| |
| |
| |
Middeneeuwsche tafereelen
Hoe Jan van Bourgonje zaliger naar Turkenland trok en hoe Copin Savare van het H. Sepulcher als boogschutter wederkeerde.
Alzoo vertelde mijn zalige vader Copin Savare, wiens ziele God genadig zij, uit welks mond ik zulx opschreef, hetgene ik hier ten schrifture breng:
- Bijwijlen, lieve Zoon, leiden de gebeurlijkheden des menschelijken levens den geloovigen Kerstenmensch tot menigerlei gevolgtrekking, alzoo het een gemeene wet des aardschen bestaans kan gelden dat gelijk daar niet is een gevolg zonder oorzaacke er evenmin is een oorzaacke zonder gevolg. De oorzaacke nu van den op Sint Norbertusdag van O.H. jaar XIIIC ende XCV waargenomen groote aardschudding, waarbij velerlei paleizen en kasteelen, torens en belforten, poorten en rondeelen ter aard werden gesmeten en almede honderde Kerstenlevens afgekapt - is mijnes erachtens te zoeken in de beide, vier jaren te voren gehoorde, zeer groote donderslagen, dewelcke alsdan in den H. Kerstnacht O.H. jaar XIIIc XCI, ter waarschouwing des zondaars, over een betamelijke hemelsche lengte werden heengerold.
Edoch beefde het aarderijk van ontzettinge en vreeze in zijn diepste ingewanden, het beefde niet minder van verheuginge, toen in de Bourgondische Landen door herauten de mare werd verspreid dat mijnen lieven Heere en zeer geduchten meester Hertog Jan Zonder Vrees - die toenmaals nog Graaf van Nevers heette - op Sint Peter en Pauwelsdag een knechtje was geboren dat Philippus werd gedoopt en alzoo benoemd naar zijn zaligen grootvader den Onvertsaagde, roemruchter gedachtenisse.
| |
| |
Alevel toen de Graaf - mijn lieve Meester - de beneficie van het vaderschap naulix tien maanden had genoten, werden de standaards en banieren, de vaandels en tenten voor een heirtocht tegen de Ongeloovigen ontplooid.
Immers, het leed niet lang of ik, Copin Savare, toenmaals nog niet stram van perikelen en ledematen, keerde uit het Hertogdom Brittanje terug naar mijn geboorte- en woonstede Dijon, wijl daar tusschen Engelschen en Franschen een wapenstilstand was getroffen, dewelcke maar al te noodwendig en van groote utiliteit bleek tot reparatie van velerlei miserie door het vuilaardig krijgsbedrijf vrienden en vijanden op het lijf gebracht.
Allerlei gespuis zooals daar waren: hand- en voetboogschutters, lans- en speerknechten en andere soudeniers, menestreelen en reliekverkoopers, marskramers en vedelaars, potsemakers en monniken die hun tenten en conventen en daggelders die hun meesters waren ontvlucht, deernen en wijven die als zoetelaars in de compagniën hadden gediend - allerlei gespuis, dat ná elken oorlog als onkruid uit den grond schiet, liep de Bourgoensche streken roovend en moordend plat en maakte heir- en landwegen, dorpen en gehuchten onveilig voor kinderen, maagden en vrouwen van den bouw- en akkerknecht, en de herbergen voor den reizenden handwerker en koopman.
Toen ik nu almede naar huis was gezonden en met vijftig boogschutters naar de Hertooglijke landen op marsch ging, hadden wij maar geringe soldij in de tasch en moesten wij flux onzen lijftocht vinden, stroopende in de bosschen, het landvolk rantsoeneerend en den dorper geld afdreigend, dat in vergelijk van de tailles, door de ontvangers des Hertogen gevorderd van ridders, edelen en baroenen en andere leenmannen, van clercken en leeken, stads-en gildeoverheid een droppel geleek bij een stroom.
Ten leste kwamen wij thuis en moest een ambacht gezocht. Daar ik, Copin Savare, mijnen Hertog den Onvertsaagde meer dan vijftien jaren als handboogschutter had gediend, beproefde ik in zijnen hofdienst te treden als houtvester tot bewaking zijner goederen. Dit gelukte mij op voorspraak van mijnen burchtheer, Messire de Mussy, mijnes geduchten meesters banierdrager, die mij aanstelde als onderhoutvester en boschjager, hoofddrijver bij de wilde herten- en zwijnenjachten in de domeinen onder zijn beheer.
Edoch, lieve zoon, niet lang zou ik de profijten van dat ambt mogen genieten. Immers terwijl wij in den aanvang van het jaar thuis
| |
| |
gekomen uit Brittanje Palmzondag vierden en eenigen tijd later de geboorte onzes lieven Princen Philippus aanleidinge werd tot groote geneuchte in die goede stad van Dijon, kwamen alras, naar ik u zeide, andere gebeurtenissen ons in den oorlog tegen de Ongeloovigen drijven.
| |
Bijvoegsel.
En hier nu heb ik, Lancelot Savare, de vertellingen van mijnen zaligen vader, zooals die in mijne jonkmansjaren uit zijnen mond tot mijne ooren en in groote trekken ten langen leste door mij ter schrifture kwamen, aan een onderzoek onderworpen en ben tot een andere considératie gekomen dan mijn goede vader. Terwijl toch mijn zalige vader noch letteren lezen, noch letteren schrijven konde en hem het cijferen op de vingers door zijn gansche leven diensten bewees - hierin niet gelijk staande met enkele mij bekende priesters, monniken en clercken, bij wie het niet ongewoon was letter- en cijferkundigen aan te treffen, edoch wel wederom gelijkstaande met ridders, edlen en schiltboortigen, die zich op denzelfden voet van ongeletterdheid bewogen als hunne onderhoorigen - is mij door de genadige gunsten mijnes Hertogen, mijnes geduchten meesters, en door het pensioen dat mijnen vader zaliger als houtvester werd toegekend, het bezoek der kapittelscholen te Rijssel, Dijon en Leuven mogelijk gemaakt en heb ik onder leiding van eerwaardige kanunnikken en door onderrichting van fraters der Premonstratensers op de kloosterscholen een grondslag van geletterdheid ontvangen, waarop ik, toen ik in mijns genadigen Heeren Philippus des Beslisten dienst trad naarstiglijk heb voortgebouwd. In den toeloop der jaren is mij ook veelszins onderwijzing en leeringe door eerweerdige kloosterlingen verstrekt, van dewelcker goedgunstigheden ik velerhande profijtlijckheid hebbe getrokken.
Dit hebbe ik van utiliteit geacht neer te schrijven alvorens ik mijn zaligen vader verder liet vertellen van zijn wederkeer van het H. Sepulcher bij de heirvaart van Hertog Jan van Bourgonje en het bezoek dat mijn goede vader - wiens ziele Gode genadig zij! - als boogschutter aan Turkenland bracht.
| |
Waarin Copin Savare zaliger verder vertelt.
Ofschoon toendertijd voor een boogschutter in 's Hertogen dienst maar luttel naarstigheid bestaande was in zake van Heilige gods- | |
| |
vruchtigheid en geestelijke timmeringe - jolige soudeniers hebben eerder de intentie van duivelsch kwaad te verrichten dan van hemelsch goed te beërven - was het daarenboven voor ons, handboogschutters, die in de Bourgoensche legers zoolang hadden gediend en in velerlei landstreken en bij velerlei volk onze tasschen hadden gevuld - in ridderhofsteden en burchten, in paleizen en conventen, bij dorpers en poorters, bij edelen en vileijnen - een aanleidinge tot ongodsvruchtigheid, wat Wij bij onzen terugkeer uit Turkenland door dolende priesters en weggevluchte monniken over de Papen te Avignon en te Rome in de taveernen vernamen. Daar was geen rechtigheid en gerechtigheid meer in de linie der Pausen, maar schuinheid en afdwaling, dewelcke voor ons vilcynen niet strookte met de Heiligheid der Officie. Ontucht, geld- en vraatzucht, drankgelagen en veilheden, misdadigheden zelfs; klooster- en kerkroof - kortom allerlei onheilig ding werd bedreven door henlieden die het erfdeel van Onzen Heere Jesu Christi in pacht hadden. Er was geen heilloozer ambacht dan dat van aflaatverkooper en clerck en van den Paap te Avignon of van den Driekroonhouwer te Rome en hun prelatenstoet in dependentie te leven en de niet weinige Keizers, Koningen, Vorsten, Prinsen, Hertogen, of Heeren waren in dien Vasallenstaat gekluisterd. Dat stond gelijk met slachtoffer te zijn van de treken hunner roofgierigheid, ende met afpersing en uitmergeling. Daarom, lieve zoon, zagen wij in alle streken waar wij ons kwartier hadden, zooveel monnikken, clerken en priesters ronddolen en somwijlen aan den meestbiedende, meermaals voor elk geldelijk bod relieken, kruisen, kelken, vazen, paternosters en bidkransen verkoopen. Daarom zagen wij zoovele kapellen en kerken ledig staan, zoovele kloosters ontwijd en aan zoovele outaars door huurlingen de H. Mis bediend,
die van oord tot oord rondtrokken en door hunne geldgierigheid, die wortel is van alle kwaad, niet weinig de heiligheid der Officie besmeuren. Daarom zoovele aflaatverkoopers die behalve dispensatiën, relieken aan den man brachten, zooals daar waren: planken en spijkers van de h. Ark van Noach, ooren en staarten van het varken van den H. Antonius en kammen en veeren van den haan, die in het huis van Pilatus had gekraaid.
Dit alles, lieve zoon, kon in ons soudeniershart niet de eerbiedenis en de devootlyckheyt versterken, welke wij voor ons H. Geloof in 't gemeen behoorden te hebben en in 't bijzonder voor den Pauselijken Stoel, de hoogeerweerdige Bisschoppen en de verdere geëstimeerde
| |
| |
Clerezij, als zijnde in onze simpele oogen de godsvruchtige Bedienaren van Onzen H. Christelijken Godsdienst, denwelcken wij verdedigd hadden met onze lijven omtrent het H. Sepulcher.
| |
Aanteekeningen.
Alhoewel ik de tegenwoordigheid van mijn goeden vader, wiens ziele Gode genadig zij, alreede in de vaag mijner jonkheid moest derven, aangezien het Gode behaagde hem op Sint Luciendag O.H. jaar Xiiiic ende XX tot Zich en Zijne Lieve Heiligen te nemen, zoo moge ik desalniettemin uit voller conscientie in deze Schrifture bestatigen dat mijn zalige vader tot die simpele geesten mocht geteld worden, wier suyverlick Rijck op de rots Petri is gegrond, hetwelck een iegelijke Kerstenmensch verknocht is, die aan de Mysteriën der H. Drievuldigheid en het Eeuwige Paradysleven deelneemt.
Mitsdien moge ik niet aflaten van deze bekentenis dat eene toespeling op den verkoop van dispensatiën en relieken en het geldgierig bedrijf van den Stoel te Avignon of te Rome en van prelaten, priesters, monniken en clerken als hiervorens bedoeld, dewelcke ik om der waarachtigheidswille herhaald hebbe, absolutelyck niet als een breuke in zijnen geloofsspiegel is te beschouwen, veeleer een merk is van zijne rechtgeloovigheid, overmits de h. invloed der Clerezy gestaafd door de onuitputtelijke mogendheid van den H. Stoel die weder te Rome was vastgezet, door hem nooit ofte nimmer in onheiligen twijfel konde getrokken worden.
Dit bestatige ik hier ter bedwinging van goddelooze breedsprakigheid van kettersche spotteren, dewelcker toeleg verdoemd zij! teffens noodwendig vermeldend, hoe mijn lieve vader op zijn ziekbed driemalen en eenige uren vóór zijn dood nog éénmaal, de H. Sacramenten ontving, en dat desniettegenstaande hijzelf meer dan tien achtereenvolgende dagen vóór zijn ingaan in de zalige ruste zijn aardsche bewustzijn moest derven, gewisselijk om zooveel te rasser met het hemelsche in communie te treden.
Edoch niet alleeniglyk als Exécutante van het Goddelijk Gebod ook als Bestrafferes van overtredingen is onze H. Kerk veelvuldig werkzaam. Hare volmachtigheid heeft diensvolgens haren H. Bedienaren poeniteitsmiddelen verordineerd, welke flux tot het heilig doel, de loutering van de zondige ziel in het Vagevuur en de prefacie tot hare Hemelglorie moeten leiden.
| |
| |
Ende dat niet alleenig voor leeken en clerken, edoch alleszins ook voor prelaten en priesters; want mij is zeer suyverlick voor den geest gebleven en ook in mijn wijdere Aanteekeningen hebbe ik daarvan melding gemaakt, hoe mijn zalige vader mij geliefde te verhalen van eenen grooten bedrieger, die in Ons Heeren jaar MCCC ende XCIj in het Bisdom van Utrecht, ten tijde dat Hertog Aelbrecht van Beyeren als Heer stond in het Graafschap van Holland en Zeeland, zijne welgerechte bestraffingen onderging.
Deze was genoemd Jacob van Gulick, een Minderbroeder monnik, ende gaf zich uit voor een geestelijk prelaat hebbende daartoe met hem genomen eenige geconterfeite brieven, zoodat hij van den Bisschop van Utrecht, Heere Floris van Welinkhoven, vicarius en wij-bisschop gemaakt werd en daarmee de bevoegdheid verkreeg om geestelijken te ordenen, kerken en outaars te wijden en het H. Vormsel te bedienen en alzoo dezen staat wel tien lange jaren bediende, maar daarna uitgekomen zijnde, dat hij een wereldlijk man was ende ongewijd, werd hij gevangen gezet ende veroordeeld in een ketel met heet ziedend water geworpen te worden, 't welk alzoo geschiedde.
Maar ziet, welk een heilige barmhartigheid de eerweerde prelaat voor zijnen suffragaan - wel is waar een zoodanige die hem op doolpaden hadde geleid ende velerlei perikel gebracht hadde over het Kapittel en de collegiaalkerken der Kathedraalsstad - tot in diens uiterste oogenblikken bleef vertoonen, overmits het lijf van den meineedigen wij-bisschop naulix geproefd hebbende van het heet ziedend water daar op 's Hoogeerweerden Bisschops last haastiglijk werd uitgerukt en, nog levende zijnde, onthalst werd.
Ende mitsdien moesten kloosters, kerken, kapellen en kluizen mitsgaders alle monnikken en diakenen die van hem gewijd waren, herwijd worden, edoch sommigen scheidden daaruit ende namen een wijf - hetgeen voor de meesten een zwaarder poenitentie bleek, maar door hetwelck toch des bedriegers handelingen al te gader werden te niet gedaan.
F. Smit Kleine.
|
|