Groot Nederland. Jaargang 27(1929)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 519] [p. 519] Verzen Vijver idylle. I. Over strakke gladheid van het water, Schoven licht, met stilte-brekend snik-gesnater, Dreven rustig diep op 't gladde vlak, De eendjes; een witte wig het zwarte water brak. En ze dreven blank, als bloemen op het water, En ze staarden als gepeinzen over 't water, Tot gesnik, gesnak, en mal gegak, Weer dat strakke peinzen brak. Er is wat wind geweest. II. Er is wat wind geweest, En regen; de rog hangt in z'n aren, En treurt: bij 't wilde windevaren, En 't brute droppenfeest, Is, wat gericht ten oogste stond, Gebogen, diep ten grond. Er is wat zon geweest, Die sprankte langs de halmen, En recht, door droefheids talmen, Rankte de vreugd naar blijder feest: En innig windevaren, Zingt zilvrig door de aren: Er is wat zon geweest. [pagina 520] [p. 520] Vertrouw. IX. Vertrouw: want alles wat gegaan is, Verwondend door U henen, Heeft dauw gelaten, lafenis, Gepuurd uit bitterst weenen. Vertrouw: want uit uw eenzaam lijden is, Als tranen blond, uw tederheid, Van leven d'hoogste ontvangenis, Geboren, uw milde mensch'lijkheid. Ik kwam haar in stilte tegen. X. Ik kwam haar in de stilte tegen; Maar wat gezegd wou, bleef verzwegen. Bleef als een bloem, die 't eerste zonlicht vond, In aarz'len beven om haar mond. De wind ontwaakte'n kuste stille blaren, En koosde ook heur blonde haren; Toen kwam z'als bloeien uit haar schroom, En bood haar mond mij d'allerschoonste droom. tacke de groot Vorige Volgende