Groot Nederland. Jaargang 20(1922)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 617] [p. 617] Gedichten. Meentpaarden. Gaan waar het land in de schemering uitligt, met de gestalten der heuvelen mee, tot het verhoogd en vereenzaamde uitzicht boven het duinland en over de zee. Achter de slapende toppen als slepen vinden de verre verschemerde schepen tegen de kimmen.... en de verzworvene weidende paarden tusschen het waas der onzichtbare aarde dolen als schimmen. En het gelaat op de schaduw der handen, roerloos gewend naar wat duisterend is, nòch van den hemel zijn, noch van de aarde nòch van de zee die geluidenloos is; Maar in een vreemde aandachtigheid wezen, als bij het water een boom, die gerezen over haar zoom is.... en haar onwezenlijk leven ziet bleeken in een oneindige diepte begrepen, die maar een droom is. Langzaam de hellingen donker zien worden.... Scheiden de hemel niet meer van de zee.... En uit de stugge en bloemenontdorde vruchtlooze, tallooze weiden beneê, als door onhoorbare stemmen geroepen tusschen de dalen als reizende groepen donker-bedaarde.... zien.... als beweging van ruggen en koppen hooren als doove en toonlooze kloppen 't nadren der paarden.... [pagina 618] [p. 618] Hellingen over en hellingen onder, over het kronklende enkele pad doemen ze, dalen ze, stijgen ze, zonder eenig vertoeven van weide en wad. Of het geheim van de zee hen deed komen zacht tot elkander als eenzame droomen, wereld-vergeten.... of dat een wind uit het land hen deed drijven tot dit vertrouwen van lijven aan lijven, wie die dit weten? Want als bewusten verdwijnen en dijzen, trekken ze verder langs hoogte en hil. Waarom de laatste, die even op de reize (of een verlangen of machtiger wil hem weer terugriep) weifelt en staan blijft? Is het de ziel van de zee die hem aandrijft of weder niet? die hem den roerloozen kop heeft doen wenden donkergerekt naar het vreemde bekende dat hij verliet? En als de andren al samen vergaderd zijn in de delling der diepe vallei, is het zìjn enkele beeld nog dat nadert over de eenzame weg van de wei; stappende, stappende, traag en gelaten is nog zijn tors over bermen en gaten 't eenigst dat leeft.... en in den klop van zijn donkre hoeven is 't of de aarde het simpel en droeve antwoord hergeeft. [pagina 619] [p. 619] ....Tusschen twee machten, de zee en de aarde gaan de gedachten in eindloozen keer. Tusschen het licht en weer schemer-omwaarde reizen wij eenmaal en keeren niet weer. Tusschen het doel dat wijdblinkend nabij is en te verlangen wat eeuwig voorbij is zwerven wij.... O onze weemoed die omzag en staarde.... Tusschen twee machten, de zee en de aarde sterven wij. Laren N.H. Martien Beversluis. Vorige Volgende