| |
| |
| |
| |
Buitenlandsche literatuur
Borgia, von Klabund. Roman einer Familie. Phaidon-Verlag. - Wien.
Alfred Henschke (= Klabund), geb. 1891, overleden 1928, behoort tot de weinige bij uitstek moderne schrijvers, die, niettegenstaande de fanfares welke rondom vele anderen werden afgestoken, gerekend mogen worden grooter en inderdaad belangrijker te zijn dan de middelmaat. Hij schiep zich een waarachtig oeuvre. Tijdens zijn kort leven werkte hij rusteloos en het zou van belang zijn om - zoodra zijn nagelaten werk verschenen is - een uitvoerige studie te wijden aan dezen productieven schrijver. Binnen het kader van deze kroniek zou een dergelijk uitvoerig essay kwalijk passen en ik bepaal mij dus tot den nog bij zijn leven verschenen roman Borgia, om daarna de eerste publicatie uit zijn nagelaten werk Rasputin te bespreken. Reeds kondigt de uitgever een nieuw werk aan: Totenklage. Een dertigtal sonnetten die het verscheiden van een vroeg-gestorven geliefde bezingen. Een ander In Memoriam dus.
* * *
De historie der Borgia's werd ettelijke malen gebruikt als stof voor een roman. En welk een dankbare stof! De geschiedenis van Cesare en Lucrezia, Alexander en Lorenzo di Medici; het tijdperk dat de groote figuren van een Savonarola en een Macchiavelli opleverde, mag voldoende bekend geacht worden. Klabund baseert zijn roman op de historische gegevens en in zooverre bevat dit boek - aan feitelijkheden dus - weinig nieuws of het moest dan zijn de verklaring van de afstamming der Borgia's: uit de verbintenis van Ixion en Nephele werd een zoon geboren Kentaurus. Deze Kentaurus nu zou de stamvader der Borgia's zijn.
Een auteur bij uitstek modern te noemen lijkt een gevaarlijke, om niet te zeggen, zinlooze qualificatie. Maar wanneer men onder modern alleen verstaat: van dezen tijd, dan is het begrip uitstekend van toepassing op Klabund's werkwijze. Zooals de film van dezen tijd is...
Inderdaad: er valt een vergelijking te trekken tusschen dezen stijl, deze gansche wijze tenslotte van een onderwerp te behandelen, èn tusschen de film.
Er is allereerst het tempo dat zij gemeen hebben. Een driftig, jagend rythme. Koortsachtig en overhaast. Daarbij de close-up, een der dankbaarste middelen waarover de film beschikt, kent ook voor Klabund geen geheimen. Hij is er zelfs dermate mee vertrouwd, dat hij welhaast geen ander middel meer erkent. Gansche perioden zal hij in een enkel woord samenvatten. Vluchtig, oppervlakkig behandelen, totdat hij opeens het apparaat van vlakbij instelt om scherp en meedoogenloos een
| |
| |
moment vast te leggen. Zoo b.v. het gesprek tusschen Cesare Borgia en Macchiavelli.
Borgia, Roman einer Familie - is een aaneenschakeling van dergelijke close-ups. Alles wordt grooter gezien dan het ooit geweest kan zijn, maar deze overdaad - als gij wilt - verandert niets aan de waarachtigheid. Want elk der fragmenten, waarin dit boek te verdeelen zou zijn, werd met ongekend scherp psychologisch vermogen gekozen, benaderd en ontleed, zoodat door deze juiste keuze ook het onderling verband nimmer te ontkennen valt.
Ik kan mij voorstellen dat er lezers zijn, die Klabund's Borgia met kwalijk-verholen afschuw uit handen zullen leggen. Want in Klabund's verbeelding is bloed-schande een dagelijksch tijdverdrijf en elke vrouw een hoer. Het neemt niet weg, dat naar mijn meening nimmer een feller en - in wezen - waarachtiger beeld van dit tijdperk werd ontworpen.
| |
Rasputin, von Klabund. Phaidon-Verlag. - Wien.
Voor wie Klabund's werk kent zal één ding volkomen duidelijk zijn, n.l. deze auteur hechtte alleen waarde aan datgene wat naar waarheid gróót genoemd mag worden. Wat lééfde, fel en hevig. Goed en kwaad, mooi en leelijk waren begrippen die hem niet raakten. Er was maar één eigenschap waar hij naar zocht: intensiteit van leven. Li-Tai-Po of Peter de Groote, Napoleon of Mohammed, Cesare Borgia of Rasputin, het was hem alles om het even.
Bevreemding behoeft het niet te wekken, dat juist Klabund Rasputin, Rusland's heiligen duivel - om een geijkten term te gebruiken - onderwerp maakte van een zijner verbeeldingen. Het ligt immers voor de hand, dat hij zich aangetrokken moest gevoelen tot deze groote, geheimzinnige figuur, die jarenlang het lot van een rijk beheerschte.
Ook hier weer een uitgaan van historische gegevens. Aaneenschakeling van feiten, die door het razende tempo waarmee zij langs onze oogen worden gedreven, een duister en beklemmend beeld opleveren. Zonder dit tempo, dat nu welhaast een creatief element vormt, zou de Rasputin van Klabund van weinig belang zijn. Het boek zou uiteenvallen in bericht naast bericht.
Vermoedelijk heeft de schrijver dit ook zèlf gevoeld en dit bracht hem er toe, teneinde het rythme nog te accentueeren, de gewone prozaschrijf-wijze in den steek te laten. Ik citeer:
wird die Tür aufgerissen,
angewidert von Rasputins Treiben,
hatte sich mit der Polizei in Verbindung gesetzt.
nur ihre Pelze übergeworfen,
werden von den Polizisten ironisch
zu ihren Schlitten geleitet,
| |
| |
Rasputin selbst verhaftet
und in ein entlegenes Kloster verschickt
Het is - populair gezegd - een truc, waar ik niet in vlieg. Zonder twijfel was het Klabund's bedoeling om door deze methode het tempo op te drijven, dat men het al te nuchtere van deze berichten-reeks zou vergeten. Aanvankelijk lukt dit ook wel, maar al heel gauw kijkt men er doorheen en - het is jammer het te moeten zeggen - wat er overblijft blijkt al heel schamel.
Wat de groote kracht van Borgia uitmaakte, de close-up, als ik het zoo nog eens noemen mag, ontbreekt hier ten eenenmale. De figuren uit Borgia blijven ons bij: dreigende, verschrikkelijke gestalten, omdat hun karakter fel belicht werd.
Na lezing van Rasputin is deze nog altijd een vreemde voor ons gebleven, een schim, een gedachteloos uitgesproken woord. De eenige winst, die blijft is: de bezeten, angstaanjagende vaart, waarmee dit verhaal verder gestuwd wordt, dat echter op den duur onbevredigd laat.
| |
Nathanael Maechler, von Hermann Stehr. Horen-Verlag. - Berlin, 1929.
Men kan Hermann Stehr niet verwijten, dat hij een veel-schrijver zou zijn. Ik herinner mij van hem als laatste boek, dat wonderlijk, natuurdoorgloeide sprookje ‘Der Geigenmacher’ en dat is toch al weer eenige jaren geleden.
In Holland is Stehr niet overdreven bekend. De boeken, die ook over de grenzen van het eigen land hun lezers vinden, bezitten vrijwel alle de een of andere eigenschap, welke hen buiten het kunstgehalte om belangwekkend maken. Zie naar de laatste invasie van oorlogsromans.
Een dergelijke eigenschap ontbreekt aan Stehr's werk. In Duitschland echter weet men hem te waardeeren. Schreef Hugo von Hoffmannsthal van een zijner boeken niet: ‘Hier ist das abgegriffene Wort zu gebrauchen: “Ich habe, da ich Stehr las, etwas erlebt”. Und noch ein Wort: grosz, grosz, grosz. Und noch eins: Ehrfurcht.’ En was het Knut Hamsun niet die zeide: ‘Ich weisz nicht, was Ihr an uns Skandinaviern so liebt, da Ihr doch Euren Hermann Stehr habt!’
En inderdaad, deze Nathanael Maechler, dat na zoovele jaren zwijgen gepubliceerd werd, is een boek van groote allure. Een boek dat op onvergelijkelijke wijze getuigt van kennis der menschen en der natuur. Een boek dat groot is door zijn eenvoud, zijn diepen zin, zuiver en harmonisch geconcipieerd. Een boek dat de groote wetten van dit leven: schuld en boete, aanvaardt.
Temidden van de grootsche, geheimzinnige, duistere omgeving van het Reuzengebergte ontwikkelt zich de geschiedenis van Nathanael Maechler, die daarheen gevlucht is na de omwenteling van 1848. Daar in de dichte bosschen, tegen de hellingen der hooge bergen, leert hij Paula kennen, die onder zijn invloed geraakt of liever nog: hij onder den haren. Een wilde, teugellooze passie breekt zich baan, en er wordt hun een zoon geboren, de straf van zijn later leven, een jongen die in geen enkel
| |
| |
opzicht deugt. Langzaam weet Nathanael zich te ontworstelen aan den benauwenden greep van die korte oogenblikken, vindt hij zelfs een lieve, teedere vrouw, maar de schuld is er. Lotte sterft en na haar dood blijft Nathanael nog vele jaren leven: uiterlijk een sterk, eerlijk en gelukkig mensch, maar innerlijk aangevreten door een knagende wroeging, tot hij, die gedurende tientallen jaren in geen kerk was geweest, gaat biechten en van zijn schuld wordt bevrijd: ‘Seit dieser Zeit hatten die Schatten seiner schweren Vergangenheit keinen Fug mehr über ihn. Sie waren wie von einer auszerweltlichen Sonne aufgesogen.
Ja, er konnte sogar seinen Sohn Jochen wiedersehen, ohne von Selbstvorwürfen und Gram bedrängt zu werden. Der kam jetzt öfter zu seinem Vater von Görlitz herunter, wo er noch in derselben Gerberei, jetzt als Leiter des ganzen Betriebes, arbeitete.’
Langzamerhand wordt voor den ouden man het leven weer rustig en smartloos en dan - wat moet hij hier nog langer doen? - vindt hij den dood. Zijn zoon vindt hem achter in den tuin: ‘Sein Vater knielte zusammengerutscht vor der Bank, das Gesicht in die gefalteten Hände gedrückt. Der Tod hatte ihn beim Gebet überrascht.’
Men moet dit boek van Stehr met geduld lezen. Het verhaal, dat zoo oogenschijnlijk weinig om het lijf heeft, krijgt zijn diepte door de liefde waarmee het geschreven werd en door de onbreekbare samenhang die Stehr aantoont tusschen mensch en natuur. Zijn proza, dat nergens lijdt aan fraaie, literaire tierlantijnen, beweegt zich zwaar en log, gedragen door een wat moeizaam, maar breed en machtig rythme. Het leven der menschen en het bewegen in de natuur, het zingt alles eenzelfde lied. Er zijn de elementen en de wenteling der jaargetijden, de bloeiende aarde en de zon. Tegen een dergelijk fond speelt zich het leven van Nathanael Maechler af, gaat er in verloren, en treedt eruit naar voren...
Om tenslotte te eindigen met een variant op een gezegde van Albert Verwey: als de natuur kon schrijven, zou zij het doen zooals Stehr.
| |
Buch der Sprüche und Bedenken, von Arthur Schnitzler. Phaidon-Verlag. - Wien.
Het is een recht, het goed recht, van een auteur als Schnitzler, om zijn aphorismen het publiek voor te leggen. Hij heeft er belang bij, dat zijn lezers hem zoo volledig mogelijk leeren kennen en in dit geval blijkt het belang wederzijdsch. Iemand met een waarachtig oeuvre als deze schrijver, wordt dikwijls misverstaan, voornamelijk omdat het publiek gedachten, die zijn hoofdpersonen uitspreken, aanvaarden als de meening van hun schepper. Men doet daaraan - hoewel niet altijd - verkeerd en het is om deze misverstanden uit den weg te ruimen, dat Schnitzler tot publicatie dezer verstrooide, losse gedachten overging. Hij zegt het trouwens zelf: ‘Einer der Gründe, die mich zur Herausgabe dieses Buches bestimmten, ist wohl auch der Wunsch, allerlei Irrtümer, absichtliche und unabsichtliche, über mein Verhältnis zu den sogenannten ewigen und zu manchen zeitlichen Fragen zu berichtigen; Irrtümer, wie sie so leicht ergeben, wenn man z. B. Sätze, die ich irgend einer erdichteten Figur in den Mund gelegt habe, als Ausdruck meiner persönlichen
| |
| |
Ueberzeugung oder, wenn man gelegentliche artistische Spielereien, die dem Dichter wohl erlaubt sein müssen, als Ausdruck meines innersten Wesens aufzufassen, sich den Anschein geben möchte...’
Men moet overigens deze welhaast stuk voor stuk lezenswaardige aphorismen, nemen voor wat ze zijn: relatieve waarheden. Want meestal ontstaat zoo'n kernspreuk uit de onmiddellijke reagens - en een zeer persoonlijke reagens op de een of ander gebeurtenis. Beschouw het als een dagboek - zegt de auteur zelf - of als een reeks opmerkingen. Om het den lezer gemakkelijk te maken en om de litteraire snuffelaars bij voorbaat te verlossen van ‘kopzorg’ en onaangename debatten, heeft Schnitzler al deze spreuken keurig soort bij soort gezet: 1. Sprüche in Versen. - 2. Ahnungen und Fragen. - 3. Schicksal und Wille. - 4. Verantwortung und Gewissen. - 5. Beziehungen und Einsamkeiten. - 6. Wunder und Gesetze. - 7. Tageswirren, Gang der Zeiten. - 8. Werk und Widerhall. - 9. Kleine Sprüche.
Doch niet alleen aphorismen werd in dit boekje een plaats ingeruimd. Er zijn ettelijke langere fragmenten over sociale, artistieke, politieke enz. problemen, die het grootste gedeelte van dit werk innemen.
‘Werk und Widerhall’ is ongetwijfeld de voor den litterator belangwekkendste afdeeling. En het is juist bij deze uitspraken, dat wederom een keer te meer bewezen wordt welk een voortreffelijk psycholoog de Europeesche letterkunde in hem bezit. Zelfs wanneer wij Schnitzler's woorden tot de onze maken, n.l. dat psychologie niet van één tijd is, maar dat op haar iedere menschelijke letterkunde berust.
| |
Boëtius von Orlamünde, von Ernst Weiss. S. Fischer Verlag. - Berlin.
Alvorens Ernst Weiss' laatste boek ‘Die Feuerprobe’ te bespreken, zij het mij vergund nog eenige regelen te wijden aan zijn boek van het vorig jaar: ‘Boëtius von Orlamünde’, dat naar ik meen - ik kan mij echter vergissen - den een of anderen Olympiadeprijs verwierf. Niet om dit feit echter wensch ik Ernst Weiss' roman te bespreken, maar wel omdat ik dit boek voldoende merkwaardig acht om er thans nog de aandacht op te vestigen.
Een thema is er dat overal - ik schreef welhaast op elke pagina - opduikt: de angst voor den dood. Wat Boëtius ook onderneemt, telkens komt deze verlammende vrees zijn vreugde bederven, zijn dagen en nachten vergallen. Hij is de eenige zoon uit een oud en adellijk, maar verarmd geslacht. Niettemin wordt hij naar een kostschool gezonden, waar alleen de ‘hoogstgeborenen’ hun zonen heenzenden om hun opvoeding te vervolmaken. Zijn vader kan nauwelijks het geld betalen en terwijl de andere kinderen zomers met hun ouders verre en kostbare reizen ondernemen en zich allerlei extra-uitgaven kunnen veroorloven, blijft Boëtius op school... om zijn ouders maar niet tot last te zijn.
Paarden hebben zijn liefde en reeds hier schuilt een merkwaardige eigenschap van dit boek: de puberteitsjaren gaan aan dezen knaap voorbij zonder hun sporen na te laten. Er zijn maar twee dingen die zijn belangstelling hebben: paarden en de dreigende doodsangst. Op alle mogelijke manieren tracht hij van deze kwelling verlost te raken, een roekelooze moed zal hem de angst doen vergeten. Vergeefs! Op het
| |
| |
instituut breekt brand uit en Boëtius vindt niet den moed een jongeren leerling te redden, die in een der bovengelegen lokalen is achtergebleven. Dit geeft hem den genade-slag, hij besluit te vluchten naar zijn geboortestad, waar hij werk vindt in een fabriek. Later zoekt hij nog zijn stervenden vader op en tenslotte wordt hij genezen van zijn kwaal, omdat zijn vrees alleen gold den dood van anderen: ‘Es ist ein heiszer Augusttag. Mein Körper lebt und ist stark und gesund wie zuvor. Nur bin ich allein und werde es bleiben. Angst vor dem Tode werde ich nie mehr haben. Es wird mir kein Vater mehr sterben. Seinen eigenen Tod erlebt kein Mensch.’
Ernst Weiss' boek is een uiterst cerebraal werk. Het werd met een duivelsch raffinement opgezet, koel, overdacht, zelf-verzekerd. Ieder detail wordt haarfijn uitgesponnen en ondanks Weiss' prachtige, glanzende, verzorgde taal, zijn de lange gedeelten die uit den treure ritten te paard beschrijven, somtijds àl te langdradig. Zoodra echter de doodsangst over den jongen vaardig wordt, gaat er van dezen eenvoudigen, eentonigen stijl een beklemmenden invloed uit. Met ieder woord stijgt de spanning. Achter de uiterlijke beheersching stuwt de vrees wroetend en tumultueus. En er zijn bladzijden, zóó drukkend en geladen als de atmosfeer op een warmen zomeravond voor een onweer, bladzijden, die in de herinnering achter-blijven, folteringen van den geest...
JAN R. TH. CAMPERT.
|
|