| |
| |
| |
Geregistreerde schoonheid in Amsterdam
Toen Cornelis Anthoniszoon ‘Schilder in de Schrijvende Handt’ met octrooi ‘der H.M. onsen ghenadigsten Heere’ ‘de vermaerde koopstadt van Amstelredam’ in het jaar 1544 in vogelvlucht afbeeldde, ‘tot eeren H.M. ende oock den eersaemen Raedt derzelver Stadt ende allen liefhebberen der konste’, welke uiterst nauwkeurig en smaakvol uitgevoerde houtsnedekaart een nog mooiere uitgave was dan de door hem in 1538 vervaardigde vogelvlucht-plattegrond in olieverf, was daarmede voor het eerst het gelaat van de toen reeds vermaarde stad voor het nageslacht vastgelegd. Toen eenige tientallen jaren daarna de bloei van de stad onder de Spaansche overheersching tot stilstand kwam, het bedrijf overal werd verlamd en de nijvere poorters uit hun stad werden verdreven, zongen de Geuzen in 1573:
‘Och Amsterdam, och Amsterdam,
Ghij zijt zoo schoonen stee...
't Hooft hebdij altoos wtghesteeken
Boven alle steden in Hollant...
Waer is u neeringh, u welvaren,
U triumpheeren, u cieraet?
Waer siet men de schepen paren
By u, vol rogghe ende ander zaet?
Fortuna is u al lang ontvloghen...
U specerij ende u juweelen
Leggen versmoort en half vergoort,
U schoone huysen en casteelen
Werden altemet verstoort.’
Uit dit geuzenliedje spreekt dus naast de zorg voor den toen reeds kwijnenden handel een andere bezorgdheid en wel die voor de ‘schoone huysen en casteelen’, die blijkens de laatste regelen ‘altemet verstoort’ waren.
Deze zorg voor de oude stad aan den Amstel en aan het IJ heeft den echten Amsterdammer door de eeuwen heen bezield, niet alleen de zorg voor het economische welzijn, doch ook de zorg voor het aanzien van de zoo schoone stad. Op het einde der 16de eeuw, na den overgang der stad, werd de schade ruimschoots ingehaald; nieuwe uitbreidingen, onder andere tusschen Singel en Heerengracht in het Noord-Oosten, ontstonden en in de daarop volgende jaren, in het eerste kwart der 17de eeuw - niet voor
| |
| |
niets de Gouden Eeuw genoemd - bloeide de stad grooter en schooner op dan ooit tevoren. In dezen tijd ontstonden onder meer de prachtige, algemeen bekende en grootsch opgezette grachtengordels, die thans nog de bewondering opwekken van geheel de wereld. In dezen tijd werd Amsterdam groot, kreeg het een faam in alle havens der wereldzeeën waar de rijkbeladen schepen onder bescherming van het door de Keizerskroon gedekte stadswapen met de drie zilveren kruizen binnenzeilden. Amsterdam werd machtig en met zijn macht groeide bij zijn inwoners een intense liefde tot de stad, een liefde, die schilders naar het palet deed grijpen, dichters tot lofzangen inspireerde en bovendien de rijke kooplieden bewoog om slechts schoonheid aan de stad te schenken en haar te maken tot ‘de Keyserin van Europe’. Deze kooplieden waren het voornamelijk die de stad groot en machtig maakten en dat niet alleen, doch eveneens schoon. Zij lieten zich langs de pas gegraven grachten huizen bouwen, waaraan geen kosten mochten worden gespaard, huizen die wel eens ‘grachtpaleizen’ worden genoemd en die dezen naam ten volle verdienen. Huizen met hooge dubbele stoepen en rijkversierde gevels en met daarachter kostelijke interieurs en fraai aangelegde tuinen met heerlijke tuinhuizen. Het is de tijd, waarin Joost van den Vondel geïnspireerd wordt tot de volgende regels:
‘Legh ons marmersteenen vloeren,
Treek de gevels, hemelhoogh,
Trots van buiten in het oogh.
Bouw de zalen trots van binnen...
Kleedt den wandt van 't graftpalleis
In tapijt, ontzie geen kosten.
Dat de schoorsteen met haer posten
Vrij van louter marmer glimm'
Dat de stoep bij trappen klimm'
Als een troon, en kunst van leunen
Onzen Adel ondersteunen...’
Doch ook voor het overige deel der ingezetenen, voor de min of meer voorname poorters en poorteressen der stad, werden huizen gebouwd, die ondanks een vaak grootere bescheidenheid zoowel in oppervlakte als in uitvoering, zich volkomen aanpasten aan de rijkere grachtenpaleizen. Weer werd de stad een schoon geheel, opgeluisterd door de overblijfselen van middeleeuwsche bouwkunst en in die dagen verfraaid met prachtige torens, waarvan het meerendeel ontworpen werd door den beroemden bouw- | |
| |
meester en beeldhouwer Hendrick de Keyser. Zoo beleefde de stad een tijdperk van ongekenden bloei en ongeëvenaarde schoonheid, welke schoonheid zij als rijke koopstad ook in de 18de eeuw behield. Steeds groeide de stad uit en althans wat het uiterlijk betreft, immer schooner, zou men kunnen zeggen. De 17de eeuwsche uitbreidingen waren echter te grootsch ontworpen en eer zij waren volgebouwd, had Amsterdam zijn hoogtepunt bereikt en zelfs al overschreden.
Nadat Amsterdam in de eerste helft der 19de eeuw was ingeslapen, doch kort daarop uit zijn dommel ontwaakte, begon men van alle kanten plannen te maken tot verandering en uitbreiding van de stad. Helaas: tijdens den middagslaap schenen alle burgerzin en waardeering voor de oude schoonheden te zijn gevloden, want van dezen tijd af ondergaat de schoone stad wat men zou kunnen noemen een waren ‘huizenstorm’. Amsterdam, dat eens nog iets meer was dan alleen een geographisch begrip, was opeens niet meer dan een voorwerp, waarmee men doen kon wat men wilde, een stad, waarin alle prachtige overblijfselen van architectuur vogelvrij werden verklaard. Niet alleen ontstonden uitbreidingen die thans altijd nog ware oorden van verschrikking zijn, ook op de prachtige binnenstad werd een aanval gedaan. Men ontzag zich niet historische curiosa af te breken en ook over tal van fraaie oude woonhuizen zwaaide de sloopershamer. Tot overmaat van ramp schijnt het, dat in dien tijd iedereen, tot de meest volsdagen leek toe, maar een huis kon bouwen. Het resultaat kennen wij dan ook allen: een totaal verminkte en ontluisterde stad met vaak noodeloos dichtgeworpen grachten en honderden, neen duizenden verminkte en ontsierde huizen.
Ondanks dit alles is er nog veel, heel veel zelfs van de vermaarde koopstad overgebleven. Een groot gedeelte van het oorspronkelijke karakter der binnenstad bleef ook thans nog onaangetast en Amsterdam zou niet ook thans nog die bekendheid bezitten, wanneer het niet nog steeds talrijke prachtige 17de- en 18de eeuwsche huizen binnen zijn grachtengordels telde. Het zijn deze oude huizen langs de onvolprezen grachten en in de oude straten die de stad, ondanks den grooten aanval in de 19de eeuw van de zijde der ‘stedenstormers’, nog altijd maken tot een der schoonste van Europa. En het is dan ook begrijpelijk, dat er zelfs reeds in de vorige eeuw, de eeuw van aesthetische verwording, tal van menschen stelling namen voor hun Amstelstad. Was er niet een groot aantal van deze voorvechters geweest, de stad zou thans ongetwijfeld een heel wat troosteloozer aanblik hebben geboden, immers een Reguliersgracht en een Leidschegracht waren waar- | |
| |
schijnlijk gedempt en verschillende mooie oude gebouwen die thans tot de sieraden der stad behooren - onder andere de St. Anthoniespoort en het Oude Zijds Huiszittenhuis op het Waterlooplein - zouden thans reeds zijn gesloopt. Voor het behoud van dit stadsschoon en deze monumenten hebben deze voorvechters toen vaak een zwaren strijd moeten voeren, daar het grootste gedeelte van de Amsterdammers geen oog meer scheen te hebben voor al deze schoonheden. Maar ook in onze dagen loert nog altijd de ‘stedenstormer’, nog altijd is hij er op uit, mooie oude huizen af te breken om ze dan te vervangen door stijllooze en verfoeilijke monsters.
Gelukkig echter is er thans de Monumentenverordening, die in 1926 in den Amsterdamschen Gemeenteraad werd aangenomen en ten doel heeft, te voorkomen, dat bouwwerken van historische of artistieke beteekenis worden afgebroken of verminkt. Sinds deze verordening in het leven is geroepen, zijn er te Amsterdam talrijke huizen die daarvoor in aanmerking kwamen op de zoogenaamde Monumentenlijst geplaatst. Talrijke, dus niet alle! En bij degene die er op geplaatst werden geschiedde dat veelal nog onder protest van de eigenaars, die hun eigendommen in waarde zagen verminderen, daar zij of de hypotheekhouders van het oogenblik der plaatsing op de lijst af feitelijk onder curateele kwamen te staan. De eigenaar mag zijn huis niet sloopen, doch evenmin mag hij er veranderingen in aanbrengen, tenzij Bouwen Woningtoezicht de desbetreffende plannen hebben goedgekeurd. Hij moet echter alles betalen. Nu wil men in den regel wel graag een mooi oud huis in eigendom bezitten, doch deze schoonheid mag geen geld kosten! De wijd vermaarde burgerzin uit vervlogen eeuwen is dus ver te zoeken en zonder algeheele medewerking van de Overheid is het monumentenvraagstuk daarom nog altijd een hopelooze zaak. Daar waar de medewerking van de burgerij ontbreekt, dient de Overheid in te grijpen. In Duitschland, Frankrijk, Engeland en Zwitserland kent men immers vergoedingen bij Monumentenzorg en in Italië kwam het zelfs voor, dat men in hooger beroep ging om een plaatsje te krijgen op de monumentenlijst. Hier geschiedt het tegenovergestelde, hier gaat men in hooger beroep om van de lijst te worden geschrapt!
De zorg voor de monumenten is dus een zeer moeilijke taak: aan den eenen kant dreigen de bouwspeculanten, die op het bezit loeren, aan den anderen kant is er de Monumentenverordening, die niet ingrijpend genoeg is. Er dreigt sinds korten tijd echter nog een ander groot gevaar voor de kultuursteden van Europa en wel het gevaar uit de lucht. Reeds tal van prachtige steden, be-
| |
| |
Prachtige opmetingsteekening van het poortje van het voormalig Rasphuis, een in 1895 afgebroken mannengevangenis aan den Heiligeweg No. 19. Poortje van omstreeks 1603, relief van Hendrick de Keyser, beeldengroep op den poort waarschijnlijk van 1663.
Opmetingsteekening van het voormalige Onde Zijds Huiszitten-Aalmoezeniershuis en de daarbij behoorende turfpakhuizen aan het Waterlooplein. De pakhuizen dateeren van 1610, het Huiszittenhuis werd in 1654 gebouwd door den stadstimmerman Hendrick Jacob Staets.
Foto's Archief Publieke Werken
| |
| |
Ook dergelijke eenvoudige, doch veelal door sierlijke klokgevels bekroonde woonhuizen, zooals dit huis op de Kloveniersburgwal hoek Betaniënstraat, behoort tot de monumenten, evenals het curieuse huisje daarnaast het z.g. Smalste huis van Amsterdam.
| |
| |
Foto en opmetingsteekening van den Oude Kerkstoren op het Oudekerksplein. De prachtige houten bekroning werd in 1566 gebouwd door Jelis Querijns en Jan Cornelisz.
Foto's Archief Publieke Werken
| |
| |
Opmetingsteekening van den zandsteenen gevel van het grachtenhuis Keizersgracht 446. Gevel van omstreeks 1725. De stoep is in de vorige eeuw afgebroken.
Detail van het fraai omlijste, rijk gebeeldhouwde middenraam van het huis Keizersgracht 446.
Foto's Archief Publieke Werken
| |
| |
roemde kultuurcentra, zooals Keulen, Aken, Napels en Rome, werden geteisterd door moedwillige bombardementen, gepleegd door lieden die ongetwijfeld niet beseffen wat hier wordt verwoest. Het is daarom niet uitgesloten, dat ook Nederlandsche steden, dus ook Amsterdam, eens het slachtoffer zullen worden van deze stelselmatige vernielingen, waarbij een enkel bombardement vaak reeds een ramp beteekent, allereerst natuurlijk voor de bevolking, doch in de tweede plaats voor de zich in de stad bevindende monumenten.
Het huidige gemeentebestuur met zijn wethouder van Publieke Werken Ir. J. Gratama, heeft dit ten volle begrepen, zoodat besloten werd, de gemeentelijke eigendommen, waaronder de prachtige torens, te doen opmeten en in teekening brengen. Daar dit gemeentebezit echter slechts een zeer klein gedeelte vormt van het geheele kultuurbezit, besloot men om ook het overige gedeelte van dit laatste, namelijk de huizen met kunsthistorische waarde, die veelal eigendom zijn van particulieren, een dergelijke registratie te laten ondergaan. Aan de Amsterdamsche architecten werd een uitnoodiging gezonden om hieraan hun medewerking te verleenen. Het resultaat was, dat op de eerste vergadering, waar een nadere uiteenzetting zou worden gegeven, niet alle architecten verschenen. Het schijnt dus, dat de stad nog niet geheel is ontwaakt uit haar 19de eeuwschen dommel - althans schijnen sommige architecten, evenals hun broeders uit de vorige eeuw, ‘scheppers’ onder andere van buurt IJ-IJ, Staatsliedenen Jacob van Lennepbuurt, weinig belangstelling te koesteren voor het uiterlijk welzijn van hun stad. Immers: wanneer men beschikt over voldoende en juiste gegevens van de monumenten, is het mogelijk om na eventueele rampen dergelijke vernielde of beschadigde monumenten te herbouwen of te herstellen. Hoe vaak is het niet voorgekomen in den vorigen oorlog in Frankrijk en België, dat monumenten, waaronder veel beroemde kathedralen na oorlogsschade aan de hand van prentbriefkaarten en andere afbeeldingen moesten worden hersteld, eenvoudig omdat men niet beschikte over voldoende en juiste gegevens omtrent het beschadigde of verloren gegane! Het resultaat was in zulke gevallen dan ook vaak bedroevend: door het ontbreken van de belangrijke details ontstonden veelal kermisdecors en ‘pofferkraam-architectuur’ en zoo zal men toch de Amsterdamsche binnenstad of gedeelten daarvan wanneer het noodig mocht zijn - waarvoor wij behoed mogen blijven - niet willen zien
herbouwd.
Ook bij normale gevallen, bijvoorbeeld wanneer afbraak vanwege bouwvalligheid noodig blijkt, is het gewenscht het betref- | |
| |
fende huis in den ouden toestand te herbouwen. Onze tijd heeft met honderden voorbeelden het bewijs geleverd, nog niet rijp te zijn oude monumenten op waardige wijze te vervangen. Een gedeelte der Amsterdamsche architecten is echter van meening, dat herbouw van een mogelijk verwoest stadsdeel in modernen stijl zou kunnen geschieden. Temidden van de 17de- en 18de eeuwsche huizen is dit bijkans niet mogelijk en ieder rechtgeaard Amsterdammer zal dit ook volmondig moeten toegeven. De Amsterdammer houdt van zijn stad, zij is een magisch begrip, waarin het beste deel van het wezen zijner voorvaderen tot uiting komt.
Vanzelfsprekend moet bij het opmeten en in teekening brengen van de particuliere eigendommen de medewerking worden verkregen van de eigenaars dier perceelen. En gezien de vermeende burgerzin van den Amsterdammer, zou men geneigd zijn te denken, dat deze hierbij ook inderdaad zijn volle medewerking zou verleenen. Helaas is de geestdrift voor het prachtige plan aan de zijde der particulieren niet groot, misschien in verband met de daaraan verbonden onkosten. Men oppert allerlei bezwaren die echter niets te maken hebben met het doel waarom het gaat. Sommigen staan blijkbaar afkeerig tegenover alles wat er in dezen tijd gebeurt, of dit nu met politiek te maken heeft of niet. Het zal velen immers een raadsel zijn, wat stadsschoon en monumenten-bescherming met politiek te maken hebben!
Het is te hopen, dat er alsnog een weg gevonden wordt om de particuliere monumenten in teekening vast te leggen. In een land dat kapitalen heeft uitgegeven om zich het eigendom te verzekeren van andere kultuurschatten, namelijk de schilderijen van de beroemde 17de eeuwsche meesters, is het onbegrijpelijk, dat er nog steeds zoo weinig belangstelling bestaat voor de schatten der bouwkunst uit diezelfde eeuw. Ware de belangstelling van overheidswege en van particuliere zijde voor de schatten van oude architectuur even groot geweest als die de laatste vijftig jaren was voor de meesterwerken van de schilderkunst, dan was er ook op het gebied der bouwkunst onnoemelijk veel meer bewaard gebleven in de binnenstad. Groeit de belangstelling voor deze bouwkunstige monumenten niet, dan zal Amsterdam daar groote schade van ondervinden, een schade die onze nakomelingen zullen betreuren, want ook deze hebben recht op de oude monumenten van geschiedenis en kunst. Dat Amsterdam toch eens spoedig ontwake op dit gebied. Doch niet zooals Julius West uit het boek van Bellamy ‘In het jaar 2000’, die, na op 30 Mei 1887 in slaap te zijn gesuggereerd op 30 September van het jaar 2000 wakker werd en Boston, de stad zijner inwoning, volkomen veranderd vond. Het was een paradijs vergeleken met de stad die
| |
| |
hij ruim 100 jaar tevoren kende, vertelt Bellamy, want er waren onder meer geen parapluies meer noodig. Wanneer het begon te tegenen, schoven er groote schermen over de trottoirs! Wij hopen niet, dat de stad op die manier ‘groeit’, maar op een gezonde wijze, bestuurd door menschen die niet alleen oog en oor hebben voor haar practische ontwikkeling, doch ook en voor een niet gering gedeelte voor haar uiterlijk schoon, waaraan ieder ingezetene toch zoo'n warm hart toedraagt en dat geen enkele Amsterdammer zou willen missen, evenmin als men zou gedoogen, dat onsterfelijke meesterwerken van schilderkunst uit de Gouden Eeuw in andere handen overgingen. Men is het zich vaak niet bewust, doch evenals men zich vertrouwd meent met de schilderijen van Rembrandt, Jan Steen, Van Ostade en vele anderen, ondergaat men haast dagelijks de bekoring van de even onsterfelijke scheppingen van bijvoorbeeld Jacob van Campen, Hendrick de Keyser en Philips Vingboons. Wanneer men zich dat evenwel eenmaal bewust wordt, zal men ook opkomen voor de bouwkunstige schatten uit het verleden en iedere afbraak van een mooi oud huis gaan voelen als een persoonlijk verlies, iedere verminking van de stad of van een monument als een persoonlijke aanranding. Amsterdam let op uw saeck - in deze uw schoonheid!
BEN MORITZ
|
|