Groot Nederland. Jaargang 27
(1929)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Shaw's boodschap(Vervolg II)Laten we thans de betrekkingen tusschen ouders en kinderen bespreken, en, in verband daarmede, zien wat Shaw denkt over opvoeding. De huiselijke haard is, voor het kind, al even weinig te bewonderen en lief te hebben als voor de gehuwden. Voor het kind ook, en sterker nog dan voor de ouders, beteekenen familie en huis gevangenschap en dwingelandij. Niettegenstaande het gewone, en al te scherpe der uitdrukking, vinden we omtrent deze algemeene grondidee een reeks treffende gedachten in Shaw's dramatisch werk; de vrij algemeene trek is, dat de dwang der ouders bij de kinderen een gevoelen van opstand wekt, dat dikwijls losbreekt waar men het het minst zou verwachten. In The Philanderer staat Colonel Craven ontsteld wanneer hij hoort, dat hij zijn dochter moet aanzien als eenige andere jonge dame en haar niet krenken mag met wreedaardige verwijten. Wanneer Praed aan Mevrouw Warren zegt, haar dochter met eerbied te behandelen, roept de goede vrouw met welgemeende verbazing uit: ‘Mijn eigen dochter met eerbied behandelen! Wat nu nog, asjeblief!’ Het moederlijk gezag van Mevrouw Warren wordt door Vivie niet aanvaard; Vivie vraagt: ‘Is het u nooit te binnen gevallen, dat ik mijn manier van leven heb evenals andere menschen?’ In den geest van Mrs. Warren, zegt Vivie, zijn de rechten van een moeder deze: ‘het recht, mij een gekkin en een kind te noemen, tot mij te spreken zooals geen vrouw die gezag over mij heeft in het college het zou durven; mijn manier van leven voor te schrijven, enz.’ Maar wanneer Vivie getroffen wordt door haar moeders scherpe, ware verdriet, komt de uitslag: ‘Gij hebt mij aangevallen met het conventioneele gezag van een moeder, ik verdedig mij met de conventioneele meerder- | |
[pagina 82]
| |
waardigheid van een treffelijke vrouw’. De toestand tusschen Vivie en Mrs. Warren is van uitzonderlijken aard, echter hebben wij hier een algemeene waarheid: de verhouding tusschen ouders en kinderen zou niet moeten rusten op gezag; de kinderen, wanneer groot geworden, zouden vrienden van hun ouders moeten zijn. Wat er in de eerste jeugd moet gebeuren zal in een korte wijl worden onderzocht, maar indien de verhouding tusschen ouders en opgegroeide kinderen die is tusschen personen die alles weten en de volmaaktheid in pacht hebben en jonge menschen die niets weten en a priori onvolmaakt zijn, dan komt men tot een misbruik waartegen Shaw nooit te veel zijn sarcasme uitoefenen zal. In het konflikt tusschen ouders en kinderen kiest hij altijd, onvoorwaardelijk, partij voor de kinderen. Dan zal hij die kinderen doen uitspreken wat zij altijd voelen en dikwijls verborgen houden: hun klaar besef der eigenlijke waarde van de ouders, en dat verklaart b.v. Frank tegenover the Rev. Samuel Gardner. Deze oud-minnaar van Mrs. Warren zal altijd zedepreken, maar Frank kent hem en toont hoegenaamd geen den minsten eerbied. De vader zegt: ‘Wees niet oneerbiedig, meneer’, het antwoord komt, onverbiddelijk voor den huichelaar: ‘O, 't scheelt toch niks, niemand hoort ons!’. Wanneer de verlegen vader onhandig verklaart, dat er redenen zijn die het huwelijk tusschen Frank en Vivie onmogelijk maken, dat hij die redenen niet kan verklaren, maar dat zijn jongen hem gelooven zal, antwoordt Frank: ‘Heel zeker, Pa, hij zal dat. Maar werd het gedrag voor uw jongen ooit beïnvloed door uw redenen?’ Frank weet wat een vader is; tot Crofts, die hem berispen wil, zegt hij: ‘Eén vader is genoeg, dank u...’ En hij wenschte, Praed als vader te hebben in plaats van den daar tegenwoordigen Rev. Samuel, ‘instead of this unworthy old man’. Men zou de aanhalingen kunnen vermenigvuldigen, hetzelfde zou er uit blijken: Frank is de jonge man, die aan zijn vader openlijk zegt wat de meeste zoons gewoonlijk in het geheim denken. En waarom die harteloosheid, openlijk of verborgen: uit oorzaak van het misbruik van het vaderlijk gezag. You Never Can Tell - behalve het feit, dat het aantoont | |
[pagina 83]
| |
hoe onconventioneel-opgebrachte kinderen opgroeien - hierover in een oogenblik - is vol opstand tegenover het opgedrongen vaderlijk gezag, 't zij die opstand wordt te kennen gegeven op een ernstig-striemende wijze (bv. Gloria's antwoord op Crampton's eisch voor plicht, liefde, eerbied en gehoorzaamheid: ‘Ik gehoorzaam aan niets dan aan mijn zin voor wat rechtschapen is. Ik eerbiedig niets, dat niet edel is. Dat is mijn plicht’. - 't Zij die opstand losbreekt door kleine, belachelijke feitjes, als Gloria's verontwaardiging, omdat ze vroeger Sophronia werd gedoopt: ‘Je had het recht niet, mij je zuster's naam te geven, ik ken haar niet’, hetzij dat de jongere kinderen gekscherend de waarheid zeggen: Dolly onderbreekt Gloria op deze wijze: ‘Gloria (tot Crampton). Zijt gij van zins, onze vriend te zijn of - Dolly, of onze vader’. Wat Richard Dudgeon betreft, zijn opvoeding deed hem opstaan tegen zijn moeder en de gansche maatschappij en maakte van hem een ‘Satanskerel’. Een andere opstanding, ‘Captain Brassbound’, moet bekennen, dat hij niet slechter was dan andere zonen’. Cashel Byron, de roman, heeft den opstandsgeest tegen het moederlijk gezag als leit-motiv. ‘Ik kan van geen vrouw houden door dik en dun enkel omdat ze per toeval mijn moeder is’. En in het 3e bedrijf van The Admirable Bashville zien we diezelfde moeder in het paviljoen waar Cashel zich, in de kamer daarnaast, verborgen houdt voor de politie. Wanneer ze, aan de menigte, na andere lofbetuigingen, dit zegt: ... ‘know then
That Heaven did me with an only son,
A boy devoted to his doting mother...’
onderbreekt een politieman: - ‘Hark! Did you hear an oath from yonder room?’ En Cashel geeft zich over, hij wenscht niet, dat Lydia voor zijn vrijheid een borgsom betale, neen, ‘Never. I do embrace my doom with joy.
With Paradise (manager) in Pentonville or Portland (gevangenis)
I shall feel safe, there are no mothers there.’
| |
[pagina 84]
| |
En weer hebben we de gekwetste gevoelens van een jongen man, die steeds als kind wordt behandeld, in Man and Superman, waar Tanner zegt: ‘De eenige man die zich met verstand gedroeg was mijn kleermaker: hij nam mijn maat opnieuw telkens hij me zag, waar al de rest voortging met hun oude maat en dacht, dat ze mij zou passen.’ Aan een anderen kant ziet de arme Mrs. Whitefield in, dat andermans kinderen veel liefelijker zijn tegenover haar dan haar eigen dochters Ann en Rhoda. Zij houdt meer van Vivie dan van deze twee. Haar gestorven gemaal had gezegd betreffende Tavy: ‘Wanneer ik zei hoe weinig ontzag andere mannen vinden in hun zoons, geef ik me rekenschap hoe veel beter dan een zoon hij voor mij geweest is.’ Lady Britomart in Major Barbara doet ons aan de echte verhouding tusschen ouders en kinderen denken: ‘'k Heb altijd van u mijn gezellen en mijn vrienden gemaakt en u de volkomen vrijheid gelaten, te doen en te zeggen om het even wat gij wildet, voor zoover gij wildet wat ik kon goedkeuren.’ Deze laatste beperking is juist de beperking waartegen Shaw immer ten strijde trok. Niet enkel het gezag der ouders, ook hun voortdurende bemoeiïngen verwijderen hen van hun kinderen: De vrouw van Collins in Getting Married wordt aldus beschreven: ‘Zij is wat u zoudt kunnen noemen een echte oude klokhen. Altijd moet ze haar familie in 't zicht hebben. Zou naar bed niet willen, tenzij ze wist, dat ze allen veilig thuis waren en de deur gesloten en de lichten uit. Altijd moet ze haar reispak in den wagen bij zich hebben. Altijd gaat ze den machinist haar doen beloven, voorzichtig te zijn. Zij is een geboren huisvrouw en huismoeder, madam. Daarom is het, dat mijn kinderen alle van huis wegloopen.’ Dat feit schijnt goed bekend te zijn aan Mrs. Tarleton (Misalliance): Lina zegt dat ze per vliegmachine gaat, uit familieredenen, en de goede oude vrouw vraagt: ‘Ik hoop, dat het niet was, uw moeder tot spijt.’ Indien dat de uitslagen zijn van huiselijke opvoeding, dan is het huisgezin een valsch ideaal. Ouders ook hebben in dit opzicht te lijden; dikwijls zien zij kinderen aan als lastposten; het familieleven is voor ouders al even ongelukkig, vrijheid- | |
[pagina 85]
| |
roovend als het echtelijk leven. Zij, die het huisgezin idealiseeren, verbloemen de werkelijkheid; we zouden hier zelfs vanwege Shaw een ‘trade-unionism of the parents’ kunnen verwachten als verklaring. 't Is zoo gemakkelijk, partij te kiezen voor orde en gewoonte en bovenal voor het gevoel om het hiervoren vermelde tegen te spreken. Maar er is een zekere waarheid in die afbrekerij, evenals er een zekere waarheid lag in de verguizende gedachten betreffende het huwelijk. Familie en huiselijke opvoeding hebben iets verkeerds aan zich; welke oplossing dan zal onze schrijver aanduiden om tot een verbetering te komen? De laatste, na een geleidelijke ontwikkeling, wordt aangegeven in Back to Methuselah: de afschaffing der instelling, en het opvoeden der kinderen door de maatschappij zelf. Een minder drastische oplossing, voor onzen tijd waar het huwelijk nog een noodzakelijk kwaad blijft: een herinrichten van de opvoedkunde, welke vooralsnog, thuis en in de school, een der gevaarlijkste afgoden is, die Shaw kent. Opvoedkunde thans heeft voor onzen schrijver dit groote kwaad in zich: het breekt den wil, zulks ofwel door dwang, ofwel door vertroeteling. Door dwang: De meerderheid der menschen gelooven dat ‘indien kinderen slechts genoegzaam bepredikt en afgeranseld werden, zij zouden kunnen hervormd worden tot een staat van moreele volmaaktheid dien geen fanatieker ooit heeft toegeschreven aan zijn godheid.’ (Getting Married.) Dat vooral schijnt het verkeerde in de eerste opvoeding. Om dat doel: een onmogelijke volmaaktheid, te bereiken, zullen ouders en, in Engeland, schoolmeesters, niet aarzelen, de kinderen lichamelijk te straffen. Dat de menschen echter zoo boosaardig zijn, dit te doen uit wellust, kan er bij mij niet in, al beweert Shaw het. Maar hij heeft gelijk, daar waar hij het slaan der kinderen afkeurt, zelfs wanneer de zenuwen van den volwassene soms plots onweerstaanbaar een kind een klap doen geven. Lichamelijke kastijding in de school bestaat nog in Engeland; het feit dient voorzeker te worden bekampt. Echter zijn de meeningen hierover zeer verdeeld, en de Engelschen schijnen niet verder te denken, veelal, dan Coleridge, die de roede verkoos boven de moreele straf, ‘this gross | |
[pagina 86]
| |
attack upon the moral feelings and the selfrespect of a boy’ (Lectures on Shakespeare and Milton). Dan het beprediken, dat dikwijls gepaard gaat met de lichamelijke kastijding. Niemand houdt er van (Frank Gardner weet het zijn vader wel te doen verstaan) en de invloed is een gansch verkeerde. Maar een andere wijze is het vertroetelen. Dat ook is slecht; de kinderen zullen altijd, later, instinctmatig den nood gevoelen van een bescherming; Candida is meer een moeder voor Morell dan een vrouw. Onze manieren om het kind op te voeden zijn slecht, want zij breken den wil. Wie den wil breekt van een kind, kan evenwel zijn ruggegraat breken. Want, vraagt Shaw, ‘wat is een kind? Een proefneming. Een versch pogen om voort te brengen den echten, volmaakten man. En gij zult de proefneming vervalschen indien gij de minste poging doet om ze te doen miskramen in eenig denkbeeldige figuur van u zelf, bijvoorbeeld: uw besef van een goed man of een vrouwelijke vrouw. Indien gij het kind behandelt als een klein wild beest, dat getemd moet worden, of als een schoothondje om er mee te spelen, of zelfs als een middel om u moeite te besparen en geld voor u te winnen (en dat zijn onze meest gewone manieren), dan zal het kunnen zijn weg doorvechten niettegenstaande u, en zijn ziel redden, want al zijn instincten zullen u weerstaan en wellicht sterker worden in den weerstand; maar indien ge begint met zijn heiligste verzuchtingen en ze verwringt tot uw eigen doeleinden, dan is er schier geen grens voor het kwaad, dat ge kunt doen.’ (Getting Married, Voorwoord.) Het besluit is duidelijk: wij hebben het recht niet, onze gedachten en gevoelens aan een kind op te dringen. Het kind heeft meer potentieele waarde dan een volwassene, het is dan ook logisch dat Shaw (Getting Married, Voorwoord) vraagt dat de volwassene, ouder of schoolmeester, verplicht zij rekenschap te geven over de manier waarop hij het kind, dat hem toevertrouwd werd, opleidt. De gedachte schijnt gepast voor schoolmeesters; vele ouders zullen echter niet aannemen, dat ook zij een groote verantwoordelijkheid hebben, waarover contrôle moet geoefend. Echter weten alle opvoed- | |
[pagina 87]
| |
kundigen dat de ouders geen goede opvoeders zijn, juist omdat ze de ouders zijn. En welke houding dient dan aangenomen tegenover het kind? Onze houding zal zijn die van een ‘eerbiedig helpen’. We moeten hun leeren, dat ze hun brood moeten waardig zijn. We moeten hun bekend maken met het mysterie der procreatie, instede van die zorg te laten aan hun vuile kleine vrienden, die hun ziel zullen ontheiligen. Wij zouden hun moeten toonen hoe hun vrijheid beperkt wordt door die van anderen. Wij zouden hun moeten doen inzien, dat er zoo iets bestaat als een gemeenschap, wier belang het individueel werk vereischt: ‘al ware het maar voor een half uur per dag, ‘zou een kind iets moeten doen, de gemeenschap ten dienste.’ De maatschappij heeft rechten over het kind. ‘En de rechten der maatschappij over hetzelve strekken duidelijk tot den eisch, dat het in de maatschappij leven zou zonder den tijd van andere menschen te verspillen, d.i. het moet de regeling der wegen kennen, in staat zijn, aanduidingen langs de baan en aanplakbrieven te lezen, stembrieven in te vullen, brieven en draadberichten op te stellen en te verzenden, voedsel en kleedsel en spoorkaartjes te koopen voor zich zelf, geld te tellen en wissel te geven en aan te nemen en, over het algemeen, weten how many beans make five. Het moet eenige kennis der wet hebben, al ware het slechts een eenvoudig stel geboden, moet afweten van staathuishoudkunde, genoeg vee bevindt en niet te trampelen op groeienden oogst, genoeg landbouw om de hekken van velden te sluiten waarin zich gezondheidsleer om zijn gewone verblijfplaatsen niet te bevuilen, en genoeg religie om eenige gedachte te hebben waarom hem zijn rechten toegestaan worden en het de rechten van anderen eerbiedigen moet. En de rest van zijn opvoeding moet bestaan uit om het even wat het kan oppikken, want verder dan dit kan de maatschappij niet gaan zonder eenige zekerheid, en kan inderdaad enkel zoover gaan met verontschuldiging en voorloopig, als doende het beste dat zij kan op zeer onzekeren bodem.’ (Voorwoord tot Misalliance.) En hier zal Shaw, hevig reageerend tegen de gewone opvoeding, die het kind willoos en eerbiedig maakt, toevoegen: ‘Zulke onvriendelijke spreuken als: Spreek altijd | |
[pagina 88]
| |
een met gezag geuitte vaststelling tegen, - geef altijd den slag terug, - verlies nooit de kans voor een duchtig gevecht, - wanneer gij berispt wordt voor een fout, vraag de persoon die u berispt of hij of zij veronderstelt dat gij het met opzet deed en doe uw vraag volgen door een klap of een scheldwoord of een andere onbetwijfelbare uitdrukking van wrok, - herinner u, dat de vooruitgang der wereld afhangt van uw beter weten dan de ouderen, (zulke onvriendelijke spreuken) zijn juist even belangrijk als die van het Sermoen op den berg, maar geen een heeft ze vooralsnog zien geschreven staan in gulden letters in een schoolklas of een kinderspeelkamer.’ Wat de latere opvoeding betreft, is Shaw dan konsekwent met zichzelf wanneer hij er totaal vijandig tegenover staat. Veel zijner stukken bevatten aanvallen op de opvoeding van college en universiteit, waarvan de eenige practische uitslag is (is er wel een zekere waarheid hier voor hetgeen Engeland betreft): het aanleeren van caste-manieren en caste-vooringenomenheid, en waar vooral dit kwaad woekert: dat leven en ondervinding worden vervangen door boeken. Dat daarom deze opvoeding zou moeten afgeschaft worden is een andere vraag. Het redmiddel: een grondige verandering er van, laat Shaw sceptisch. (Echter zal Fanny zeggen dat Cambridge niet langer meer is wat het pleegde te zijn. Waarom? Er bestaat een Fabian Society!) Wie gedurende enkele jaren heeft gestudeerd en in staat is geweest zijn oogen tevens open te houden op het werkelijke leven, heeft dikwijls een hevigen afkeer voor boeken gevoeld. Het is een der karaktertrekken der Heartbreak House-beschaving niet bij macht te zijn, boeken en leven in harmonie te brengen en vermoeid te zijn van beide. Stéphane Mallarmé uitte den wrangen kreet dier beschaving: ‘La chair est triste, hélas, et j'ai lu tous les livres!’ Boeken hebben echter eenige goede zijden, evenals lessen en colleges. De afkeer, onderwezen te worden door iemand anders, de afkeer voor boeken, die het leven-zelf verdringen, kan worden gevoeld door iemand die de proef heeft genomen en er iets heeft door bekomen, maar niet door iemand wiens eenige kennis nagenoeg bestaat in het invullen van telegram- | |
[pagina 89]
| |
men - iets waarvoor hij, tusschen haakjes gezeid, moet onderricht worden in het schrijven. Het is onmogelijk, de ervaring van anderen uit te schakelen: studeert wijsbegeerte zonder de leiding van deskundigen en u zult zeggen, zooals Shaw, dat Descartes een gek is, omdat u hem niet verstaat of hem niet wenscht te verstaan daar hij voor uw doel niet past; studeert Shakespeare alleen, zonder daartoe een zekere opleiding te hebben ontvangen - al ware het enkel om die opleiding dan te vergeten - en u zult staan zooals Shaw - indien u zijn talent hebt - tegenover Sidney Lee. Kortom, al moge de opvoeding van middelbaar en hooger onderwijs veel slecht in zich hebben, toch heeft ze dit voordeel, dat ze den geest ontwikkelt, ontwikkeling die even noodig is als bij een kind wanneer het leert lezen en schrijven; zelfs indien - zooals het waarschijnlijk het geval zal zijn - het kind, wanneer groot geworden, klaagt over de slechte en tijdroovende manier, waarop men het hem heeft geleerd. Onderwijst niets, tenzij de enkele elementen, die Shaw opgeeft? Leert niets uit boeken, maar uit het leven en eigen ondervinding? Dat is overdreven. Neen, onderwijst veel meer, om den geest te ontwikkelen. Studeert uit boeken - wanneer uw geest er voor opgeleid werd en u het zich kunt permitteeren, Descartes bv. aan te vatten - hetgeen natuur en eigen ondervinding u niet zullen zeggen. Shaw onderwees en studeerde zijn gansche leven lang. Zijn ideaal, de wijsgeer, kan niet bestaan zonder een lange en zorgvuldige opleiding. Opleiding in de wetenschap: gaat enkel de natuur na en u zult hoogst waarschijnlijk nog ver beneden het peil van Buffon staan op het einde van uw leven; - opleiding in de mathesis: die Shaw nooit heeft gekend, de school zou ze hem hebben kunnen geven, nu zal het wat laat voor hem zijn om Einstein te kunnen begrijpen, of zelfs, en volledig, Bergson, Shaw's geestesverwant; - opleiding in de logica, in de geschiedenis der wijsbegeerte, in veel andere dingen. De telegram invullende wildeman, met als enkel bagage een nogal vaag aanvoelen van wat de gemeenschap is, zal nooit een wijsgeer worden, Shaw zelf kan dat onmogelijk verwachten. Maar, midden in al die overdrijvingen, blijft toch het belangrijke streven van Shaw treffen: de opvoeding mag den | |
[pagina 90]
| |
wil niet breken; de boeken mogen het leven niet dooden. Elk modern mensch, - geen domme vader, of duistere schoolmeester, of pedante Famulus van Goethe's Faust - zou moeten dien wensch meevoelen, en zijn beste doen, om hem te verwezenlijken. In verband met opvoeding valt Shaw hevig uit tegen sport. Hij vermijdt de verwarring niet tusschen sport en barbaarsche jacht (die toch een zekere, voorname schoonheid heeft, vooral in Engeland, wanneer men het afgrijselijk afjagen en moorden van hert of vos vergeten kan). Sport zelf, jacht uitgesloten, is echter ook zijn ‘bête noire’. Laten wij hier enkel opmerken dat het juist die bijzondere trek is der Engelsche opvoeding, dien wij, op het vasteland, bewonderen. Zonder in bijzonderheden te treden betreffende plicht, nut en schoonheid, physisch-sterke kinderen te hebben in de plaats van bleeke kleine martelaars gebogen over hun schooltaak, schijnt het ons toe dat zulke hoedanigheden als ‘being sporting’, als ‘playing the game’ voortkomen van de - wellicht soms ruwe - spelen in de public school en college play-grounds. Maar Shaw zal ons zeggen dat ‘the British physical hardihood goes akin with spiritual cowardice’. Dit is juist een bewering; indien een waarheid, dan toch nog moet worden bewezen dat die lafheid haar oorzaak vond in die physische taaiheid... Waarlijk, soms is het menschelijk, een boek van Shaw kregelig te sluiten en aan iets anders te denken. Tot nu toe hebben wij gesproken over de zg. overdreven vereering der kunst, welke een der oorzaken is van de zg. overdreven vereering der liefde. Het onderwerp: de liefde, leidde ons er toe, te spreken over het huwelijk, de familie, de opvoeding. Laten we thans onderzoeken waarom drie beroepen: dat van den geneesheer, dat van den soldaat en dat van den rechter zoo hevig aangevallen worden door Shaw, waarom hij wetenschap, oorlog en gerecht, zooals het thans bestaat, beschouwt als idola mentis. Eindelijk, meer of min bij wijze van besluit, zullen we Shaw nagaan in zijn bestrijden der grootste idola mentis: zedelijkheid.
* * *
Shaw denkt niet veel goeds over dokters. Misschien is dat | |
[pagina 91]
| |
voor een klein gedeelte toe te schrijven aan den invloed, gedurende zijn jeugd, van zijn sceptischen oom van moeder's zijde.Ga naar voetnoot1) In het openbaar leven is Shaw bedrijvig om het geloof aan geneeskunde te soberen, vooral is het hem te doen, vivisectie te bestrijden.Ga naar voetnoot2) In zijn stukken, sedert de allereerste, maakt hij geneesheeren bespottelijk, zooals Dr. Paramore in The Philanderer. In dat stuk ook wordt vivisecte aangevallen: Wanneer Paramore het ‘slechte’ nieuws verneemt, dat zijn ontdekking van een nieuwe leverziekte: the Paramore disease, valsch is en dat bijgevolg Craven niet langer veroordeeld blijft, aan die ziekte te sterven, is zijn wanhoop allerkoddigst. Maar hij weet waarom de ontdekking niet volkomen juist was: de regeering heeft hem slechts vergunning gegeven, op vier dieren proefnemingen te doen, daar waar zijn Italiaansche tegenspreker alle gemak heeft. ‘Maar ik wil niet verslagen worden, door geen een Italiaan. 'k Zal zelf naar Italië gaan. 'k Zal mijn ziekte opnieuw ontdekken: 'k weet dat ze bestaat; 'k voel het en 'k zal het bewijzen, al moest ik proefnemingen doen op elken sterveling die eenigszins een lever heeft.’ In hetzelfde stuk zegt de scepticus Charteris: ‘De waarheid is dat Craven een godsvruchtig geloover is aan dat departement van tooverij dat men noemt geneeskunde.’ Echter bevat The Philanderer enkele ruimere gedachten, die Shaw later schijnt te hebben opgegeven. Wanneer men aan Paramore de wreedheid der vivisectie verwijt, vraagt de dokter aan Colonel Craven of het minder wreed was, de Soedaneesche inboorlingen met machinegeweren te bevechten; de kolonel antwoordt driftig, dat hij, zulks doende, zijn leven blootstelde, waarop Paramore besluit: ‘ik heb het mijne blootgesteld, evenals alle dokters doen, meer dikwijls dan 't is gelijk welk soldaat.’ We kunnen terloops vermelden, dat Man and Superman de veronderstelde tooverij van ontsmettende vloeistoffen aan | |
[pagina 92]
| |
de kaak stelt, om dan het belangrijkste werk betreffende dokters: The Doctor's Dilemma, nader te onderzoeken. Vivisectie is Shaw's grootste vijand. Op zich zelf kan ze worden aangevallen zonder daarom noodzakelijk de geneeskunde aan te vallen. Uit een zuiver menschelijk oogpunt kunnen onze misdaden tegenover weerlooze dieren beschouwd worden als ingegeven door onbewuste, moorddadige wreedheid, en dat voor heel dunne wetenschappelijke uitslagen. De anti-vivisectie-beweging heeft thans veel veld gewonnen en haar argumenten zijn welbekend. Vivisectie was een ziekelijke manie geworden, zelfs in de scholen. Wie heeft de op een kurken plaatje opengekerfde kikvorschen niet gekend, met het nog popelende hartje? 'k Herinner me met afkeer een klasse van dertig schoolknapen - waaronder ik - die den langzamen dood aanschouwde van een muis - o, Burns! - in een klok koolstof; later, van een andere in verdunde lucht; drie weken daarop het dansen van een derde in de opkwikkende atmosfeer van zuivere zuurstof, en haar snellen dood, een echt opbranden der ademhalingsorganen. Diezelfde duistere onderwijzer vergiftigde onze zielen en prikkelde de barbaarsche instincten in ons op zulke wijze, dat we in de velden gingen kikvorschen vangen om ze open te snijden met een pennemes, om te zien hoe een levend wezen longen en hart en maag en darmen heeft, en dat de verontwaardigde berisping van mijn vader wegens die nabootsende proefnemingen aanhoord werd als ingegeven door onwetendheid contra wetenschap. Echter, zooals het dikwijls gebeurt, overdrijft Shaw, waar hij denkt dat verbeelding en verstand alleen genoeg zijn voor wetenschappelijk onderzoek en de vivisectie volkomen vervangen kunnen. De studie van sommige ziekten, het beproeven van sommige geneesmiddelen, maakt een - tot het uiterst noodzakelijke beperkte - experimenteeren op dieren noodig, om menschenlevens te redden. Maar daar is Shaw konsekwent met zichzelf, want hij gelooft niet aan bacteriologie, hij gelooft niet aan voorkomende inenting noch aan eenige andere der laatste uitvindingen. Zijn sceptische spreekbuis Sir Patrick in The Doctor's Dilemma ontkent ze alle. Hier zijn we onbevoegd. | |
[pagina 93]
| |
Shaw, na dokters en geneeskunde besproken te hebben gedurende bijna honderd bladzijden van zijn voorwoord, zal zelf zeggen, dat hij onbevoegd is. Het voornaamste is dit: naar zijn oordeel veronderstellen wij de dokters met een macht, die ver boven hun eigenlijk bereik staat. ‘Genezen is een kunst, geen wetenschap, om het even welke leek die in wetenschap genoeg belang stelt om een der wetenschappelijke bladen te begrijpen en de literatuur der wetenschappelijke beweging te volgen, weet er meer van dan die dokters (waarschijnlijk een groote meerderheid) die er geen belang in stellen en ‘slechts practiseeren om hun brood te verdienen.’ (Daar Shaw zelf geen ‘deskundige’ is zou dan het besluit zijn, dat hij niet voldoende belang stelt in de wetenschap. Waarom er dan over gesproken? Wij moeten niet altijd de fondamenten van zijn gedachtengebouwen op de proef stellen, deze gebouwen zouden dikwijls ineenstorten.) Nu, die voornaamste punten zijn uitgelegd op een vermakelijke, soms burleske manier. Shaw's dokters hebben een manie: Paramore zijn leverziekte, Walpole zijn nuciform sac, B.B. zijn kiemen; ofwel zijn ze onwetende, arme duivels zooals Blenkinsop; Sir Patrick gelooft niet aan zijn wetenschap, of zijn kunst, om zooals Shaw te spreken; Ridgeon schijnt een uitzondering te zijn, maar Sir Patrick zet hem op zijn plaats. Zij hebben ofwel te vechten voor hun brood en aan alle hooger belang te verzaken, of te specialiseeren in de eene of andere nieuwigheid - meestal in heelkunde, en zoo duur mogelijk - nieuwigheid welke de laatste panacee wordt. Wanneer ze slagen in een of ander geval - zooals B.B. die den kroonprins redt door een verkeerd heelmiddel - is het meestal hun schuld niet. Zij oefenen zich op zieke lieden zooals zij zich oefenen op dieren; Dubedat zal hun vragen, hoeveel ze hem zullen betalen om hun toe te laten, hem te genezen. Kortom, zij zijn volkomen onbevoegd; wij gelooven aan hen zooals de oude volkstammen aan toovenaars geloofden. Hoe rijker we zijn, hoe meer we denken ze noodig hebben. Doolittle wordt door hen niet met rust gelaten sedert hij rijk word. (Pygmalion.) Wanneer dan een buitengewone omstandigheid, zooals een oorlog, de maatschappij verplicht tot zuinigheid, moeten wij | |
[pagina 94]
| |
ze opgeven als weelde-artikels en ze laten onbekwame kellners zijn voor de Ermyntrude's in The Inca of Perusalem. Daarom: stelt de dokters op hun plaats. Zij zijn sterfelijk zooals wij. En nu de socialistische toets: richt een korps hygiëne-toezichters in, en schaft alle private dokters af. En laten wij zien wat gebeurt in een utopische toekomst. De ‘Elderly gentleman’ vraagt Zoo, zijn nurse in het eiland der Lange Levenden: ‘Is u zich bewust, Mevrouw, dat een algemeene slachting van mannen der wetenschap plaats greep in de 21e eeuw van de pseudo-Christelijke tijdrekening, toen al hun laboratoria vernield werden en al hun apparaten in gruis geslagen? ‘Zoo: Ja, de kort levenden zijn even wild in hun vooruitgang als in hun hervallen. Maar toen wetenschap achteruit kroop, had zij haar echte plaats geleerd. De eenvoudige verzamelaars van ontleedkundige of scheikundige feiten waren niet langer verondersteld meer te weten betreffende wetenschap dan de verzamelaar van postzegels betreffende internationalen handel of literatuur. De wetenschappelijke terrorist, die bang was een lepel of een glas te gebruiken totdat hij ze in eenig giftig zuur had gedompeld om de mikroben te dooden, bekwam niet langer meer én eeretitels, én pensioenen, én monsterachtige macht over de lichamen van andere menschen: hij werd naar een krankzinnigengesticht gezonden en daar behandeld totdat hij genezen was. Maar dat alles is een oude geschiedenis: het uitbreiden van het leven tot drie honderd jaar heeft aan het menschelijke ras bekwame leiders bezorgd en kort werk gemaakt met zulke kinderachtigheden.’ Objecties zijn te gemakkelijk tegen Shaw's karikaturen. Men weet echter waarop hij het gemunt heeft: de geneeskunde, ‘la nouvelle Idole’, zooals de Curel ze noemt, mag niet het voorwerp zijn eener vergoding. Dokters zijn, evenals en misschien meer dan alle andere menschen, mislukkingen. Enkel de artist-prophet en de Uebermensch over het algemeen maken een uitzondering. franz de backer (Wordt vervolgd.) |
|