| |
| |
| |
Van een nuttige, mooie en belangwekkende uitgaaf
Mij heeft het vak van uitgever steeds even aantrekkelijk als verantwoordelijk geschenen.
Aantrekkelijk, omdat het iemand de gelegenheid biedt, zijn medemenschen van geestelijk voedsel te voorzien; verantwoordelijk, omdat het gevaar, dat schadelijke stoffen, zelfs vergif in dat voedsel gemengd worden, groot en vaak moeielijk te vermijden is.
Ook al - om bij de vergelijking te blijven - omdat het zuiverst voedsel het minst winstaanbrengend gebleken is.
Die opvatting schijnt ook Gustav Bosse, uitgever te Regensburg a/d. Donau te huldigen.
Hij heeft iets ondernomen, dat de voorstanders van het verspreiden van leerzame lectuur, en vooral de muziekminnenden die gaarne (theoretisch en historisch) omtrent de geliefde kunst worden ingelicht, met ingenomenheid zien en met geestdrift begroeten zullen. Hij heeft tot stand gebracht de onderneming Deutsche Musikbücherei en daarmee een goede daad, van vèr-strekkende beteekenis verricht.
Reeds de eerste indruk is aangenaam: de boeken zien er goed uit; hebben een prettig, handig formaat en een keurigen donkerblauwen, goud-bestempelden band; zij zijn gedrukt met scherpe, fraaie letters op goed papier, al te gader hoedanigheden die tot het ter hand nemen nooden.
Maar dat alles is maar ‘buitenkant’; het wezenlijke van een boek is toch dat ‘wat erin staat’. En dat is hier, doorgaans, zoo bevredigend als men maar verlangen kan.
Het aantal tot nu toe verschenen deelen is niet ver van zestig, daarvan zijn mij ruim dertig ter bespreking gezonden, en het grootste gedeelte daarvan heb ik met belangstelling gelezen.
Voldoende dus om mij een vasten en juisten indruk te vormen van het geheel.
| |
| |
De ontwerpen die behandeld worden zijn velerlei; zij kunnen in drie groote groepen worden verdeeld: levensbeschrijvingen, bundels brieven en gedenkschriften, en muziekfilosofie.
Onder de biografiën trekt, door haar omvang en door den naam van den schrijver, die van Peter Cornelius het eerst de aandacht. Zij is vervat in twee lijvige deelen en geschreven door den zoon, Prof. Carl Maria Cornelius. Het beschrijven van des eigen vaders leven moet - en 't kàn niet anders! - voor de meesten een te zware opgaaf zijn; deze zoon heeft ze op meesterlijke wijs uitgevoerd.
Zijn objectiviteit is boven alle bedenking verheven; hij schildert zijn vader zoowel met zijn minder goede als met zijn (talrijke!) uitmuntende eigenschappen, toont hem in zijn besluiteloosheid, zijn tegenzin in het aanvaarden van een vasten werkkring, maar beschrijft hem ook als begenadigd kunstenaar, even begaafd lyrisch dichter als componist, beheerscher van zeven talen; kortom, als zeldzaam rijken geest.
Zeer volledig, tal van tot nu toe duistere plekken verlichtend, is de teekening van de verhouding tusschen Cornelius en Richard Wagner.
Dat alles is van véél waarde, maar niet het eenige; gebeurtenissen en toestanden in de muziekwereld, ten tijde van Cornelius, vinden in diens zoon een nauwkeurig en onpartijdig beschrijver. Wat hij vertelt van de verhouding Wagnerv. Bülow-Cosima verklaart den zonderlingen, weinig verkwikkelijken toestand ten eenenmale en voor altijd.
Ik ken, uit de laatste twintig jaren, geen betere levensbeschrijving van een toonkunstenaar.
Een andere, bijna even goede, en - eigenaardig! - ook door een der kinderen geschreven, is die van Joachim Raff door zijn dochter Helene.
Ook hier - en dat is, waar het een schrijfster geldt, misschien nog meer te waardeeren - volkomen objectiviteit, met één enkele uitzondering: de poging, te bewijzen dat haar vader ten onrechte voor ‘veelschrijver’ is uitgemaakt. Voor de rechtmatigheid van die kwalificatie spreken immers de talooze, zwakke en onbeteekenende werken die Raff tòch meende te mogen in het licht geven.
| |
| |
Maar aan den anderen kant: hij heeft ook een belangrijk aantal mooie composities nagelaten, die thans geheel worden verwaarloosd, en tot het doen herleven waarvan de schrijfster - zeer terecht! - hen die 't aangaat, wil aansporen.
Van beteekenis zijn de hoofdstukken waarin wordt beschreven de verhouding tusschen Raff, directeur van het conservatorium te Frankfort, en - den lastigen! - Stockhausen, leider der superieure zangklassen. Dat geeft een teekenend beeld van hetgeen het hoofd eener groote inrichting voor muziek-onderricht somtijds te doorstaan heeft.
Andere biografiën zijn: van Anton Bruckner, één zeer uitvoerige van Aug. Göllerich waarvan tot op heden slechts de eerste twee deelen zijn verschenen; de schrijver is voor eenige jaren overleden, zijn taak is overgenomen door Prof. Max Auer. Twee andere Bruckner-biografiën (resp.) van Hans Tessmer en Franz Gräflinger zijn beknopt van omvang (één deel) maar toch zoo volledig als daarbinnen mogelijk was.
Zij zijn bovendien op allerbekoorlijkste manier geïllustreerd, toonen afbeeldingen van kleine plaatsen in Opper-Oostenrijk, waar Bruckner geleefd en gewerkt heeft, van het rijke ‘Stift’ van Sankt Florian, van Linz a/d. Donau, zóó aantrekkelijk dat een felle reislust vaardig wordt over den beschouwer.
De biografie van Göllerich-Auer - ik herhaal dat er nog slechts twee deelen van zijn verschenen - lijkt mij aan een ‘te veel’ te lijden, de neiging tot uitvoerigheid al te ver te drijven. Zij vermeldt bizonderheden die ons ten eenenmale onverschillig laten.
Over Bruckner handelt nog een vierde boek: Meine Lehrjahre bei Bruckner van Friedr. Klose. De schrijver, die ongeveer zes jaren bij den meester heeft gestudeerd, schildert hem in al zijn eigenaardigheden - zijn boerschheid, vroomheid, achterdochtigheid en gevoeligheid voor hetgeen de verslaggevers over hem schreven - met felle kleuren en teekent een zeldzaam scherp, levend beld van den ouden man, die - ten deele - zijn leven lang kind gebleven is.
Een andere toondichter die eveneens in de vroegere Oostenrijksche monarchie geboren werd: Hugo Wolf, heeft eveneens des uitgevers volle belangstelling.
| |
| |
De ‘Bücherei’ bevat van Gustav Schur: Erinnerungen an Hugo Wolf, van Dr. Heny Werner: Der Hugo Wolf-Verein in Wien, Hugo Wolf in Perchtoldsdorf, en H.W. und der Wiener Akademische Gesang-Verein. Geen van die vier boekjes is een biografie, maar wie ze achtereen leest en bestudeert, krijgt een beeld van den man en zijn leven, zoo volledig als hij het maar wenschen kan. Hij leert Wolf kennen als kunstenaar, met onwrikbaar vaststaande begrippen omtrent zijn kunst; als mensch: prikkelbaar, ongedurig, vaak onredelijk en aan toomelooze driftbuien onderhevig; als lijder aan de vreeselijke zielsziekte, die hem steeds vaster klemde in haar greep, en eindelijk in de diepste geestelijke duisternis deed verzinken.
Een beeld van jammer en ellende; maar ook verkwikkend wanneer men leest, wat de Wolf- en Wagner-Vereine hebben gedaan om het groote leed dat den kunstenaar trof, dragelijk te maken.
Als laatste, aanvullend deeltje noem ik nog de brieven van Hugo Wolf aan Henriette Lang, en aan haren echtgenoot. En dit brengt ons naar een volgende rubriek: die der brieven van bekende kunstenaars.
Ook daarvan zijn een aantal bundels opgenomen in de Duitsche Musikbücherei. Ik wijs op het zesde deel: brieven van Albert Lortzing, den componist van Undine, Zar und Zimmermann, Der Waffenschmied en zoo menige andere bekoorlijke ‘Spieloper’. Die brieven bewijzen dat Lortzing de tooneelspeler en zanger, de tekstdichter en componist, ook een boeiend en aantrekkelijk correspondent was. Toonen echter ook hoe wreed het lot en de medemenschen een kunstenaar van groote hoedanigheden, tot dicht bij 't nijpend gebrek doen naderen, zonder een helpende hand uit te strekken. Ook hier de tegenstelling: vroolijke kunst in zorg en ellende ontstaan.
Van Bruckner vinden wij twee verzamelingen van brieven; men vraagt zich af: waarom niet alle in één deel opgenomen? Dat is nu eenmaal niet gebeurd, en wie ze volledig bezitten wil, moet dus zich de beide deelen aanschaffen, want in het eerste staan een aantal brieven die het tweede niet bevat, en omgekeerd.
| |
| |
Voor mijn gevoel zijn de verzamelaars niet streng genoeg in hun keus geweest; hebben zij zich te weinig beperking opgelegd. Daar zijn een aantal brieven opgenomen die beter ongedrukt waren gebleven! Een briefje waarin Bruckner zijn broer dankt voor een lekker stuk gezouten vleesch, is toch zeker niet waard dat het vereeuwigd wordt.
Men zal echter begrijpen, dat een groot aantal brieven wèl van belang zijn; dat de lezer, den schrijver leert kennen in al zijn eigenschappen; zijn koppig-boerschen aard, zijn wel oprechte maar zeer bigotte vroomheid, zijn kruipende nederigheid tegenover wereldlijke en (vooral!) kerkelijke autoriteiten. Bruckners aard, het blijkt uit deze brieven, was wel buitengemeen gecompliceerd.
De verzameling bevat verder nog: brieven van Heinrich Schütz en van Otto Nicolai den componist van Die lustigen Weiber von Windsor, aan zijn vader gericht; beloofd worden, als een der eerst te verschijnen deelen, brieven van Louis Spohr, den grooten, veelzijdigen, echt-romantischen meester.
* * *
De boeken die over muzikaal-filosofische onderwerpen handelen, zijn niet minder talrijk en even belangrijk als de hierboven besproken.
Hun grootste aantal is gevloeid uit de pen van Prof. Dr. Arthur Seidl, een schrijver die voor hem, die op de hoogte is van de muziekliteratuur, geen onbekende is.
Seidl is een schrijver van zeer bizondere, sterk persoonlijke hoedanigheden; hij schrijft in den trant van den echten, duitschen professor: lange, moeielijk vast te houden en daardoor vermoeiende zinnen.
Maar... die zinnen bevatten, bijna immer, diepe, wijze gedachten; die zinnen prikkelen tot dieper ingaan op de zaak, tot ernstig nadenken over het gelezene, soms - en dat acht ik volstrekt geen kwade eigenschap! - tot tegenspraak. In 't kort: na het lezen van ieder opstel, door Seidl geschreven, gevoelt men zich geestelijk verrijkt.
De schrijver heeft het eerst in ruimeren kring de aandacht getrokken door zijn, in 1901, bij Schuster und Loeffler te Berlijn, in drie deelen, verschenen Wagneriana (I Rich. Wag-
| |
| |
ner-Credo; II Von Palestrina zu Wagner; III die Wagner-Nachfolge im Musikdrama). Men ziet uit de titels: die boeken houden zich niet uitsluitend met Wagner en zijn kunst bezig, maar bedoelen meer de groote figuren en gebeurtenisen op het gebied der muzikale kunst, met hem en zijn werk in verband te brengen.
Zijn Neue Wagneriana, eveneens drie deelen, in de D.M. verschenen (I Die Werke; II Kreuz- und Querzüge; III Zur Wagnerliteratur) staan in meer directe betrekking tot den meester van Bayreuth. De eigenaardigheden ten opzichte van taal en stijl, hierboven omschreven, kenmerken ook deze boeken, met dit onderscheid in hun voordeel, dat beide helderder, ietwat minder ingewikkeld en niet zoo opzettelijk geleerd zijn.
In hoever het meer vertrouwd zijn met Seidl's schrijfwijs tot dien indruk meewerkt, moge hier onbeslist blijven.
Mijn oordeel over de Neue-Wagneriana is, dat zij een schat aan wijze, geestige gedachten bevatten, en Seidl stempelen tot een der beste muziek-literatoren van onzen tijd. Zij geven ook bewijzen van zijn onpartijdigheid! Seidl stond in betrekking tot de meeste, was bevriend met verscheidene van zijn kunstbroeders-tijdgenooten. Dat heeft op zijn oordeel niet den geringsten invloed. Waar hij het niet met den een of ander eens is, zegt hij het onbewimpeld en zonder eenig voorbehoud.
De D.M.B. ei bevat nog meer boeken door Seidl geschreven. Daar zijn, in de eerste plaats, de hoogelijk te roemen twee deelen Neuzeitliche Tondichter und zeitgenössische Tonkünstler, beknopte biografische, ook analyseerende en aesthetiseerende schetsen betreffende 54 hedendaagsche componisten. Ook daarin komen de groote kwaliteiten van den auteur, op hun voordeeligst, naar voren. De 50, voor het meerendeel uitmuntende, portretten geven aan deze boeken nog bizondere waarde.
Een zeer belangwekkend boekje schonk Seidl ons in zijn Straussana, al te gader deels waardeerende, deels scherpcritische stukken over zijn tijdgenoot, mede-gymnasiast en vriend, Richard Strauss; ook zijn Hellerauer Schulfeste en zijn Moderner Geist in der deutschen Tonkunst zijn volop het
| |
| |
lezen waard, al verzwijg ik niet dat uit het laatstgenoemde werkje dat nà-oorlogsche, ietwat opdringerige ‘Deutschtum’ spreekt, dat lezers van andere nationaliteit minder sympathiek aandoet.
Hetzelfde zullen sommige lezers ten laste leggen aan Musik und Kultur, Festschrift zum 50 Geburtstag Arthur Seidl's; in dit, door Bruno Schuhmann uitgegeven boek wordt de gevierde auteur naar verdienste gehuldigd door zeventien van zijn voornaamste mede-schrijvers. Toch, ook hier, menig opstel van voornamen inhoud en hooge beteekenis.
Wanneer ik nu nog noem: Richard Wagner als Mensch van Hans Weber; Musikalische Aufsätze van Otto Nicolai; Woltäterin Musik, Wagner und seine Werke en Lebensbilder van Hans von Wolzogen; Anton Bruckner als Kirchenmusiker van Prof. Max Auer, meedeel dat binnenkort zal verschijnen een nieuwe druk van de (zeer genoegelijk te lezen!) auto-biografie van Louis Spohr, alsook dat het tweede deel van de groote levensbeschrijving van Bruckner in twee helften is uitgegeven en die tweede helft bevat een dertigtal, tot nu toe nooit gedrukte, dus onbekende, composities van dien meester, dan hoop ik te hebben bewezen dat de Deutsche Musikbücherei, voor dat gedeelte der literatuur, dat zich met de geschiedenis, de wetenschap en de aesthetiek der toonkunst bezig houdt, mag worden gerekend tot de beste voortbrengselen der hedendaagsche pers.
wouter hutschenruijter
|
|