Groot Nederland. Jaargang 41(1943)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Gedichten Histoire assez triste Het schip, dat 's nachts was uitgevaren en niet meer thuiskwam op de ree, bleef eenzaam dwalen door de sneeuw, die korzelig op 't water daalde. De nacht was dof, en elk geluid bevroor tot wimpel in het want; de schipper stuurde weg van 't land, de wind joeg tartend voor hem uit. Aan t'rugkeer werd niet meer gedacht: hij vreesde storm noch mist noch klip, slechts hoopte hij nog heimelijk, dat deze vlucht hem uitkomst bracht. Het schip verging; híj werd gered, weer naar de kust teruggebracht: de dood had hem nog niet verwacht, alleen zijn bakens uitgezet. [pagina 64] [p. 64] Finale parallele De bomen hebben 't pleit verloren en staan begraven langs de sloot en worden nog slechts uitverkoren tot herberg voor besneeuwde dood. De stilte in deez' landerijen knaagt steeds opnieuw het leven dood; door nachtmist komen koeien drijven: de laatste on'verwinb're vloot. Vertel mij je geschiedenissen van liefd' en trouw, al twijfel ik; de bomen kunnen ons nog missen: de dood verliest een ogenblik. En wij zijn toch maar één kus samen en weten morgen dit niet meer: de nacht dat wij een list beramen, slaat iedre boom de ogen neer. Want zonder moeite kunnen bomen in kuisheid door het leven gaan; kun jij daar nu al over dromen: in hout eens langzaam te vergaan? Zo vaak heb ik je voorgelogen, dat ik gebonden ben aan eer; de leugen heb je ingezogen, de waarheid leg je naast je neer: dat mensen steeds het pleit verloren; zij sterven rustig in een bed en liggen later onder 't koren en worden nooit teruggezet. CON SCHRÖDERS Vorige Volgende