet zich echter voor, mag men zijn oordeel over een
| |
| |
figuur als Goethe binden aan zijn houding tegenover de directe politieke gebeurtenissen van den dag, is het juist van hem te eischen, dat de gebeurtenissen van zijn tijd een directen neerslag moeten vinden in zijn werk, en dat zijn daden een direct politieke beteekenis moeten hebben? Moet men niet veeleer nagaan, welke factor Goethe in de geheele ontwikkeling van zijn tijd geweest is, welke positieve kracht hij beteekende voor hen, die Duitschland's bevrijding zouden bewerken, om nog te zwijgen van een veel dieper grijpende vraag: welke verantwoordelijkheid Goethe in diepste wezen tegenover tijd en volk voelde en op welke wijze hij aan deze verantwoordelijkheid voldeed.
Het is duidelijk, dat in een tijd, waarin Duitschland strijdt om definitief zijn geestelijke en politieke eenheid te verwezenlijken, deze vragen weer sterker op den voorgrond treden, want het kan voor een volk niet onverschillig zijn, om te weten of het verleden, waaruit het voor een groot deel zijn geestelijke krachten put een breuk van zoo diepgaande beteekenis vertoont.
Maar om deze vragen te kunnen beantwoorden, zal het noodig zijn, uit te gaan van een beschouwingswijze, die eerst weer de eenheid herstelt in het beeld van den tijd zelf. Goethe moet geplaatst worden in zijn tijd als deel van zijn tijd en in zijn wisselwerking met de figuren, die in de nationale geschiedenis van het Duitschland van die dagen een rol speelden. En dit zal niet alleen moeten geschieden met het oog op Goethe zelf, maar voor alles ook met het oog op datgene, wat hij voor Duitschland beteekende.
Het is deze taak, die Erich Weniger zich in het boekje ‘Goethe und die Generale’ gesteld heeft. Dit werkje is daarom des te merkwaardiger, omdat het op een ongedwongen wijze, uitgaande van de bronnen zelf, een beeld schept van de geestelijke krachten, die samengewerkt hebben tot de vorming van Duitschland's historischen gang en aantoont, hoe in deze samenwerking in diepste wezen een eenheid aanwezig is, waarvan niet alleen Goethe deel uitmaakt, maar waarvan hij wel degelijk een integreerend deel is. In een nauwkeurig onderzoek heeft Weniger nagegaan, hoe Goethe's betrekkingen waren tot de militairen van zijn tijd. Bij de positie, die Goethe aan het hof van Weimar innam, is het niet te verwonderen, dat hij met de meeste leidende figuren van zijn tijd in aanraking kwam. Belangwekkend is het zeker om te zien, hoe aan de hand van de Tag- und Jahreshefte en de Annalen is vast te stellen, dat in al de jaren vanaf 1792 tot het einde van Napoleon's heerschappij een onafgebroken contact met de militaire kringen bestaan heeft, maar belangrijker nog is het, wanneer wij Goethe's inzichten vergeleken zien met het oor- | |
| |
deel van die mannen, die naderhand de dragers van Duitschland's bevrijding zouden zijn. Goethe's critiek op de Pruisische legerleiding, die reeds stamde uit den veldtocht tegen Frankrijk in 1792 en die daar vorm had aangenomen uit eigen waarneming, vond haar bevestiging in de afloop van de slagen bij Jena en Auerstädt. Deze critiek, die Goethe vaak als een critiek op Pruisen ernstig kwalijk is genomen, komt echter overeen met de uitlatingen van een Scharnhorst en Clausewitz, die reeds toen tot inzichten waren gekomen, die den grondslag zouden vormen van wat later als de ‘Preussische Heeresreform’ in de beslissende slagen tegen Napoleon zijn fundamenteele beteekenis voor de ontwikkeling van de krijgskunde zou bewijzen. Reeds op 3 October, dus nog 10 dagen voor de eigenlijke slag schrijft Scharnhorst, die toch als
stafchef van het hoofdleger een positie van beteekenis bekleedde: ‘Was man tun müsste, dass weiss ich wohl; was man tun wird, wissen die Götter’.
De polemiek, die zich na deze gebeurtenissen vooral onder de officieren, die buiten actieven dienst kwamen, ontwikkelde werd door Goethe nauwkeurig gevolgd.
De reactie van Goethe op de loop der dingen moest een andere zijn dan die van deze mannen, ja zelfs als die van een Freiherr vom Stein, die de hervormer en bouwer van het nieuwe Pruisen zou worden.
Goethe erkende de zwakte van de Duitsche landen, zoowel in politiek als in militair opzicht, hij zag om zich heen geen krachten aanwezig, die een verzet zouden kunnen organiseeren, opgewassen tegen de macht van Napoleon. Voor Goethe bleef als eenige mogelijkheid over, de Duitsche eenheid te handhaven op geestelijk gebied en hiervoor voelde hij zich verantwoordelijk. Alleen door zich buiten de actieve politiek te houden kon hij een politieke macht zijn. Het was in zijn oogen ‘eine grosse und heilige Sache für alle Deutschen, das bis jetzt noch unangetastete Palladium unserer Literatur aufs eifersüchtigste zu wahren’. Deze positie van Goethe werd niet alleen door de Duitschers zelf erkend, hij werd ook op diplomatiek gebied uitgebuit, o.a. door den Kanzler von Müller, haar bevestiging vond zij door de ontvangst van Goethe door Napoleon en daarmee tevens haar rechtvaardiging in de omstandigheden van die dagen, doordat daarmee in Goethe de Duitsche cultuur op gelijke hoogte met de Fransche werd erkend. Goethe had hiermee in de oogen van Napoleon de Duitsche cultuur onaantastbaar gemaakt.
Het ware onjuist Goethe's houding te beoordeelen naar de afloop van de latere historische ontwikkeling.
Dat ook Goethe's tijdgenooten hem in dezen zin erkenden en zijn
| |
| |
macht als een stimulans voelden, moge blijken uit een uitlating van een van de felste strijders voor de bevrijding, Ernst Moritz Arndt, gedaan in 1814: ‘... doch ragten einige hervor aus allen, und einer so hoch, dass er wie ein göttliches Wunder steht. Dies ist Goethe, der Dichter, nicht aus der Zeit geboren, sondern auf der einen Seite ein Bild der deutschen Vergangenheit und auf der andern ein Bild ihrer Zukunft.’
Het is hier misschien meteen de plaats om een woord van Goethe aan te halen, dat wel zeer duidelijk toont, dat zijn houding haar oorsprong niet vindt in een gebrek aan vaderlandsliefde of een ontbreken van een geloof in het Duitsche volk, en dat een verwijt van dezen aard de kern der dingen niet raakt. Het is een woord uit een gesprek, dat hij in 1813 met Prof. Luden voerde, dus in denzelfden tijd, dat hij zeer sceptisch stond tegenover een slagen van een strijd tegen Napoleon. ‘Ja, dat deutsche Volk verspricht eine Zukunft, hat eine Zukunft. Das Schicksal der Deutschen ist noch nicht erfüllt. Hätten sie keine andere Aufgabe zu erfüllen gehabt als das Römische Reich zu zerbrechen und eine neue Welt zu schaffen und zu ordnen, sie würden längst zugrunde gegangen sein; dat sie aber fortbestanden sind, und in solcher Kraft und Tüchtigkeit, so müssen sie nach meinem Glauben noch eine grosse Zukunft haben, eine Bestimmung, welche um so viel grösser sein wird denn jenes gewaltige Werk der Zerstörung des römischen Reiches und der Gestaltung des Mittelalters, als ihre Bildung jetzt höher steht.’
Had Goethe's oordeel, door een onderschatting van de aanwezige krachten voor een doeltreffend verzet tegen Napoleon, op korten termijn ongelijk, op langen termijn gezien heeft de historie hem onomwonden in het gelijk gesteld: de vlucht, die de afloop van de bevrijdingsoorlogen het Duitsche lot een oogenblik scheen te zullen geven, heeft zich niet kunnen handhaven. Het Duitsche volk heeft toen niet een weg tot een vruchtdragenden vorm kunnen vinden en de beloften, die deze tijd scheen in te houden, zijn niet ingelost. En het is niet te veel gezegd, dat de strijd om de groote toekomst, die Goethe voor zijn volk vooruit zag, eerst in deze jaren wordt uitgestreden.
Wanneer Goethe na de slag bij Jena in persoonlijk contact met de Franschen komt en de strakke leiding en tucht bij hen vergelijkt met het gebrek aan klaarheid, die hij aan Pruisische zijde had leeren kennen, wanneer hij daarna de berichten hoort over den indruk, die de persoon van Napoleon op den Kanzler von Müller maakt, dan schrijft hij onder den indruk hiervan: ‘Man verleugnet sich das Ungeheure, solange man kann, und verwehrt sich eine richtige Einsicht des Einzelnen, woraus es zusammen- | |
| |
gesetzt ist. Wenn man aber diesen Kaiser und seine Umgebung mit Naivität beschreiben hört, so sieht man freilich, dass nichts dergleichen war und vielleicht auch nicht sein wird.’
Zijn latere persoonlijke ontmoeting met Napoleon kan hem alleen in dezen indruk versterken, omdat hij tegenover zich het genie ziet, dat hem daimonisch phenomeen is. En het is deze daimonische kracht, die hij in Napoleon belichaamd ziet, die voor hem de norm wordt, waarnaar hij de verhoudingen beoordeelt, ook dan, wanneer hij al lang heeft opgehouden in Napoleon de ordende kracht voor Europa te zien. En het zijn slechts de gebeurtenissen zelf, die hem kunnen dwingen, deze norm te verlaten. Dit is op zich zelf een oordeel, dat niets met de trouw aan zijn volk te maken heeft, het is slechts een oordeel, dat betrekking heeft op de waardeering van de bestaande machtsverhoudingen. Merkwaardig is het, dat Goethe tien jaar na de groote gebeurtenissen in een brief aan Carl August zijn oordeel over de generale staf, die onder leiding van Blücher, die zich de naam van ‘Marschall Vorwärts!’ verwierf, de zege over Napoleon bevocht, zich in bijna dezelfde bewoordingen uitdrukt als destijds in zijn oordeel over Napoleon: ‘Der Fall ist wohl einzig in der Weltgeschichte, eine Art von rohem Timur zu sehen (denn vorwärts! war ja auch die Lösung der Mongolen), aber umgeben von dem allergebildetsten Generalstabe; das ist einzig, war nicht und wird nicht sein’. Goethe had hiermee de kern geraakt van de factoren, die de zege mogelijk gemaakt hadden: alleen het samengaan van Duitschland's grootste soldaten, die zelf al hun krachten voor de vernieuwing van het leger hadden ingezet, hadden Napoleon ten val kunnen brengen.
Aan de geestelijke ontwikkeling van deze soldaten, die een van de voorwaarden was voor de volledige ontplooiing van hun gaven, heeft echter Goethe zelf met zijn werken of door persoonlijk contact een werkzaam aandeel gehad.
In een uiterst interessant hoofdstuk gaat Erich Weniger in zijn boek dit aandeel van Goethe voor de belangrijkste figuren uit de bevrijdingsoorlogen na.
In deze bladzijden treedt ons het sterkste de eenheid van dezen tijd tegemoet. Was de breuk aanwezig geweest tusschen Weimar en Potsdam, zooals men die heeft willen zien, dan was dit verzet, dan was deze bundeling van krachten in het volk nooit mogelijk geweest, want daarvoor was deze heele ontwikkeling naar een Duitsch eenheidsbesef nog veel te jong. Onderwijs en opvoeding bewogen zich nog langs de oude paden, die veeleer over Parijs dan over Berlijn of Weimar leidden. De Duitsche ontwikkeling, het Duitsche besef kon alleen dan tot een werkelijke in- | |
| |
nerlijke kracht groeien, wanneer de burger en de soldaat zich deze ontwikkeling bewust op rijperen leeftijd eigen maakten, wanneer zij dus zeer bewust een eigen aandeel hadden aan den groei van de Duitsche cultuur, wanneer zij zich door een zeer daadwerkelijke belangstelling mede dragers van zijn cultuur konden voelen. Het is dan ook niet verwonderlijk, maar veeleer vanzelfsprekend, dat een von Humboldt, die de vernieuwing van het onderwijs in Pruisen tot stand bracht, in een nauw contact met Goethe stond, met hem de ‘gegenwärtige deutsche Verhältnisse’ besprak, en Goethe's streven naar een Duitsche eenheid op geestelijk gebied, die als een afweer bedoeld was tegen de Fransche macht, in het kader wist te passen van de Pruisische reform-politiek, waardoor Goethe's streven eerst den noodigen politieken ondergrond kreeg, die hij er zelf vanuit Weimar niet aan vermocht te geven.
Het is alleen een teeken van de geweldige spankracht van het Duitsche volk, dat het terzelfder tijd in staat was, zoowel op geestelijk gebied het allerhoogste te bereiken als, mede gedwongen door de omstandigheden, in staat was, aan de volksgemeenschap nieuwe grondslagen te geven en het leger op een geheel nieuwe leest te schoeien, volgens richtlijnen, die misschien heden ten dage eerst voor de volle honderd procent uitgewerkt zijn. Maar al deze vernieuwingen zijn niet denkbaar zonder een geestelijken ondergrond. En Goethe is het geweest, die het meest bewust stuwing aan de geestelijke krachten heeft willen geven, en ook inderdaad gegeven heeft.
Goethe was voor zijn volk tot symbool geworden en slechts als zoodanig is het denkbaar dat Lützowsche freiwillige Jäger, die hem op 20 April 1814 in Meissen tegenkomen, hem de militaire eerbewijzen brengen en hem de zegen over hun wapens vragen, die hij geeft met de woorden: ‘Zieht mit Gott und alles Gute sei eurem frischen deutschen Mute gegönnt’.
Slechts vanuit deze eenheid is deze tijd te begrijpen en kan Goethe in dien tijd en in zijn volk begrepen worden. En wanneer Goethe in het besef, dat zijn scepsis hem afzijdig had doen staan bij de groote beslissing, Epimenides in het overwinningsfeestspel ‘Des Epimenides Erwachen’ laat zeggen:
‘Doch schäm' ich mich der Ruhestunden;
Mit euch zu leiden war Gewinn:
Denn für den Schmerz, den ihr empfunden,
Seid ihr auch grösser, als ich bin.’
dan is dit op zichzelf een zich bekennen tot deze eenheid van tijd en volk, waarin hij wist een taak te hebben.
SYBREN MODDERMAN
|
|