Groot Nederland. Jaargang 20
(1922)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 699]
| |
Spiritisme en hysterieIDe duidelike tekenen van prikkelbaarheid - Haeckel's schamper ongeloof en onwetenschappelike geloofs-kritiek - die het materialisme van de negentiende eeuw toonde bij haar poging om zich aan de greep der metafyzica te onttrekken, is wel het zekerste, zij het niet dadelik herkende, begeleidingsverschijnsel geweest dat op haar onhoudbaarheid wees als grondslag voor een, de denkende massa bevredigende, levensleer. Die massa zelf trouwens gevoelde na verloop van aanpassingstijd, dat de moeilikheid slechts verplaatst was. Zij had met gespannen aandacht de neo-darwinistiese wordingsgeschiedenis van al het bestaande tot aan de nevelvlek gevolgd, bereid alle mysticisme te laten varen voor een tastbare zekerheid, welke misschien veel zou wegnemen van de illuzie die in de zoete smachting is, in de biddende gemeenschap, de extatiese verering; maar de vlinder vliegt nog ongestoord ook als hem het dunne laagje parelmoeren goudstof van de vleugels werd gewist, en ten slotte is in een atmosfeer die met mechanistiese theorieën is vervuld, elke vastheid beter dan twijfel. Maar bij de nevelvlek brak de natuurwetenschap haar leergang af, en wanneer een gelovige-à-outrance op dat ogenblik de ingeving had gehad die vlek het zaad Gods te noemen dat de oneindigheid bevruchtte, zou de verslagenheid der wankelmoedigen korter geduurd hebben. Nu was het een kwestie van tijd. De golf deinde terug, het vasteland bleek door aanslibbing zelfs te hebben gewonnen. En zou dan, vroeg men zich met Voltaire, dat uurwerk lopen en geen maker hebben? Toeval, deze ontwikkelingsgang van chaos tot zonnestelsels, waarvan het onze, met zijn, ruim een millioen maal groter dan de aarde, warmte-middelpunt, zijn twee milliarden sterren, zijn afstanden van duizenden lichtjaren, slechts een stip is in de ruimte van het heelal, dat door een onuitsprekelik getal werelden in alle richtingen gestadiglik wordt doorkruist? Toeval, de wording van één-cellig organisme tot de als een koraalstok opgebouwde cellenstaat, waarvan reeds het oog, dat met zijn fijn en sterk netvlies door middel van veertienduizend vezeltjes op elke vierkante millimeter vijfhonderd | |
[pagina 700]
| |
billioen lichttrillingen per seconde opvangt, in zijn mirakuleuze techniek een opticus voor-onderstelt van even onbegrensde genialitiet als de instrumentbouwer die dat andere wonder, het oor, tot stand bracht, waarin op een simpel spiraalvliesje de drieduizend snaren van een mikroskopies klavier aan de gehoorzenuw elke geluid-trilling overbrengen? Achter de nevelvlek zocht de godsverlangende verder, niet tevreden met de éne kans op de 312.290 septillioen, dat 64 voorwerpen, acht aan acht van verschillende kleur, bij een worp zich in groepen van dezelfde kleur naast elkander zouden schikken, niet tevreden dus met het Toeval, die materialistiese oer-beweger, dat de vezels van het netvlies tot een apparaat om te zien, de snaren van het spiraalvlies tot een gehoor-instrument zou gevormd hebben in een enkele worp uit het in alle eeuwigheid ontelbaar mogelike. Meer dan ooit ging het begeren der gedachte uit naar de oorsprong van alle zijn; de twintigste eeuw bracht de reaktie, en de door de wereldoorlog verduidelikte ongewisheid van het stoffelik bezit scherpte die nog aan. Zo ontstond een versterking van dogmatiese waarden voor hen, die zich ook te voren in gelukzalig aanvaarden het veiligst hadden gevoeld bij de objectieve autoriteit van een leerstellig geloof, dat op een primus motor immobilis terugvoert, voor hen die erkennen konden dat het verstand een armzalige slaaf is, onderworpen aan de besluiten van het veel verder ziende onderbewuste, dat zijn motieven aan buitenwerkelike, ja kosmiese relaties ontleent. Zo ontstond ook een opnieuw vloeien van stromingen waardoor de wankelmoedigen zich zo gaarne laten meevoeren, zij die huiveren van levensverklaring door chemiese mechanismen en de onverschrokkenheid missen om het ir-rationele niet het onredelike te noemen, de handen te vouwen, en met Tertullianus te zeggen: credibile quia ineptum. Voor hen bleef de bespiegelende rede, die volkomen inzicht vraagt, zich aan het niet-klaarblijkelike stoten; zij wilden het onzienlike tot in de kern kennen en verstaan, zouden zich zelfs niet tevreden stellen met een metafyziese leiding waarvan zij de bedoelingen, drijfveren, beschikkingen, niet als het ware onder contrôle hadden; hun gebrek aan zedelike moed bracht hen tot pogingen om de uiterste verklaringen, die hun onthouden werden, te forceren. Het spiritisme werd een van hun middelen om de poort naar gene zijde van het leven nog bij het leven te openen. | |
[pagina 701]
| |
IIDe duitsche chirurg, prof. Carl Ludwig Schleich is de uitdenker van een geheel nieuwe leer aangaande de hysterie. Het duurt volgens zijn ervaring gemiddeld vijftien jaar eer een wetenschappelike ontdekking, die lijnrecht tegen de bestaande theorie ingaat, aanvaard wordt, ook al wordt ze door praktiese rezultaten als juist bewezen. Het nieuwe verstoort en vernielt zoveel geestelike en materiële waarden, dat het principieel verzet uitlokt nog eer het zich volledig heeft kenbaar gemaakt en verklaard. Conservatisme, afgunst, zelfbehoud, bekrompenheid vindt het als verbitterde tegenstanders op zijn weg. Schleich heeft het ondervonden: hij is de uitvinder van de plaatselike verdoving bij operaties. Groter weldaad is de mensheid wel niet bewezen, en Schleich moge zich op het chirurgencongres te Berlijn in 1892, waar hij aan 800 medici mededeling deed ervan, geen taktikus getoond hebben door te besluiten dat al wie van nu af zonder noodzaak in plaats van de nieuwe metode narkoze toepassen zou, o.a. uit strafrechterlik oogpunt een fout zou begaan, zijn concluzie was gerechtvaardigd door wat hij aan afschuwelike gevolgen had gezien van den algemene verdoving, vooral in haar maar al te vaak ongelooflik lichtvaardige toepassing. De lokale anaesthesie is tans een algemeen aanvaard hulpmiddel van de operatieve heelkunde en niemand ontkent meer dat deze grootse ontdekking de lijdende mens tot een zegen is geworden. Men kan echter menig modern chirurg de naam Schleich noemen, zonder dat hij daarbij in zijn herinnering enig contact voelt ontstaan; een onderbewuste wrok tegen de vernieuwer bereidt hem reeds bij zijn leven een graf in het binnenste van velen die zijn vinding als een vanzelf sprekende wetenschappelike methode toepassen. Het gaat de geniale intuïtionist Schleich, die onder hoofdschudden van het officieel geleerdendom aan de fantazie nadrukkelik haar recht op de plaats van macht en eer heeft toegewezen, dat haar sedert Da Vinci, Goethe, Strindberg, toekomt, wier dichterlike helderziendheid grondslagen voor latere wetenschappelike zekerheden legde - het gaat hem met beter met vernieuwingen op ander gebied, te minder omdat voor hem als speciaal chirurgies gevormd wetenschapsman de hoon van speculatief dilettantisme als het ware gereed ligt, dat door zijn wijsgerige geschooldheid, waarvan trouwens het autodidaktiese hem tot verwijt kan strekken, niet wordt opgewogen omdat de mediese | |
[pagina 702]
| |
realist in de filozofiese medikus liefst een frazeur, een ideoloog ziet. Zo ook vergaat het voorlopig zijn opvatting van de hysterie, die hij bazeert op een volkomen nieuwe leer omtrent de fyziologiese werkingen in de hersens bij het ontstaan en het verloop van het denkproces. Als een hersen-ingenieur heeft hij de functionele wording der gedachten nagespeurd, de zuiver mechaniese gebeurtenissen die in de hersenen plaats hebben wanneer handelingen een gedachte opwekken of gedachten tot een handeling voeren. Daarbij zijn de beide hersenhelften hem gebleken, behalve tot gemeenschappelike spier- en gevoelsfuncties, nog tot geheel andere, deels onderling verschillende werkzaamheden te zijn bestemd, waarbij, met name tot het overbrengen van wils- en voorstellingsimpulsen aan de lichaamscellen van elk orgaan-stelsel, de nervus sympathicus, met zijn om de hersen-bloedvaten strengelend gewas van de allerfijnste zenuwtwijgen, een belangrijke rol vervult. Een even ingewikkelde als technies aan de hoogste eisen beantwoordende electriese centrale zijn de hersenen voor Schleich, en de bedrijfsstoringen in die centrale doen zich naar buiten voor als de verschijnselen die men onder de benaming hysterie groepeert. | |
IIIDe hysterie, die beter gezegd kan worden op ziekten gelijkende toestanden voor te gochelen dan zelf een ziektevorm te zijn, die de wonderlikste variaties fantazeert op thema's van normaliter goed te herkennen ziekte-oorzaken en -verschijnselen, die in alle provinciën van de cellenstaat, ons lichaam, en in de hallen van onze geest de wonderlikste, ongelooflikste, dikwijls huiveringwekkendste spookverschijnselen opwekt - de hysterie was tot nog toe in haar diepste oorzaak onverklaard. Charcot, zijn befaamde hypnoze-proeven nemende, werd nog door de hysteriese aanleg van zijn proefpersonen op een dwaalspoor gebracht, en ook toen de begrippen aangaande de hysteriese verschijnselen zuiverder werden, bleef men onwetend omtrent het wezen der hysterie. Er was geen bacil als verwekker te vinden, geen constitutionele aanleg na te wijzen; een pathologies-anatomies beeld liet zich zelden verkrijgen, en zelfs de ultra-microscoop gaf noch in de hersenen noch elders in het lichaamsweefsel een typerende verandering te zien. In de lijken van hysterici speurde de | |
[pagina 703]
| |
prosector vergeefs; ook een chemies vergift liet zich niet ontdekken. Schleich begint met de negatieve aanwijzingen, die het onderzoek naar de oorzaken der hysterie oplevert, als argument te bezigen tegen de afleiding van de naam - grieks: hystera - die hij een afschuwelike, in haar gevolgen onrechtvaardige, misvatting noemt. De eeuwenlange vloek, als zou de haard der hysterie in de uterus moeten gezocht worden, behoort van het vrouwelik geslacht te worden afgenomen; de dispozitie tot allerlei vormen van hysterie komt even frequent bij mannen voor als bij vrouwen. Met terzijdestelling van andere hypothezen - moleculaire overprikkelbaarheid, zelfvergiftiging als gevolg van inwendige secreties - noemt Schleich de hysterie een metafyzies verschijnsel (waarbij tot beter begrip rekening gehouden moet worden met zijn theorie omtrent de zielGa naar voetnoot1), die als heersende, gedaante- en richtinggevende idee van het individu en al zijn bestanddelen de vorming, de betekenis en de bestemming der cellen aangeeft en leidt), een speciaal geval van schepping-uit-idee, het enige kenbare objectieve bewijs voor de leer van Plato, dat de idee van het heelal bestond vóór dit zelf ontstaan kon, zoals ook onze lichaamsorganen gevormd zijn en, na beschadiging, her-vormd worden door de plastiese idee die zich bij middel van die organen incarneert, mechanizeert, manifesteert, waarbij de sympathicus als middelaar, als ontvangstation van de wereld-wil dient. Alvorens deze definitie van de hysterie nader af te ronden tot een perversie van de werkzaamheid der fantazie, geeft Schleich in een fyziologiese analyze uitvoerig te kennen wat hij onder de fantazie en haar functie in de hersenen verstaat. De fantazie, die ons in staat stelt in ons binnenste het universum en zijn verschijningen geestelik te reproduceren, berust op een mechaniese handeling van de zenuwen en gangliën - een als het ware terugwerkende beweging -, waardoor wij het vermogen hebben het heelal te spiegelen. Terwijl de dieren een gezichtsbeeld verkrijgen door een zinnenprikkel van buiten naar binnen, geschiedt bij de werking der fantazie het omgekeerde: de gangliën die het beeld van, bij voorbeeld, een wit paard samenstellen, beginnen bij de voorstelling van zulk een paard het eerst te trillen; daarna hebben in omgekeerde volgorde alle bewegingen plaats, tot aan de pupillen-vernauwing toe, die bij het waarnemen van een werkelike schimmel zouden zijn opgetreden. Men denke hier ook aan | |
[pagina 704]
| |
de speekselafscheiding die het gevolg is van het denken aan een geliefde lekkernij, welk voorbeeld een ieder uit zijn ervaring gemakkelik met verscheidene andere kan vermeerderen. Deze in de rechter hersenhelft zetelende fantazie herleidt de waarnemingen, die in de linker hersenhelft gedaan worden, met bliksemsnelheid tot ideeënGa naar voetnoot1). Abnormale verhoging nu van de fantazie-werkzaamheid leidt tot een groep hysteriese afwijkingen die loopt van eenvoudige funtionele storingen tot aan de macht der gedachten om stof te scheppen. Beginnende bij storingen, verkeerde aansluitingen, kortsluitingen, brandstichtingen en explozies in de hersencentrale - waardoor bijvoorbeeld veroorzaakt wordt dat het zien van een viooltje urineaandrang tengevolge heeft en de aanraking van chocolade een c-dur accoord doet horen -, voortgaande met het teweegbrengen van gevolgen die onevenredig zijn aan hun oorzaak - hartkrampen, brakingen, arm- en beenconvulsies bij de geringste schrik - bereiken deze afwijkingen haar hoogtepunt in het imiteren van ziekelike toestanden met een symptomen-complex, waarvan de patient geen kennis kon hebben en dat hij toch haarfijn, volkomen identiek aan het werkelik ziektebeeld, te voorschijn brengt, een imitatie die zelfs het voortbrengen bereikt van iets pozitiefs - weefselverandering, vormwijziging of -vernietiging, een pathologiese om-schepping dus - door de inwerking van een voorstellingGa naar voetnoot2). | |
IVEen onafzienbare reeks van hysteriese verschijnselen, opgeroepen door de, als een inbreker de lichaams-weefsels aantastende fantazie, is wetenschappelik geconstateerd en vastgelegd. Hysteriese patiënten horen het tikken van een horloge in een nevenvertrek, de voetstap op een tapijt in het huis van de buren, het ademen van hun kind op een hogere verdieping; zij herkennen met oog en gevoel voorwerpen en bewegingen in het diepste duister, vinden geblinddoekt zonder aarzelen of ongevallen de weg tussen breekbare voorwerpen door; zij kunnen wenen, bleek worden wanneer zij willen, hun aantal pols- en hartslagen regelen naar believen, binnen weinige minuten een lichaamstemperatuur tot 42° toe aannemen. Deze patiënten bevinden zich aan de ene zijde der ver- | |
[pagina 705]
| |
schijnselengroep; op hen volgen zij die intermittent vloeistoffen of bloed in de weefsels kunnen uitstorten zonder dat enige beschadiging of giftwerking er de oorzaak van is; zij die hun borst te elke tijd kunnen doen bloeden (gestigmatizeerden), een huiduitslag kunnen overnemen alleen door hysteriese wil of vrees en zonder dat enige besmetting mogelik was; zij die, het geluid van een ventilator voor het gonzen van een wesp houdend, een oedeem te voorschijn roepen dat de gevolgen van een wespensteek volmaakt weergeeft. Deze laatsten zijn reeds na verwant aan de uitersten der groep, die de gecompliceerdste ziektebeelden voortbrengen - tetanus, met alle symptomen - en weer terugroepen; die graviditeit, met baarmoedervergroting, hartgeluiden en bewegingen van het kind reproduceren, totdat eindelik - nadat zelfs de schedelligging was waargenomen - in de elfde maand een operatie als rezultaat geeft: niets; die haar- en baardgroei doen ontstaan, een snelgroeiende hoektand na het zien van een walrus, gezwellen en nieuwe beender-vormingen, vergroeiingen, misvormingen en aanwassen van de meest - het woord is hier van pas - fantastiese aard en afmetingen. De hysterie is dus in uiterste instantie een vormen-scheppende gedachtenmacht, een, zij het perverse, stofvoortbrenging uit idee (Schleich stelt voor haar naam te wijzigen in phantasiasis functionalis of formativa plastica). De gedachte, die gewelddadig de mazen van het lichaamsweefsel is komen aantasten, bewijst ons dat de idee plasties zijn kan. ‘In den beginne was het Woord’ mag gelezen worden: ‘in den beginne was de Idee’. | |
VEr kan in dit bestek geen sprake van zijn Schleich's inzichten op het stuk der hysterie anders dan zeer oppervlakkig aan te roeren; van een nadere verklaring en verdediging moet geheel worden afgezien. Het doel van dit opstel ligt trouwens niet in die richting; het kan bereikt worden door een ogenblik de rezultaten van Schleich's onderzoekingen als vastliggend aan te nemen, wijl het uit niets anders bestaat dan het stellen van een hypotheze. Een hypotheze waartoe Schleich zelf de vingerwijzing heeft gegeven, door op mediumisme te zinspelen bij het vermelden van de volkomen identieke overneming door een hystericus van een verlamming, waaraan een van diens verwanten, naar hem bericht wordt, lijdende is, en waarvan hij de symptomen niet kent. | |
[pagina 706]
| |
Drie maanden lang geeft deze patient, een boerenjongen, die geen flauwe voorstelling heeft omtrent het verloop van zulk een ziekte, een geheel overeenkomende imitatie ervan aan eigen lijve. En Schleich verwondert zich, dat de spiritisten aan zulk een probleem voorbijgegaan zijn. Hier is de schakel die de verbinding hysterie en spiritisme in de titel van dit opstel tot stand bracht. De hysterie schept stof uit de geest. Hieraan vasthoudende - waarbij terloops de aandacht gevestigd mag worden op wetenschappelik gecontroleerde gevallen van geluidvoortbrenging op afstanden door hysterici (klopgeesten!), evenzeer een vraagstuk van belang - komt men er toe de in de laatste tijd herhaaldelik besproken wordende verschijnselen van telekinesie in een bizonder licht te zien. Het in beweging brengen van voorwerpen door mediums, zonder dat zij die aanraken, ja op zulk een afstand dat zij ze niet kùnnen aanraken, begon door recente onderzoekingen een verklaring te vinden in het ontstaan van een stof die, uit het lichaam van het medium emanerend, de schijnbaar ontbrekende verbinding tot stand brengt. Bij voorwerpen die zich op korte afstand van de proefpersoon bevinden, blijkt een soort draderig weefsel voldoende te zijn; geldt het voorwerpen buiten het onmiddellik bereik van het medium, dan vormt zich een substantiëler middenstof. In een onlangs verschenen werk ‘Les morts vivent-ils?’ bespreekt Paul Heuzé uitvoerig de proeven, genomen door de franse medicus Dr. Geley van het Institut métapsychique te Parijs. Deze onderzoeker heeft vastgesteld dat er mediums zijn, die door voortbrenging van een levende substantie - ectoplasma - naar buiten contact bewerkstelligen tussen zichzelf en de meer of minder van hen verwijderde voorwerpen die zij willen in beweging bregen. Het ectoplasma, soms een draad, soms een band, is gedeeltelik naar buiten gebracht medium-zelf; het veroorzaakt het medium pijn bij aanraking - een waarneming die bij anticipatie bevestiging vindt in mevrouw E. d'Espérance's veelgelezen ‘Shadowland’: toen iemand bij een van haar materializatie-séances een fantoom aangreep, werd dit geresorbeerd in het lichaam van het medium, dat daarbij een heftig gevoel van pijn ondervond - en verdwijnt vrij snel tussen de vingers van hem die het betast; gedurende de productie neemt het medium in gewicht af. De vraag ligt nu voor de hand, en het mag bevreemding wekken dat niemand, ook Scheich niet, ze tot dusver gedaan heeft: is het | |
[pagina 707]
| |
medium niet een hystericus, en kunnen de spriritistiese verschijnselen niet uit de hysteriese verklaard worden? Is niet, om een voorbeeld te noemen, de man, wiens vrouw hem de avond na haar overlijden verschijnt, een tijdlang op haar gewone plaats bij hem zit en niet meer terugkomt wanneer ze de volgende avond vergeefs aan de dan door hem gesloten kamerdeur heeft gerammeld, is niet deze man zelf de hysteriese schepper van het door hem waargenomene? Het is te begrijpen, dat de spiritisten, die het bestaan en de overleving van de ziel aannemen - welke theorie overigens door Schleich's concluzies geenszins te niet wordt gedaan - en voor wie de mogelikheid bestaat dat de geesten der afgestorvenen zich aan de levenden manifesteren - welke manifestatie door de levenden onder zekere omstandigheden kan geprovoceerd worden -, het is te begrijpen, dat de spiritisten de zo even gedane vraag niet gaarne voetstoots bevestigend zullen beantwoorden, hoezeer het bovennatuurlijk element daardoor niet aan hun geloof zou worden ontnomen. Dit element zou er inderdaad slechts door worden verplaatst, op een ander plan gebracht, maar de metafyziese verklaring zou dan niet langer de geesten-manifestatie doch het verschijnsel der hysterie ten dienste zijn. En daarmede zou toch wel hun hoop op het verkrijgen van een nauwere aanraking der levenden met het hiernamaals vervliegen. Nochtans - de vraag is gesteld, en de hypotheze dat de zogenaamde spiritistiese verschijnselen tot hysteriese werkingen herleid kunnen worden en het medium een hystericus is, heeft een grote mate van waarschijnlikheid. Gezien de talloze variaties die het beeld der hysterie, der formativa plastica, aanbiedt, laten zich ook de vele andere verschijningsvormen van het spiritisme geredelik bij deze hypotheze onderbrengen. Als poging om tot dusver gescheiden liggende phenomena op rationele wijze tot elkaar te brengen, ze te verenigen in een verklaring, die ook bij de van metafyziese bewijsvoering in het algemeen zo afkerige wetenschappelike wereld enigermate op aandacht zou kunnen rekenen, moge het bovenstaande zijn waarde hebben, wellicht zelfs tot uitgangspunt van voortgezette onderzoekingen worden.
J. Tersteeg |
|