Groot Nederland. Jaargang 27
(1929)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 648]
| |
Shaw's boodschapII.
| |
[pagina 649]
| |
Wat de kunst betreft, moeten we dan Shaw's ‘puriteinsche houding’ onderzoeken. Want het is reeds duidelijk uit het voorafgaande dat het puritanisme niet kan worden aangegeven als leit-motiv in Shaw's werk. Een zekere strengheid is nog niet puritanisme. Shaw zou zelf verbluft staan indien men, in de Three Plays for Puritans zelf, de hoofdpersonages Caesar, Richard Dudgeon, Brassbound en Lady Cecily puriteinen zou noemen. Het puritanisme heeft, van het begin af, zulke overeenkomst getoond met eng traditionalisme, met kwezelachtig wantrouwen tegenover ‘the World, the Flesh and the Devil’, met schijnheiligheid zelfs, (al zaken waartegen Shaw gestadig vocht), het heeft groote kunstenaars zooals Spenser en Milton linksch en schijnheilig de liefde voor het leven en de goddelijkheid die in hen brandde doen dekken, het heeft van religie zelf zulk een sombere, weerzinwekkende, geestdriftfnuikende dofheid gemaakt, dat men Shaw's essentie volkomen zou negeeren indien men ging veralgemeenen wat hij soms moge hebben gezeid betreffende de zoogenaamde puriteinsche houding. Wat denkt Shaw dan over kunst? Kunst volgens hem werd als een afgod. ‘De 19e eeuw was de tijd van het geloof in schoone kunst. De uitslagen liggen vóór ons’ is een welbekend aphorisme uit de ‘Maxims for Revolutionists’ (Man and Superman). Het belang van kunst werd sterk overdreven. Laten wij tusschen haakjes zeggen, dat die overdrijving kwam van een heel kleine élite, en met de massa niets te doen heeft; eens te meer zien we, dat Shaw enkel denkt aan intellectueelen. Dat aphorisme is naar den geest van de ‘puritan attitude’, die volkomen tot uitspraak komt in het voorwoord tot Three Plays For Puritans: ‘Ik ben, denk ik, altoos een puritein geweest in mijn houding tegenover de kunst. Ik houd evenveel van mooie muziek en schoon bouwwerk als Milton, of Cromwell, of Bunyan; maar indien ik bevond, dat zij het werktuig werden van een systematische afgoderij van zinnelijkheid, zou ik het beschouwen als goed staatsmanschap elke kathedraal der wereld te doen in stukken vliegen met dynamite, orgel en alles, zonder de minste notitie te nemen van het gegil van kunstcritici en beschaafde wellustelingen. | |
[pagina 650]
| |
De genoegens des zinnen kan ik sympathiek aannemen en meevoelen, maar het vervangen, door zinnelijke extase, van intellectueele werkzaamheid en eerlijkheid zijn volkomen uit den booze’ (are the very devil). Vivie, de dochter van Mevrouw Warren, is meer dan een puritein wat kunst betreft: ‘uit loutere beleefdheid heeft ze zich een enkele maal laten meenemen naar de National Gallery, het Opera en een concert, maar dat was al wat ze er van uithouden kon, en ze zou nooit meer de proef willen nemen.’ Dat is geen puriteinsche, wel een phariseesche houding. Vivie heeft echter andere hoedanigheden dan deze negatieve, en Praed, de kunstminnaar, zal haar dan ook niet wenschen dat ze zou stikken in haar gecijfer, zooals Sjaalman het Droogstoppel wenschte: ‘Stik in de koffie en verdwijn’. Caesar verneemt, dat de boekerij van Alexandrië in laaie vlam staat en begrijpt de angst van Theodotus niet. ‘Theodotus: Wat daar brandt is het verleden van het menschdom. Caesar: Een schandelijk verleden. Laat het branden. Theod. (wild): Wilt gij het verleden vernielen? Caesar: Ja, en de toekomst opbouwen met de puinen.’ In hetzelfde stuk wordt Appolodorus belachelijk gemaakt, de mooie man van ‘kunst om de kunst’, een spreuk, die door de schildwacht niet wordt aanhoord: dat is het wachtwoord niet. Maar Caesar zegt aan Britannus, dat Appolodorus geen vagabond is, geen echt kunstenaar, enkel een ‘beroemd patriciër amateur’. En hier geeft Caesar - of Shaw - ons den sleutel: Er is een hemelsbreed verschil tusschen den echten kunstenaar, die staat in de heerlijkheid van de grootschheid des levens en vervuld is met een onverklaarbare, epische, en dikwijls pijnigende cosmische verzuchting - en den kleinen zinnelijken schoonheidsvereerder. Wanneer Shaw dan Vivie, of Fanny, of Caesar tegenover overdreven vereering der kunst stelt, zal hij ver kunnen gaan, zal hij zelfs puriteinsch of eenvoudig utilitair kunnen doen, wij weten dat de harde woorden van onzen schoolmeester niet volkomen zijn gedachten uitdrukken, maar dat ze zoo strong zijn, omdat we ze verdienen. In Cashel Byron's Profession zegt Lucian van Ly- | |
[pagina 651]
| |
dia: ‘Laat me u waarschuwen, dat mijn nichts geliefkoosde gril is, zich voor te doen alsof ze een weerzin voelde voor kunst, waaraan ze passievol verkleefd is, en voor letterkunde, waarin ze diep is belezen’. Dit kan eenigszins op Shaw zelf worden toegepast. Het verschil tusschen echte, eeuwige kunst, en de kunst van den liefhebber, tusschen den mènsch, die intens leeft, dikwijls voor een groote gedachte, en de wandelende dooden die enkel schilderijen, boeken en sonata's vereeren, wordt té duidelijk aangetoond in zijn boeken om eenigen twijfel te laten bestaan. Meer nog, de kunstenaar is volgens Shaw ver boven den gewonen mensch. Is Eugene Marchbanks niet oneindig grooter dan alle anderen, Candida bijbegrepen? Staat Dubedat niet mijlen verheven boven al de andere personages in The Doctor's Dilemma? Voelde Eva niet reeds, hoe de wereld veranderen moét, en zich ontworstelen zal aan nuttig werk en moordend vechten: door kunstenaars? En Shaw, bewondert hij niet vurig hen, die Baudelaire ‘les Phares’ noemde: ‘Car c'est vraiment, Seigneur, le meilleur témoignage
Que nous puissions donner de notre dignité
Que cet ardent sanglot qui roule d'âge en âge
Et vient mourir au bord de votre éternité.’
Shaw zelf noemt Goethes en Shelleys en Michel-Angelo's The Artists-Prophets (‘Back to Methuselah’, voorwoord). Wat maakt dezen groot, zoo groot, dat, voor een gewoon sterveling, ze verschijnen als Titans of Olympische Goden? Het was hun bezit van de echte essentie der kunst ‘the identification of the artist's purpose with the purpose of the universe’Ga naar voetnoot1) ‘het vereenzelvigen van het doel van den kunstenaar met het doel van het heelal’, die communie met den geest zelf van het groote cosmos, een zich zoo onvermijdelijk verdiepen en vereenigen, dat de wereld slechts staren kan en luisteren naar de uitdrukking van een bovenmenschelijke intuïtie. Kunst is dus niet het vermaak van den zinnelijke, niet het | |
[pagina 652]
| |
precieuse versieren van het leven zooals de Renaissance het deed opvatten, kunst is het sublimeeren van het leven zelf. De ‘puriteinsche houding’ is gegrond als reactie tegen dat niet begrijpen van de essentie der kunst. Hoe beschouwt Shaw dan die ‘echte’ kunst? Alles wel ingezien komen al onze edele verzuchtingen hierop neer: het uitwerken van die geheimzinnige kracht in ons, die ons naar eigen verbetering haken doet. Dat gevoelen is van denzelfden aard of maakt zelfs deel uit van het godsdienstig gevoelen. Daarom kan geen ware kunst bestaan indien zij niet godsdienstig onderlegd is. Intuïtie brengt hier veel verder dan kennis: de schilders der middeleeuwen met al hun technische onhandigheid zijn zuiverder kunstenaars dan vele hunne nakomelingen, al weten dezen veel meer betreffende kleur en perspectief en ontleedkunde: want de eersten bezaten hetgeen de laatsten uitzonderingswijze bezielt: het hoogere gevoelen van leven en ziel. Het is de plicht der kunst dit gevoelen aan te leeren. Gedichten en parabels en vertellingen, schilderijen en gebouwen, symphoniën en sonata's zouden ons het gevoelen moeten geven onze ziel te vergrooten, één te zijn met het heelal. Parabels zijn daartoe uiterst wel geschikt: tot ons beperkt verstand en onze duister-makende realistische denkwijze brengen zij de diepere meening, welke door een nuchtere, abstract-wetenschappelijke verhandeling zou bedorven worden, daargelaten de vraag, of zulk een verhandeling mogelijk zijn zou wanneer het geldt het diepste van de gedachten samen met het meest mysterievolle in instinct en intuïtie. Hier echter botsen we op een paar moeilijkheden. Wij kunnen begrijpen, dat Shaw de formule ‘L'Art pour l'Art’, formule die feitelijk nooit letterlijk werd opgevat, verwerpt. Wij begrijpen hem zelfs, al is de uitdrukking wel overdreven, wanneer hij zegt dat hij, ter wille van de kunst alleen, nooit de moeite zou op zich nemen, een enkelen volzin te schrijven (Opdrachtsbrief van Man and Superman). Maar voor Shaw moet de kunst enkel didactisch zijn. Dat dit inzicht Shaw's tooneelwerk - gedeeltelijk! - kan verklaren, goed, maar het verklaart hoegenaamd Shelley niet, noch Goethe, noch Beethoven, noch Michel-Angelo. Dat de artists-prophets, | |
[pagina 653]
| |
op een onrechtstreeksche wijze, ons iets meer leerden betreffende den zin en het doel van het heelal, ongetwijfeld, maar wat sterk te betwijfelen valt, is, dat ze dat deden met koeloverwegenden, voorbedachten raad. Zij gehoorzaamden, buiten zich zelf, aan een impulsie die sterker dan eenige menschelijke beweegreden voortdrijft, en zelfs bijna altoos het menschelijke verstaan overtreft. Want scheppingsdrang heeft niets gemeens met een rechtstreeksch doel en, al betwijfelt Shaw zeer dikwijls of er wel eenige vooruitgang bestaat, toch kunnen wij vooruitzetten dat wij Hamlet beter begrijpen dan Shakespeare's tijdgenooten, toch kunnen wij de hoop uitdrukken dat, hetgeen wij duister voelen de waarheid en de schoonheid te zijn in Marchbanks en Dubedat, veel duidelijker worden zal in toekomstige tijden. En 't is stellig dat de echte kunstenaar geen ander doel heeft dan het té-vele in hem uit te drukken, al wordt hij verstaan of niet. De tweede moeilijkheid treffen wij aan in het laatste deel van Back to Methuselah: daar wordt kunst overtollig en door de volwassenen als een speeltuig voor kinderen beschouwd. Iets in denzelfden aard vinden wij in Man and Superman (III) waar Don Juan zegt, dat de kunst zijn zinnen verfijnde, hem leidde tot het aanbidden der vrouw, maar dat hij thans kunst en liefde verwerpt om uit te werken, door gedurige beschouwing, want het doel was, waartoe hij geschapen werd. In Back to Methuselah verklaart de She-Ancient dat de kinderen uit ‘As Far As Thought Can Reach’, evenals zij een spiegel gebruiken om hun aangezicht te zien, kunstwerken gebruiken om hun ziel te beschouwen. ‘Maar wij, die ouder zijn, gebruiken noch spiegels noch kunstwerken. Wij hebben een directen zin van het leven. Wanneer gij dat zult hebben bekomen, zult gij ter zijde leggen uw spiegels en standbeelden, uw speeltuigen en uw poppen’. En dit is de moeilijkheid: hoe komt het, dat hier gestopt wordt de impulsie, welke den kunstenaar tot scheppen dwingt en hem onrechtstreeksch dien zin van het leven minder duister doet maken? Shaw laat ons inzien, dat het is omdat de ‘Ancients’ thans het bewustzijn hebben van de beteekenis zelf van het leven. Maar waarom doen zij dit bewustzijn niet | |
[pagina 654]
| |
kennen - al zij het, in dit boek, op een noodzakelijke duistere wijze? Waarom sluiten zij zich op in een egocentrisch, allerindividueelst beschouwen, waarom gaat die donkere kracht, die tot uitdrukking dwingt, verloren? Eens te meer vinden wij hier de tegenstelling tusschen Shaw den individualist en Shaw den socialist. Een opwerping dringt zich op: die kunst, die Shaw verdedigt, is eigenlijk philosophie. Dat is ze. Echter is het omgekeerde geval niet waar: wijsbegeerte is niet kunst, tenzij, in een zekere mate, de romantische philosophie van een Hegel, een Schopenhauer, een Nietzsche, een Guyau of een Bergson. Want de wijsgeeren hebben daartoe te veel en te uitsluitend het verstand beschouwd en verheerlijkt, daar waar de diepste wortels van de kunst uit instinct en intuïtie spruiten. Shaw's gebrek, als kunstenaar, is datzelfde feit: het verstand wordt te zeer verheerlijkt in zijn werk en in zijn meening, dat echte kunst didactisch zijn moet. Waar hij aan dat gebrek ontsnapt - Candida, The Doctor's Dilemma, St. Joan en in bijna elk stuk, sporadisch - heeft hij, in tegenspraak met zijn eigenlijk doel en in overeenkomst met zijn vereering van de artists-prophets, het hoogste bereikt.
De vereering van kunst was voor Shaw's Don Juan de oorsprong van de vereering der vrouw en der liefde; liefde tusschen de twee geslachten is volgens Don Juan, en Shaw, het voorwerp van een misplaatste vergoding die nog sterker is dan die van de kunst. Het gansche werk door van Shaw vindt men die opinie: liefde-vergoding is gekheid; de essentie der liefde is immers sexueele aantrekking, min of meer verbloemd en omsluierd door het gevoel. Met andere woorden, een dierlijk instinct, waaraan de mensch gehoorzaamt, want zijn natuur zelf schrijft hem voor, zich voort te planten opdat het menschdom zou blijven bestaan. Precies het verbloemen en omsluieren is uit den booze, het belet, de werkelijkheid in te zien. De voornaamste rol is, niet die van den man, maar van de vrouw, de toekomstige moeder. Dát besef, en het besef dat onze oeconomische inrichting slecht is, verklaart dan | |
[pagina 655]
| |
rechtstreeksch bijna al de vrouwenkarakters in Shaw's dramatisch werk: de vrouw maakt jacht op den man, en zal hem navolgen als een prooi door heel Europa, zooals Ann Whitefield het doet met Tanner (Man and Superman); indien Julia Craven mislukt in haar pogingen is het omdat Charteris een Philanderer is; de tandarts in You Never Can Tell wordt in het ‘duel of sex’ overwonnen door Gloria, die zich plots van haar roeping bewust wordt; Blanche Sartorius weet aan Dr. Trench een liefdeverklaring uit te lokken en hem te huwen (Widowers' Houses). Hypatia maakt haar keus: Percival, en vraagt haar rijken vader de onwillige ‘bruut’ te koopen. (Misalliance). De wijze oude dame Higgins onderbreekt haar zoon (Pygmalion), die vertelt, dat hij een meisje heeft ‘opgepikt’: ‘Wil dat zeggen, dat het een of ander meisje jou heeft opgepikt?’ Shaw's uitleg van het feit is welbekend: ‘De vrouw moet nu eenmaal zoogezegd beweegloos wachten, totdat haar het hof wordt gemaakt. In feite wácht ze dikwijls beweegloos. Zoo wacht de spin op de vlieg. Maar de spin bouwt haar net. En indien de vlieg, zooals mijn held, een kracht toont welke voorzien laat dat hij zich zal losworstelen kunnen, hoe snel geeft ze haar passief voordoen op, omvlecht en omvlecht ze hem, totdat hij voor altijd binnengerekend is!’ (Opdrachtsbrief, Man and Superman). Shaw's vrouwenkarakters gehoorzamen blindweg aan de diepe impulsie in hen, kinderen te hebben. Vivie is misschien een uitzondering, maar we verlaten haar, wanneer ze nog zeer jong is. Lesbia weet, dat het haar plicht is, moeder te worden, ze wenscht echter, dat haar zulks mogelijk ware zonder te trouwen (Getting Married). De vrouwen in Shaw's dramatisch werk hebben dan ook iets instinctmatigs, gansch verschillend hierin van de mannen, die dikwijls intellectueelen zijn en terugdeinzen vóor het gevoel, een werktuig te worden van een blind doel. Natuurlijk bestaat zulk een instinct ook bij den man, maar het is zoo scherp niet. De geestige, cynische Tanner wordt plots diep-menschelijk: ‘Tanner: Ge wilt verkoopen: vrijheid, eer en uzelf voor geluk? | |
[pagina 656]
| |
Ann: 't Zal niet al geluk zijn voor me; misschien dood. Tanner (kreunend): O, die haak grijpt in en pijnigt. Wat hebt ge vastgeklampt in me? Is er een vaderhart evenals een moederhart?’ (Man and Superman). Datzelfde motief komt even overweldigend voor in Androcles and the Lion, wanneer Lavinia door den kapitein gevraagd wordt, haar godsdienst op te geven en te trouwen in de plaats van gedood te worden; Lavinia beroept zich op hem als den mogelijken vader van een lafaard, want ‘zoons zijn zooals hun moeder’. We hebben echter weer dat instinct koelbloedig onderzocht door Cusins, die zich tot ‘Major’ Barbara gedreven voelt door een macht, die sterker is dan zijn wil. Juist daarom is hij zich wel bewust, dat dit instinct niet is hetgeen dichters liefde noemen. Het is ook niet de breede liefde voor de wereld en de menschen, de Shakespeariaansche milk of human kindness: dit zal Shaw doen uitschijnen in Caesar and Cleopatra en vooral bij Tanner aan wien de jonge dichter Octavius verwijt, nooit te hebben bemind. Tanner heeft altijd bemind, ja, zelfs Ann, maar wil slaaf noch dupe van de liefde zijn. ‘Ga naar de bij, o poëet, beschouw haar gewoonten en wees wijs. Hemel, Tavy, indien de vrouwen ons werk konden voortdoen en we het brood van hun kinderen aten in de plaats van het te maken, ze zouden ons dooden zooals de spin haar maat of de bijen de darren dooden. En ze zouden gelijk hebben indien we voor niets anders goed waren dan voor liefde’. Dat voortplantingsinstinct wordt in Man and Superman aangetoond als een instinct om betere menschen voort te brengen dan wij zelf. Maar Hamon, in zijn studie over Shaw, doet gelooven aan een systematisch toepassen van die gedachte in het gansche werk van onzen schrijver. Ana, 't is heel waar, roept het Heelal aan om een vader te geven voor den ‘Superman’, maar reeds in hetzelfde stuk heeft Ann Whitefield zulke berekening niet. In andere stukken wordt het motief niet uitgedrukt, tenzij in Back to Methuselah. De opinies van Shaw zijn reeds systematisch genoeg zonder Hamon's overdrijving. Iets, dat door Hamon uit het oog werd verloren, is Shaw's | |
[pagina 657]
| |
verklaring, dat het tot voortplanting drijvende instinct niet de gansche vrouw is; Duffin vergat dat ook, toen hij opmerkte, dat Shaw's vrouwen slechts ‘kindermachines’ zijn: ‘Don Juan: Voor een vrouw, Senora, beginnen en eindigen de plichten en de verantwoordelijkheid van een man met de taak, brood aan hun kinderen te verschaffen. Voor haar is een man slechts een middel, kinderen te bekomen en op te brengen. Ana: Is dat uw meening betreffende den geest der vrouw? Ik noem dat cynisch en weerzinwekkend materialisme! Don Juan: Excuseer me, Ana, 'k heb niets gezeid betreffende den ganschen geest der vrouw. Ik sprak over haar meening betreffende den man als van een verschillend geslacht’. Beschaving is vooral het gebied van den man, die daarin een poging maakt tot verheffing boven de rol van werktuig. Wat de vrouw betreft, daar waar Shaw ze ons toont in haar ‘spin’ karakter, kunnen we denken zooals Hamon en Duffin, maar, behalve die factor, zijn veel andere bestanddeelen in haar psychologie. De vrouw, bij Shaw, is dikwijls de meerdere van den man; dikwijls heeft ze hetgeen Tacitus bij de Germaansche vrouw vond: ‘aliquid sacrum et providum’. Candida is voorzeker ver boven haar gemaal en iedereen, behalve Marchbanks, die een ‘artist-prophet’ is; Judith, in The Devil's Disciple verstaat het kinderachtig beslag der mannen niet; voor Lady Cicely (in Captain Brassbound's Conversion) zijn alle mannen ‘children in the nursery’... Die superioriteit wordt zelfs tot het paradoxale gedreven in Press Cuttings, waar beweerd wordt, dat alle groote mannen vermomde vrouwen zijn, en prachtig geïllustreerd in Augustus Does His Bit, Annajanska, The Inca of Perusalem, Back to Methuselah en vooral in Saint Joan. Is er, in die superioriteit, welke, zooniet duidelijk onderzocht, dan toch allerduidelijkst aangegeven wordt, niet iets van de misschien te scherp uitgedrukte gedachte van Renan's ‘Souvenirs d'Enfance’: ‘Le cerveau brûlé par le raisonnement a soif de simplicité, comme le désert a soif d'eau pure. | |
[pagina 658]
| |
Quand la réflexion nous a menés au dernier terme du doute, ce qu'il y a d'affirmation spontanée du bien et du beau dans la conscience féminine nous enchante et tranche pour nous la question. La femme belle et vertueuse est le mirage qui peuple de lacs et d'alleés de saules notre grand désert moral’. Shaw's conceptie van de liefde, om tot het onderwerp zelf terug te keeren, is dus hoegenaamd niet die der dichters. Liefde, zooals ze uitgedrukt werd in ‘Romeo and Juliet’, of door Dante, of Petrarca, heeft weinig te maken met geslachtsdrift. Is ze de verbloeming er van? Toch niet, Shaw zelf neemt aan, dat die ‘echte’ liefde bestaat, maar hij zegt dan onmiddelijk dat ze zeer zeldzaam is.Ga naar voetnoot1) Nu, het is een feit, dat de groote meerderheid der menschen die soort liefde hoegenaamd niet als een uitzondering aanziet. En het is eigenlijk juist tegen die opvatting, dat Shaw te velde trekt. Heeft hij overwonnen? Zeker is het, dat een gewoon paar verliefden zich niet beschouwen zal als Romeo's en Juliettes, Dantes en Beatrices, Petrarca's en Laura's, Tristans en Isoldes. Maar die onsterfelijke beelden werden geschapen door kunstenaars, die een buitengewone gave van uitdrukking bezaten. Echter gevoelen vele menschen in werkelijkheid hetgeen zoo schoon uitgedrukt werd. Menig man heeft voor zich zelf den tragischen toestand van Faustus gekend, hunkerend naar meer kennis, meer macht, en vooral een beter besef van de beteekenis en de richting van het leven; hij is daarom geen Faustus geworden, maar heeft Goethe's Faust herkend en als een broeder geliefd. In het kunstwerk vond hij - en vonden de minnaars - een spiegel der eigen ziel. En dan komen we tot deze vraag: Is dát kunstwerk dan niet uit den booze? Shaw zal zeggen ja, want het doet aan de simpele menschen gelooven dat ze zijn wat ze niét zijn; - de simpele menschen zullen zeggen: neen, want ze hebben hun ziel beter begrepen. Ik ben liever een simpel mensch. Dat Shaw een groot vijand is van flirt en ‘philandering’, van spelen met de liefde, is te begrijpen. Maar flirt staat tot | |
[pagina 659]
| |
liefde als amateurschap tot kunst, en is het bedrijf van intellectueele wellustelingen uit Heartbreak House: machtelooze, ziellooze ‘Lebensunfähigen’.
De liefde zooals Shaw ze begrijpt, het duister voortplantingsinstinct, leidt tot het huwelijk. Het huwelijk ook wordt door Shaw aangevallen als een afgod; vooral hier wordt het bij G.B.S., in zijn beeldstormerij, een zorgvuldig en nooit eindigend verpulveren der laatste stukjes steen. De vrouw, in haar blind gehoorzamen aan de roeping van haar innigste wezen: moeder te worden, kiest echter haar ‘prooi’; niettegenstaande haar passieve houding zal de verkozen man haar niet ontsnappen. Maar het huwelijk, dat het eerste doel is, werd in de maatschappij een verfoeilijke instelling. Het huwelijk is een wettelijke slavernij. Liefde, zelfs ‘echte’ liefde, wordt beschouwd als eeuwigdurend. In feite kan niemand bij voorbaat zeker zijn, dat zijn gevoelens ongewijzigd sterk zullen blijven; wanneer echter de liefde verdwijnt blijft het huwelijk in volle kracht, een wettelijke en godsdienstige band. - Dan is er nog deze mogelijkheid: men kan verliefd zijn op de persoon die men gehuwd heeft en, tegelijkertijd, op iemand anders (cf. Getting Married en Overruled); daar de wet geen polygamie of polyandrie toelaat, is hier een andere oorzaak van moeilijkheden. - Het eigenlijke doel van het huwelijk is procreatie. Er zijn echter onvruchtbare huwelijken, en huwelijken waar het aantal kinderen met opzet beperkt wordt. - Eindelijk is het de gewoonte, dat een koppel enkel de een de andere leert kennen na het huwelijk; sommige gebreken moesten het onmogelijk maken, maar: (vooral in Engeland waar de echtscheidingswetten strenger zijn dan op het vasteland) is het huwelijk niet een ‘bargain’ ‘for better for worse’? Men kan, in Engeland, niet scheiden bv. wegens dronkenschap of misdaad. Het beste zou zijn, het huwelijk te beschouwen (evenals die wonderlijke bisschop in Getting Married) als een zuiver menschelijke instelling, niet als een goddelijke, en echtscheidingen veel gemakkelijker te maken, aan de echtscheiding | |
[pagina 660]
| |
dezelfde hooge spiritueele waarde te hechten als aan het huwelijk. Zooals de maatschappij thans wettelijk en sociaal is ingericht, blijft het huwelijk zelf eigenlijk schier onvermijdbaar. Trouwen is een kwaad, meent Shaw, maar niet trouwen een grooter kwaad. Het is overigens onze plicht, het ras voort te zetten, zich aan dien plicht onttrekken zou indruischen tegen de hoogste belangen van het menschdom. Laten we hier terloops de tegenspraak aanstippen met het vroeger aangehaalde betreffende overbevolking. Maar voor Shaw kan de menschelijke inrichting: het huwelijk, niet duurbaar blijven. Dat verklaart zijn grimmige toestanden van polyandrie en polygamie; die uitzonderingen zouden kunnen een regel worden, zooals ze feitelijk een regel zijn in sommige gedeelten van het Britsche rijk. Maar nooit mag het doel vergeten worden: de voortplanting van het ras. In het utopische The Tragedy of an Elderly Gentleman kennen de langer levenden de institutie niet meer, evenmin hun afstammelingen in As Far As Thought Can Reach. In het eerste dezer stukken speelt Zoo een voorname rol: ze ‘specialiseert in babies’. Er moeten dan, bij Shaw, nog andere gebreken zijn in het huwelijk, dat hij het verwerpen zal in die stukken. Hij beschouwt het huwelijk als zedeloos, wanneer de vruchtbaarheid er van ontbreekt of beperkt wordt. Hij beschouwt het als minder doeltreffend voor de verbetering van het ras dan een ‘specialisatie’ zooals die van Zoo. In de utopische stukken van Back to Methuselah worden zwakke en ontoereikende kinderen eenvoudigweg gedood zooals in het oude Sparta. In onze huidige maatschappij is het huwelijk voor de vrouw een slavernij uit een oeconomisch oogpunt: om kinderen te hebben zal de vrouw zich verkoopen aan hem, die ze geven en opvoeden kan. Ook hier zal de Staat later moeten ingrijpen. Prostitutie als gevolg van pauperism (Mrs. Warren's Profession) wordt veralgemeend: voor een vrouw is het huwelijk dikwijls eenvoudig zich prostitueeren, meent Mevrouw Warren. De vrouw wordt dikwijls de dienstbode van haar man. Bijtend-komisch wordt dat uitgedrukt in Press Cut- | |
[pagina 661]
| |
tings waar Mrs. Farrell zegt tot haar dochter: ‘Wacht tot je zelf getrouwd bent, m'n mooie dame; dan zal je ontdekken dat elke vrouw een werkvrouw wordt na den eersten huwelijksdag’. Mrs. Farrell, de weduwe, die werkvrouw is, ziet enkel één verschil in haar toestand wanneer ze hertrouwen zou: ze zou geen loon meer ontvangen. Dat motief komt bij Shaw dikwijls terug; Edith, bv., (Getting Married) verwacht van haar toekomstigen man ten minste zooveel loon als een ‘hired housekeeper’. Duidelijk wordt aan de kaak gesteld, hoe het huwelijk twee personen maar al te dikwijls gelooven doet, dat de een het bezit is van de andere; vooral de man verkeert in dien waan. Candida heeft te veel zelfeerbied en onafhankelijkheid om te kiezen tusschen Morell en Eugene, haar ‘lords and masters’, zooals ze hen goedig glimlachend - en onbegrepen - noemt; zij wil noch aan den eenen, noch aan den anderen toebehooren, zij is zich zelf. Het is die bezittersgedachte welke, volgens Shaw, jaloerschheid - een zuivere conventie - voortbrengt, want, gaat hij kalmpjes in verschillende stukken zeggen: ‘sex is impersonal’. Dat zijn juist twee beweringen, die niet worden gestaafd, zelfs niet goed gedramatiseerd, noch in Candida noch in Overruled, noch in eenig ander geschrift. Indien jaloerschheid een conventie is, waarom dan is Julia Craven zoo instinctief jaloersch? (The Philanderer). Indien jaloerschheid begon omdat Mammon de bezittersgedachte tot een werkelijk sacrament maakte in het huwelijk, waarom dan zijn dieren jaloersch? - Een negentiend-eeuwsche gemeenplaats, door een negentiend-eeuwsche gemeenplaats gerefuteerd. En is ‘sex impersonal’? O, de welbekende argumenten: geslachtsdrift wordt enkel geheiligd door liefde, zelfeerbied en eerbied voor de gehuwde staan anders in den weg... Een objectie wordt door Shaw zelf grondig onderzocht: indien het huwelijk slecht is, waarom dan zijn zooveel gehuwden gelukkig? Shaw gelooft aan dat geluk niet, hetgeen te verstaan is na hetgeen hij denkt over liefde. Dat twee menschen met elk een verschillende wereld gedachten, gevoelens en gewoonten niet altijd overeenkomen, is verstaanbaar. Dat zulks leidt tot krakeel is veel minder zeker, maar wanneer kra- | |
[pagina 662]
| |
keelen een gewoonte wordt en alle goede wil verdwijnt, dan kan men best aannemen, dat ook het huwelijk verdwijnen moet. Shaw vindt er zijn genoegen in, buitengewone gevallen voor te stellen en die te veralgemeenen: De meeste getrouwde lui willen niet veranderen en scheiden? Daarvoor heeft hij een antwoord: het ‘trade-unionism’ der getrouwden zal niet vertellen, dat het huwelijk een mislukking is. De ‘uitzonderingen’, de gehuwden, die waarlijk gelukkig zijn? Krankzinnigen, meent Shaw, of lammelingen. Hector is het ‘schoothondje’ van zijn vrouw (Heartbreak House). Het huwelijk is verdraaglijk bij het volk, omdat daar de lieden meestal buiten hun ‘home’ leven, en de ‘upper-classes’, waar zooveel tijd benomen wordt door mondain gedoe. De burgerij, de ‘middle-classes’, daar zijn de eigenlijke ‘trade-unionists’ van het huiselijk geluk te vinden: een conventie, een leugen. Er is slechts een middel om aan het duffe en saaie huishouden te ontsnappen: de man werkt buiten huis; de weinige mannen die hieraan uitzondering maken (‘schrijvers, kunstenaars, tot een zekere grens clergymen’) zijn verplicht, binnen huis ‘een zekere scheiding’ te hebben ‘or else run the risk of overstraining their domestic relations’. (Voorwoord tot Getting Married). Doen zij het daarom? Of voor hun werk, evenals een schrijnwerker of een smid? De referentieboeken van een schrijver of een clergymen heeft hij liefst in een studeerkamer, niet in de keuken wanneer hij arm is, of in het salon, indien rijk. Maar Shaw's argument is: gestadig samenwonen wordt vermeden, want anders werd het leven onmogelijk: ‘Very few couples could live in a single roomed tenement without exchanging blows quite frequently’. Maar zij, die aldus in één kamer wonen behooren tot de arme, vuile, dronken klasse. Geef hun een mooi huis en hetzelfde zal gebeuren (cf. Widowers' Houses), vooral des Zaterdagsavonds in Engeland; ze zullen zelfs malkaar opzoeken in de ‘pubs’ om eens goed te kunnen ruzie maken. De reden: de armoede. In de veronderstelling van Shaw dan, dat andere gehuwden leefden in éen kamer? Shaw meent, dat het leven onmogelijk zou worden, want tusschen gehuwden bestaat volgens hem weinig eerbied. Dat is niet bewezen, zelfs niet door de- | |
[pagina 663]
| |
zen grappigen zet van Aurora in How He Lied to Her Husband: ‘O, vloek toch niet in mijn tegenwoordigheid! Men zou denken, dat je mijn echtgenoot bent’. Een man, die zijn vrouw slaat, is doorgaans arm en onwetend, ofwel wreedaardig zooals die armzalige Crampton in You Never Can Tell; - in elk geval iemand, dien Shaw zelf niet zou willen aanzien als menschelijk representatief. Laten we terugkeeren tot het idealiseeren van het huiselijk geluk. Er zijn voorzeker, zooals Major Barbara zegt, ‘breedere liefden en goddelijker droomen dan die bij den huiselijken haard’. Is het echter verkiesbaar, die liefden en die droomen voor zich zelf te houden, dan wel ze te deelen met iemand, die u begrijpt en u betrouwt? Enkel wanneer dát niet wordt gedaan heeft Tanner gelijk, wanneer hij zegt, dat het huwelijk de inspiratie doodt. Anders wakkert het die aan. Is Jennifer niet de inspiratie zelf van den kunstenaar Dubedat (A Doctor's Dilemma)? Is Candida niet gelukkig met haar clergyman Morell, Judith met haar clergyman Anderson? Dit zijn juist voorbeelden bij ‘de betrekkelijk weinige lieden, die thuis werken.’ Shaw toont dat zelf aan in zijn stukken, en het is onmogelijk, zich een Candida te denken, die met Morell klappen zou wisselen. Het is even onmogelijk, te denken, dat die koppels ‘krankzinnig’ zouden zijn. De huiselijke haard is de kalme haven waar hetgeen Shaw liefde noemt, dat blinde, gevaarlijke instinct omsluierd door sentimentaliteit, zoo vér en laag en ontheiligend schijnt, waar wederkeerig begrijpen en vertrouwen en aanmoediging het leven schooner maken, ook - en, misschien vooral, - wanneer de jeugd voorbij is. O, Vondel's Rei van Edelingen!Ga naar voetnoot1)
franz de backer (Wordt vervolgd.) |
|