| |
| |
| |
Hollywood
Hollywood! Licht en zon, veel zon, die in hooge, blauw omkoepelde luchten als een gloeiend gat staat te branden. De atmosfeer trilt. Vogels, achter de schaduwrijke blâren van de boomen verborgen, fluiten een gebroken melodie. Over den blauw-grijzen asphaltweg, glinsterend glad als een gepolijste spiegel, suizelen geruischloos de limousines langs de groene geschoren hagen en de glooiende gazons, waarachter de crême villa's in al hun pronk staan te blakeren. De weg is lang, onwezenlijk van volmaaktheid, even onwezenlijk als de stille, roerlooze boomen, de groene hagen en de feillooze gazons. Het lijkt op een millioenen malen vergroote prent van een teekenaar zonder verbeelding, een zielloos ding, waar omheen de zon en de fluitende vogels wat mildheid hebben gegoten. Doch hoe onwezenlijk ook, de weg leidt naar een doel, naar de groote productiegebouwen, de filmfabrieken, waar de gouden droomen van de wereld tot zilveren dollars worden gedraaid. Alleen de kinderen van het geluk komen daar binnen. Wie zal het vandaag aanraken en toegang verleenen door de hooge, witte poort, bewaakt door een neger-portier, wiens huid glanst als ebbenhout en in wiens troebele oogen duistere geheimen liggen? Hij is de geweldige, de onbewogen Petrus van den filmhemel, die niemand binnen laat zonder deugdelijk bewijs. Doch het is nog te vroeg, het geluk heeft den tijd en slaapt nog. Alleen de luxe-wagens, grijze, blauwe, roode, gele en violette, wagens in alle kleuren, glijden met een zacht brommend geluid over den gepolijsten weg.
Achterover geleund in de kussens peinst de beroemde filmregisseur, die zich naar zijn studio begeeft. Een groote sigaar gaat van den linker mondhoek naar den rechter mondhoek en van den rechter naar den linker, onophoudelijk. Hij is nerveus. De Lijdensweg eener schuldige vrouw, in twaalf versies. Een half millioen dollars is er mede gemoeid. En zijn naam. Een film, buiten de productieleiders om. Het eerste deel is klaar, moet vandaag proefdraaien in de projectiekamer van de Bank. Zal de Bank financieren? Mr. Ownman heeft een scherp oog en een fijnen neus voor zaken. De Lijdensweg eener schuldige vrouw... Schuldige vrouw... heeft de wereld wel veel op met schuldige vrouwen? En wat is in Kamschadka een schuldige vrouw, wat in Turkije, wat in China en wat in Engelsch-Indië? De Lijdensweg eener Moeder. Moeders zijn over de heele wereld. Mr. Ownman, directeur van de Bank, moet beslissen tusschen moeder of schuldige vrouw. De sigaar gaat van rechts naar links, onophoudelijk en sneller.
| |
| |
Het geluk slaapt nog en ook de negerportier van de Metro-Goldwyn-Mayer Production. Hij droomt van de jungle en van hongerige leeuwen, die hem besluipen.
Hij schokt wakker, bijtijds, want anderen komen hem besluipen, menschen, de dagelijksche horde, die in de wereld van celluloid tracht door te dringen - met een beetje geluk.
Zij allen hebben den orkaan gekend, die hen opnam en naar Hollywood dreef, in een storm van wilde droomen. En zij allen hebben den honger gekend, die diepblauwe schaduwen om hun oogen heeft gelegd en hen drijft, elken morgen, naar de hooge witte poort en den zwarten portier.
Van alle kanten komen ze aan, plotseling, als had de grond zich geopend en hen uit zijn spleten gespuwd. Ze klitten samen tegen het hek van de poort. Het lijkt een groeiende optocht van misgeboorten: zeldzame Albino's, gedrochten, dwergen, krommen, verminkten en reuzen met de tronie van een misdadiger.
Hun gelaten zijn grijnzende maskers van felle mismaaktheid, photogeniek - als de honger gestild is - en de schaduwen rond hun oogen zijn weggetrokken, voor den dag dat 't geluk hen heeft aangeraakt.
De misgeboorten naast de model-geboorten! Mooie, jonge en slanke vrouwen, blonden, donkerbruinen, zwarten en rossen, meisjes met groote, zacht-brandende oogen, schoonheidskoninginnen, even volmaakt en even onwezenlijk als de gepolijste asphaltweg, de geschoren hagen en de glooiende gazons. Zij hoopen zich op voor de poort en gluren hunkerend door het hek, als gevangenen die naar vrijheid snakken. Alle talen worden gesproken, Russisch, Hongaarsch, Roemeensch, Engelsch, Zweedsch, Fransch... De wereld, in al haar oorden, heeft hen afgezonderd: de droomers, fantasten, eerzuchtigen en avonturiers, samengekluwd in dat eene oord van onbegrensde mogelijkheid: Hollywood.
Ze schreeuwen, stooten klanken uit en gesticuleeren tegen den negerportier, die onverschillig langs hen heen kijkt. Hij kent dat. Tegen hem spreken ze allen dezelfde taal, de taal van Hollywood.
Maar ze spreken niet veel, ze wachten en hopen en bouwen beelden op.
Daar ginds in de studio wordt gedraaid. Een nieuwe film, regisseurs, camera- en lichtmannen en de ster: Greta Garbo, of een ander. De filmhemel is bezaaid met sterren. Een scène. Alles is gereed. De geluidvangers doen hun werk. Dat is het niet, denkt de regisseur. Dan... ja... hij heeft het gevonden... contrastwerking... een dwerg, een gedrocht, die opduikt aan de voeten van Garbo. En hij wenkt zijn hulpregisseur. Een dwerg... breng mij
| |
| |
een dwerg!... De hulpregisseur is al weg, naar de poort. Dwergen en gedrochten voor! Dat is het geluk en drie dollars per dag.
Zoo bouwt de dwerg het beeld op van zijn verwachting, zoo bouwt de Albino, zoo bouwt de reus en zoo bouwt ook het mooie, blonde kind met het deugdzame Gretchengezicht en zoo bouwt de Vamp, met het lenige, slangachtige lijf.
Zoo bouwen allen en wachten.
Een zware auto stopt voor de poort. Het geluk! Een regisseur stapt uit. Hij is van de Paramount, moet dus nog veel verder zijn, maar hij stapt uit, hier. Hij is de man van de massaregie, wat zoekt hij? Een volksoploop, een revolutie, een staking...? Zoekt hij bandieten voor een nachtkroeg, verminkten voor een oorlogsfilm, of Albino's voor een circusdrama? Of zoekt hij een verleidelijke vrouw, sex appeal, een type, dat de mannen ten val brengt?
In de hersens worden koortsachtig, snelle beelden van verwachting gebouwd...
De gezichten - photogeniek - zijn sterk gespannen. Allen staan onbeweeglijk, tot het uiterste in de rol die de mismaaktheid of de schoonheid hun heeft opgedrongen, bandieten, oproerkraaiers en bruten, sluwe moordenaars en vlugge dieven. En vrouwen, hooghartig-koel, of brandend van begeerte, vrouwen, als sphinxen, als furies, als engelen en als Sylphiden.
Een, achteraan gekomen, doch nu het dichtst bij den regisseur, staat in haar bevalligste houding. Haar soepele lichaam schijnt te roepen: zie mij onder een nauwsluitend kleed van witte, glanzende zijde, zie de ronding van mijn heupen en de ranke lijn van mijn beenen!
Zoo staat zij, al de vezels in haar lichaam gespannen. Ziet hij haar dan niet, in die pose, in de jaren der puberteit al bestudeerd voor den spiegel in haar slaapkamertje, met het portret van Willy Fritsch tegen den muur boven haar bed?
Neen, de regisseur heeft alleen belangstelling voor zijn carburator. De chauffeur heeft het ongemak verholpen. De motor doet geruischloos dienst. Hij is al ver weg. De groep staat onbeweeglijk, een nachtmerrie in de blikkerende zon. De ontspanning. Het is of de groep ineenvalt, verschrompelt, doodelijk vermoeid. Dit was het geluk niet, - slechts een panne. Het meisje staat nu gebogen, klein en hulpeloos, zichzelf. Haar schoonheid treft niet, zij is schoon onder de schoonen, een roos in een garve uitgezochte rozen. De blauwe schaduw, bode van den honger, heeft zich, dieper en scherper, als een doorzichtige wade, om haar oogen gespreid. Vreemd-mooie oogen, als met lichtend goudpoeder bestrooid. Nu zijn ze dof en bijna levenloos. Dat is de poort, die haar krachten verteert, haar wil verlamt, dat is de negerportier, met zijn huid,
| |
| |
glanzend als ebbenhout, die de droomen uit haar hart zuigt, met zijn koele onbewogenheid. Alleen op het geluk valt nog te hopen.
De film werkt terug. Een hoedenwinkel in Heidelberg. Zij is modiste, de mooie Friedel van den horlogemaker. De nieuwste modellen past zij op. Bij elken nieuwen hoed toovert de fantasie haar tot een andere vrouw. 's Avonds na het sluiten, gearmd den berg op. Glimwormen en een lied in de verte. De droomen worden wakker, rekken zich en nemen bezit van haar ziel. Zoo wonderlijk! En nu ziet zij alles anders, in een gouden licht. Zij leeft in een purperen wolk. Haar gang naar den winkel voert haar langs de reclameprenten van de bioscoop. Lillian Harvey of is het Dolores del Rio? Het hoofd van een vrouw, vele malen vergroot, daaroverheen gebogen een man, zijn mond dicht bij haar lippen. Een doode prent. Niet voor Friedel. Haar gedachten blazen er leven in. De man buigt zich nog dieper over de vrouw. Nu raken hun lippen elkaar. Het meisje rilt. Haar ziel is niets dan vrouw, ontwaakte droom. Zij koopt een beeld van Willy Fritsch en prikt dat boven haar bed. Het beeld wordt groot, het gaat leven, het spreekt, zooals alles wat zij bezit gaat leven en spreken. Een Jeanne d'Arc. En de kroon, die zij gaat veroveren, zet zij zichzelve op, als Koningin van het witte doek.
Daar is al de brandstapel. Het witte doek eischt meer dan geloof, - ook tranen en schande. Zij offert haar ziel en haar lichaam, zij brandt en gelooft, - in Hollywood.
De handeling gaat weer door.
Ze weten allen, voor de poort, wat een goed scenario is. Het geluk blijft slapen. Er zal niets gebeuren, dien morgen, hier niet, misschien verderop, bij de Paramount. Slap en moe slenteren ze verder langs de geschoren hagen. Een vreemde optocht. De glazen deuren van een villa worden geopend. Een jonge vrouw komt te voorschijn. Haastig treedt zij weer terug en sluit de deuren. Zij is een ster. Zij schaamt zich een beetje en weet niet waarom. De optocht trekt voorbij. Langs vele villa's en aan elk blijven flarden hangen van een droom.
De zon staat hoog en het zindert in de lucht. Blanke duiven kirren hun paringsdrift en kleine vogels, met een purperen gloed overgoten, vliegen laag over de glooiende gazons, als weggeschoten kogeltjes vuur. Een zuchtje waait streelend door de toppen van de boomen. De waaiervormige blâren neigen zich hoofsch en speelsch tot elkaar. Het is of in dat teere geritsel een lach is verborgen.
Gezegende literatuur, die zulke beelden veroorlooft, als een kostbare lijst om een slechte schilderij.
De trieste karavaan sleept zich voort.
| |
| |
Friedel, waar is Friedel? Verbrand. Zij heet nu Gwendolyn en sleept zich voort, heel achteraan. Uit de dichte allee, loodrecht op den asphaltweg, komt een gorilla. Neen, een mensch, want hij is gekleed. Hij heeft een opzichtig geruit pak aan en een helroode das. Hij draagt lichtgele schoenen, met breede platte zolen. De leelijkste uit den optocht is mooi, bij hem vergeleken. Hij loopt op korte, gedraaide beenen. Zijn armen zijn lang. Hij heeft geen hals, zijn hoofd staat plomp op zijn magere borst. Hij lijkt wel een Carnavalspop.
Hij loopt met zekere passen, brutaal en bewust, want hij heeft gegeten, hij heeft dollars en kent alle regisseurs, die hem gebruiken voor hun griezelfilms.
Ook heeft hij het kirren van de duiven gehoord, en zijn grove, breede mond, met zwarte, brokkelige tanden, splijt vaneen. Hij lacht, want hij ruikt de vertwijfeling.
Een kans. Hij kan iets voor haar doen, de aandacht op haar vestigen. Dat is het geluk, tóch, op den laten morgen.
Hij gaat naast haar, door de dichte allee. De wit-omboorde rand van zijn grijzen deukhoed, te klein voor het groote hoofd, schuurt tegen haar borst. Hij is uit Tsjechoslowakije en praat Hollywoodsch. Zij luistert niet, zij is als een renpaard voor het afgaan van het schot. Haar droomen gaan snel, sneller dan de pooten van het winnende paard.
De regisseur heeft een nieuw scenario, een knal-scenario. Eén millioen dollars. Hij is bezig aan de Duitsche versie. Jonge, mooie vrouwen, ras, sex appeal. Een is er die niet voldoet, geen stem, geen houding, geen plastiek. Een vrouw moet het waard zijn verleid te worden. De groote scène. De heldenspeler moet, razend van begeerte door haar koelen, geraffineerden afweer, het bovenmenschelijke doen om haar te bezitten. Hij weigert verder te spelen, dat is geen tegenspel, geen minachting voor den man, die haar naderen wil. De regisseur loopt wanhopig rond, hij weet geen raad. Eén millioen dollar. Het monster in het geruite pak komt naar hem toe. Ze zijn goede vrienden samen. Weet jij niets bijzonders? Waar iets uit te halen is... een instrument dat ik bespelen kan... een mooi lichaam is niet genoeg - talent. Het geruite pak denkt aan dien morgen in de allee en aan zijn belofte. Hij noemt haar naam: Gwendolyn... Zij wordt ontboden in de studio. De negerportier tikt eerbiedig aan zijn pet. De regisseurs en de cameraman staan verbaasd. Een ontdekking! Een nieuwe ster. De lampen flitsen, de geluidvangers staan opgesteld, alles is gereed... En zij speelt.
Zij ziet alleen zichzelf, de groote scène, de vrouw voor wie de mannen een moord begaan. En zij ziet het groote aanplakbiljet,
| |
| |
het hoofd van een vrouw, Lillian Harvey, Dolores del Rio of is het Gwendolyn...? Daarover heen gebogen een man, zijn mond dicht bij haar lippen.
Het is het monster met het geruite pak dat haar naar een eenzame bank heeft gevoerd. Zijn behaarde gorillahanden betasten haar.
Een walging stijgt in haar op. Niet denken - spelen. Weet je niets bijzonders? vraagt de regisseur. Haar gezicht trekt zich in de zoo vaak bestudeerde plooi van minachting voor den man, die haar in 't voorbijgaan vrijmoedig aankijkt.
Dat is het, roept de regisseur, vasthouden, die trek... dat is subliem!
Het gedrocht drukt zich tegen haar aan, zoent haar, zijn gore, afgebrokkelde tanden bijten in haar jonge lippen.
De droomen snellen voort, sneller dan de pooten van het winnende paard.
Een nieuwe ster... en nieuwe rol... een contract... duizend dollars per week...
‘De Vrouw die hem doodde’. Met in de hoofdrol de beroemde filmster Gwendolyn... Het is een Paramount.
Een duizeling, een aanval van zwakte, de honger richt zich op. Het is of zij wegzinkt in een oneindige leegte. De droomen snellen niet meer, lossen zich op in het niets.
Zij tracht ze te grijpen, de film... de kans... de rol... de gorilla... de belofte... Waar is hij?... Weg, zonder belofte.
Zij blijft zitten. Een traan groeft een glimmende voor in het pâte op haar gezicht. Een echte traan, heet en brandend.
Geen traan van Hollywood...
ALBERT VAN WAASDIJK
|
|