Groot Nederland. Jaargang 41(1943)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Gedichten Nocturnes Wanneer men eenzaam tuis zit valt er weinig te verhalen. 1 Het waait een beetje en het regent wat. Een helblond meisje loopt langs 't tegelpad, verdwijnt dan achter 't groene fietsenschuurtje. De nacht stapt langzaam in haar nevelbad. 2 De avond gaat op klompen door de straat. Grootvader's klokje tikt: te laat, te laat... Ik neem de wijnfles, maar als 'k schenk is 't water, en paarse inkt wanneer het twalef slaat. 3 De wolken klimmen op de rug van 't bos. De wind kan het niet aanzien en verlost de groene bult weer van zijn last. Voor 't raam staand luister ik naar van Hattum's hobbelvos. 4 Mijn buurman oefent mondharmonika. De vrouw van Tonicum heet Tonica, bepeins ik als ik traag mijn tanden poets. De spiegel vindt er weinig komies aan. 5 Ik heb het schaakspel voor den dag gehaald. De witte dame speelt de hoer, en haalt de zwarte koning aan; zij scheidt niet uit voor hij haar een paar pionnen heeft betaald. 6 'k Sta weer voor 't raam: wat kan men anders doen? De halve maan ligt als een schijf meloen op de gebarsten fruitschaal van de hemel. Een wolk komt er zich snel te goed aan doen. [pagina 57] [p. 57] De goede aarde Geen handdruk is in zilver wisselbaar, en ogen graven dieper dan een spade; dreigt alle zaad ook te verrotten waar de zonde uitgroeit tot de vloek der vaadren: beter dan zich met goden af te geven en op te lossen in de offerschaal, een onverzoenlik vreemdeling gebleven die galgen ziet aan elke totempaal. Want zijn de heuvels links en rechts hetzelfde dan geeft het niet waar men zijn vlaggen plant, omdat de regen niet op kleuren let. Alleen de aarde kan de schulden delgen; al woekren zij ook aan de waterkant, zij worden tussen heuvels ingebed. C. BUDDINGH' Vorige Volgende