pak... Vrouwen genoeg... als het u daar om te doen is; 't beste zou zijn, dat u morgen maar naar andere kamers ging zoeken.’
Moeizaam richtte hij zich overeind. Zijn snorrepunten hingen als muizenstaartjes naar beneden en zijn losse, stijve manchetten waren als kokers over zijn handen gezakt. Hij kwam een paar passen naar haar toe en bleef haar een oogenblik met treurige oogen aanstaren, zooals hij gewend was, aan een open groeve, de nabestaanden te doen.
‘Er gaat niks door...’ herhaalde hij nadenkend, ‘voor jou niet... en voor mij niet... nog een paar minuten... ik heb het je nu allemaal gezegd... dat ik van je hou... dat ik niet meer van je vandaan kan...’
‘Er zal toch niets anders opzitten’, zei ze koel-vijandig, de deur voor hem open makend.
De onverlichte gang lag voor hem als een zwarte, eindelooze tunnel.
Met een zwaai van zijn arm slingerde hij zijn manchet weg, die terecht kwam op het gezicht van het slapende meisje, dat er wakker door werd.
Een gil, een knal. Kruitdamp vulde de kamer. Toen die optrok en moeder en dochter, die elkaar huilend, angstig-krampachtig omstrengeld hielden, durfden opkijken, was de lange, magere man niet meer in het vertrek.
De pendule op den schoorsteen begon twaalf uur te slaan.
De wisseling van het jaar nam een aanvang.
Loeiende sirenen gaven den express naar de Eeuwigheid het sein tot vertrekken.
Sylvester, die zijn reispantoffels reeds aan had, nestelde zich behaaglijk in de kussens, toen de coupédeur werd opengeworpen, juist op het oogenblik waarop de trein zich geluidloos in beweging zette en een lange, magere man met een droevige snor en een ijdel baardje naar binnen sprong.
‘Dat is op het nippertje - hijgde hij, ik kan nog net mee... ik heb een kaartje vierde klas’, voegde hij er verontschuldigend aan toe.
Hij droeg één manchet, op zijn fel gekleurde das ontwaarde Sylvester een van zijn kleine doodskorreltjes, in zijn hand hield hij een revolver, waarvan uit den loop nog damp kringelde. Met een verveeld gebaar beduidde Sylvester hem dat hij geëxcuseerd was, dat het niets te beteekenen had.
Toen gleed de geluidlooze trein een tunnel in, zwart en eindeloos.
ALBERT VAN WAASDIJK