ieder zich nog wel, al ware het slechts door buitengewone, schoon vervaagde sensaties herinneren. Dat die wonderbare wereld plots - wie herinnert zich nog hoe het gebeurde? - voor immer voor ons verdwijnt, ongemerkt optrekt als een mist, en dat wij ineens in een geheel andere atmosfeer staan, die ons niet vreemd, niet onnatuurlijk lijkt, maar toch heel anders is, dat hebben wij allen ondervonden. Het is dan ook niet vreemd dat een schrijver die vreemde verloren wereld weer in het leven tracht te roepen. Ik weet niet of dit de bedoeling van den heer Cocteau is geweest, want zijne bedoeling is bijna altijd vrij duister en moeilijk te omschrijven.
In elk geval kan men dadelijk zeggen dat hij ons niet binnenvoeren wil in dit Rijk van halven droom en verbeelding, waarin wij destijds werden binnengeleid met Le grand Meaulnes en onlangs nog met het vriendelijk boek van den heer Cassou, La Clef des Songes. Neen, het gaat hier om iets heel anders, niet om de onbewust-voortgezette droom der jeugd, het voortleven in een atmosfeer, die zoo zalig is dat men er niet van scheiden kan, maar om den essentieelen droom, d.i. de negatie van het georganiseerd maatschappelijk bestaan, om het barokke, nooit terug te vinden Rijk! Ik wil aannemen dat een auteur dit Rijk weer wil bereiken. Maar dan ook alles of niets! Ik weet wel dat het een zeer gevaarlijk spel is. En, laat ik het maar dadelijk zeggen: de heer Cocteau heeft het niet gewonnen.
Ik geef dadelijk toe dat in het leven van de kinderen die de auteur ons hier vertoont, alle logisch begrip afwezig is, dat werkelijk niets van hun daden, niets van hunne gevoelens overeenstemt met de algemeene opvattingen van de menschen die een normaal, burgerlijk leven leiden. Het is alles in de hoogste mate absurd. Maar dit is niet voldoende om den droom der kindsheid te doen begrijpen, die ook absurd kan worden genoemd, maar niet geheel in denzelfden zin. De zaak is, dat de auteur van Les Enfants terribles eigenlijk geen kinderen beschrijft. Op zeventien- of achttienjarigen leeftijd is men geen kind meer. Dat zal den heer Cocteau ook wel bekend zijn? Is dat wel eene vergissing? Wellicht niet. Ik ben overtuigd dat hij het met opzet doet. Er zijn twee mogelijkheden: ofwel wil hij zijn personnages doen doorgaan als echte kinderen op wie de tijd geen vat heeft, ofwel zijn zij typische voorbeelden van het door den heer Cocteau bijzonder beminde soort wezens: de zieners, de altijd kind blijvende droomers. De eerste onderstelling is nogal onwaarschijnlijk en, in verband met zekere handelingen van die ‘kinderen’ buiten alle realiteit. In de tweede onderstelling was het volslagen overbodig den droom en de fantaisie te belichamen in kinderen van eene twijfelachtige jeugd. Het is zeker niet uit naieviteit dat deze schrijver zich vergist; dit is wel het laatste zijner gebreken. Hij verlustigt zich met eene bijzondere wellust in alle dubbelzinnigheden. Dit belet niet dat hij vaak zeer interessant is, dat er bladzijden in zijn werken voorkomen, die u tegengloeien met een zeer intensen gloed. Maar hij blijft altijd min of meer een acrobaat.