| |
| |
| |
Fransche muziek in het Amsterdamsche concertgebouw
(27 september - 1 october 1922).
Het feest omvatte drie orkestconcerten en twee kamermuziekavonden. De inleiding van het programma-feestboek concludeert ‘.... dit feest.... moge.... documenteeren het werk van vele jaren en het streven van het Concertgebouw dat gericht is op een universeele muzikale opvoeding.’ Hierbij dient aangeteekend te worden dat Het Concertgebouw eerst sinds 1920 kamermuziekconcerten arrangeert, zoodat het ietwat overdreven zou kunnen schijnen ook in deze branche te spreken van het werk van vele jaren. De kamermuziek was ook juist het zwakke punt van dit vijfdaagsche muziekfeest. Men speelde het quintet van Pierné, quartetten van Saint-Saens, Debussy en Ravel, een violoncelsonate van Guy Ropartz, er waren liederen van Ravel en Lili Boulanger; en dat was alles. De fransche kamermuziek heeft evenwel in de laatste twintig jaren rijker gebloeid dan de orkestmuziek in de laatste vijftig, en men zou uit de actueele Fransche kamermuziek eene keuze kunnen doen, die de grootheid der Fransche componisten onomstootelijker bewees dan drie, of zes, of tien orkestconcerten.
Het schijnt mij toe dat de onvoldaanheid waaraan ik hierboven uiting gaf een gunstig teeken is. Ongetwijfeld: het quartet van Debussy is een meesterwerk, het quartet van Ravel is een voortreffelijk stuk; het was belangwekkend en leerzaam om te hooren hoe Maurice Ravel, schepper van tientallen uitnemend voor het instrument geschreven pianostukken, zelf piano speelde (kurkdroog n.l., houterig en nuchter als een proces-verbaal). Maar wij misten toch te veel belangrijke composities: is Ravels Trio niet zijn meest-geslaagde stuk, is zijn nieuwe sonate voor viool en violoncello niet nog interessant van de eerst noot tot de laatste? (wat zijn quartet niet meer is!) Zou dit geen gelegenheid geweest zijn om Debussy's laatste sonaten (viool en piano; cello en piano; fluit, alt en harp) eens te herhalen? of 't bijna volmaakt onbekende En blanc et noir, of de épigraphes antiques, of de
| |
| |
Douze études? (zes, desnoods...) Milhaud heeft vijf of zes strijkkwartetten voltooid; zijn tweede vioolsonate is een chef d'oeuvre dat hier in Holland nog pas te.... Utrecht werd uitgevoerd. Zijn Sonate voor twee violen is: onbekend; de kamermuziek van Dukas is: onbekend; van Roussel, van Honegger: onbekend. Was dit geen gelegenheid geweest om den legendairen Erik Satie eens te belichten? er wordt zoo veel over hem geschreven dat men hoognoodig eens wat van hem uit moet voeren, wil men geen miskend genie van hem maken - een toga die Satie opvallend slecht kleedt....
Neen, de kamermuziek was niet bepaald bij, op dit feest. De programma's der orkestconcerten, ofschoon ieder voor zich te bont, bevatten meer; en meer goeds. Het Fransche gisteren, mèt de richting der Schola, was vertegenwoordigd door Saint-Saëns; d'Indy zelf; Pierné; Fauré; Rabaud; Widor; Duparc en Caplet - men ziet: zéér voldoende. De tijdgenooten en bekeerlingen van Claude Debussy: Ravel, met drie werken; Dukas, Roger-Ducasse, Roussel, Florent Schmitt. Debussy zelf met de fantaisie voor piano en orkest (prix-derome-werk); het prélude à l'après-midi d'un Faune, zijn eerste volstrekt oorspronkelijke compositie, en Iberia, van 1909. Van de actueele jonge meesters: Darius Milhaud, met een paar fragmenten uit zijn Protée-muziek (van 1912)....
Ik geloof: wij moeten het Fransche muziekfeest, in en van het concertgebouw, niet zien als een afsluiting, als een balansopmaken, zooals het Mahlerfeest voor twee jaren. Dit was een wapenschouwing. Nu verder! Die vooruit willen mogen zich niet veroorloven tevreden te zijn; hoewel het feit dat wij in Amsterdam véél hebben gedaan voor de Fransche muziek stemt tot tevredenheid. Holland ligt precies gunstig voor de europeesche golfstroomen der cultuur: er is branding. Blijkbaar gunstiger dan Zwitserland, dat, blootgesteld aan de meestdirecte invloeden uit de vier windstreken (Frankrijk, Italië, Weenen en Duitschland) nog steeds voor Wierzee in onze ontastbare golfstroom schijnt te blijven fungeeren.
Het komt mij thans niet in den zin om hier een kritische beschouwing van (een deel van) de uitgevoerde werken op te zetten. Maar het feest kan ook aanleiding zijn om een drietal figuren - de meestbelangrijke, meen ik - uit de actueele parijsche muziek enkele alineas lang kritisch te waardeeren. Wat men vast kan stellen is hun stimuleerenden invloed op het aspect der muziek van vandaag. Wat Kronos vast mag stellen, als hij er zin in heeft, is: hun beteekenis
| |
| |
voor de West-europeesche muziek na de Renaissance. Die figuren zijn: Debussy, Ravel en Milhaud. Debussy: omdat men na zijn dood (1917) reeds zijn historische beteekenis, den eenen kant op, vaststellen kan. Ravel: omdat zijn kunst op dit Amsterdamsche feest zoo nadrukkelijk naar voren werd gebracht. Milhaud, dat is eigenlijk een persoonlijke liefhebberij van mezelf; ik ken vrij veel van zijn werken en ik sla zijn invloed op de nieuwste muziek (o, lang niet altijd een gunstige invloed!) vrij hoog aan. Omdat hij, met Arthur Honegger, de eenige ‘jongste’ is die het vak muziek in den grond verstaat. We kunnen, in 't geval-Milhaud, mediteeren over Milhaud en niet over min of meer gelukkig met noten bedekte vellen muziek-papier. Bij hem ontdekken wij: een nieuw punt van uitgang.
Eens zal blijken dat de grootste meester van de periode 1895-1915 is geweest Claude Achille Debussy. De europeesche muziek tot-enmet Mahler deed niet veel anders dan haar harmonische gewaad steeds ingewikkelder plooien; de sentimenten bleven die van Beethoven en diens navolgers, dus: dramatisch, of adieu-absence-retour, of Seid umschlungen Millionen. Wie Beethoven door-leefd had met de eigen ziel bezat de sleutels die op de schatkamertjes van alle nà hem geschreven westeuropeesche muziek pasten. Dit moest noodzakelijk doodloopen. Het cismoll-quartet voert, langs de wegen die de muziek sinds honderd jaren bewandelde, tot een Lied von der Erde. Het wohltemperierte Klavier degenereerde tot Reger; Beethovens Wuth über den verlornen Groschen werd tot Till Eulenspiegel. Claude Debussy begon op een ander plan. Men wil hem graag de grootste vertegenwoordiger van het impressionisme noemen en dat is een betiteling waartegen men niet teveel bezwaren behoeft te hebben als men het vantevoren maar eens is over de beteekenis. André Suarès heeft het zeer helder geformuleerd: ‘On dit de lui qu'il est impressionniste en musique et on le vante comme peintre de paysages. Que de tels jugements sont peu musiciens.... En musique, le paysage est un sentiment. Debussy est trop musicien pour être réaliste.’
Debussy ging zonder omwegen terug naar het inspiratieve moment aller muzieken: naar het sentiment. En toen hij, sinds het prélude à l'aprèsmidi d'un faune, zijn wezen had ontdekt - toen was ook zijne uitdrukkingswijze zijn eigendom geworden. In een brief uit de laatste periode van zijn leven heet het, na enkele fascineerende divagaties
| |
| |
Albert Roussel
Houtsnede door Valentijn Edgar Uytvanck
| |
| |
over den geestesarbeid van het componeer en: ‘excusez-moi! j'ai l'air de découvrir la musique, mais, très humblement: c'est un peu mon cas.’
Het Amsterdamsche muziekfeest accentueerde de beteekenis van Maurice Ravel zeer nadrukkelijk. Wellicht ietwat overmatig. Het glanspunt van het orkestspel werd Ravels La Valse - een van de laatste werken van den componist - en dit stuk is ongetwijfeld een meesterproeve van hedendaagsche orkestschrijftechniek. Het werk is, gelijk het oudere Daphnis et Chloë, een poème chorégraphique, doch het speelt op een ietwat reëeler plan. (‘la scène représente une cour impériale, vers 1855’, noteert Ravel in de Partituur). De metaphysica van het scenario: de vermenging van momenten uit een waaktoestand en uit een halfslaap (‘brisé de fatigue après le bal, on s'est endormi et voilà que les rhythmes entendus vous obsèdent’, introduceert de musicoloog Henri Prumères). Sommigen willen onder deze onderbewuste bedoelingen nog aantreffen: een reactie van den kunstenaar Ravel op de stervende stad der Walsen: Weenen-na-1918. Het is mogelijk. Vooraanstaande Oostenrijksche critici laten zich in dezen geest buitengemeen lyrisch uit; Ravel zèlf doet niet of hij erg veel voor de interpretatie voelt - doch wie zal beslissen? Tenslotte ontstaat en vervluchtigt een muzikale compositie op die oogenblikken gedurende welke zij klinkt. Mengelberg speelt het werk zeer nadrukkelijk in het bovengeschetste clair-obscuur en het is zeker dat La Valse in deze interpretatie bijna een meesterwerk lijkt. De vraag zou kunnen zijn of O schöner Mai, opus 375, van den walskoning Johann Strauss, waaruit Ravel het geheele materiaal van dit poème chorégraphique putte, niet meer muzikale toovermacht bezit....
Ik ben wat zeer skeptisch gestemd ten opzichte van de toekomst van Ravels muziek. Ongetwijfeld is Ravel een markant musicus en een buitengemeen talentvol componist. In 1895 schreef Ravel, twintig jaren oud, de Habanera, die nog tegenwoordig het meest-geslaagde deel van zijn Rhapsodie Espagnole mag heeten. Is la Valse een vooruitgang na deze Habanera?
De helderste muzikale waarheden werden nog steeds gezegd zonder zulk een overvloed van trucs, zonder dat een zoo pretentieuze behandeling van het apparaat noodig bleek.
Het jongste Frankrijk was vertegenwoordigd door een paar fragmenten uit Milhauds scènemuziek bij Claudel's Protée. Darius Mil-
| |
| |
Maurice Ravel
Houtsnede door Valentijn Edgar Uytvanck
| |
| |
haud is één der zes jonge componisten die te Parijs het genootschapje, bondgenootschap wel, ‘Groupe des Six’ gesticht hebben: Georges Auric Louis Durey; Arthur Honegger, de Zwitser: Milhaud, Francis Poulenc en Germaine Tailleferre. Onafhankelijk (al dan niet tusschen aanhalingsteekens), een beetje brani-achtig gekant tegen alles en nog wat: tegen het purisme der Schola, tegen het classicisme van Saint-Saëns, tegen het ‘luminisme’ of wel ‘pointillisme’ van Debussy en zijn directe epigonen Ravel, Roland-Manuel; woedende opposanten tegen de donder-wolken-van-Bayreuth (lees: tegen den invloed van Wagner op de Fransche mentaliteit). Dit laatste was ad rem, doch het komt wat laat.... De groupe des Six erkende indertijd, een paar jaar geleden, twee halfgoden: Erik Satie en Igor Stravinsky. Het is hier nu niet de plaats om langdradiger uit te weiden over de merkwaardige en zeer groote invloed van den ouden heer Satie, die er tot dusverre in bleef slagen iedere nieuwe generatie twee neuslengten vooruit te blijven (Satie werd geboren in 1855!) - en ook: een divagatie over het gevolg en de gevolgen van Igor Stravinsky zou wel heel ver van Darius Milhaud naar zeer-hoog spuitende geysers der barbaarschheid voeren.
De groupe des Six dus. (Louis Durey heeft zich teruggetrokken uit het welluidende bondgenootschap: ‘nu bleven er nog vijf’, zooals dat in Scholanders liedje van de ‘Zwölf kleine Negerlein’ heet. En, moeten we M. Ed. Vuillermoz, in de Temps van April 1922, gelooven, dan is ook het uittreden van Arthur Honegger maar een kwestie van tijd. ‘Honegger heeft teveel talent’, zei M. Vuillermoz. Wel, dan blijven er nog vier. Duidelijkheidshalve zal ik echter hier maar over de Six blijven spreken. What 's in a name?. De groupe des Six vond hare idealen tamelijk concreet uitgesproken door Jean Cocteau o.a. in zijn ‘Le coq et l'arlequin - notes autour de la musique.’ Daarin - het is een buitengewoon lezenswaardig boekje - heet het telkens: ‘we moeten eenvoudiger leeren schrijven. We hebben muziek genoeg om daarnaar te luisteren met het gelaat in de handen verborgen, wat een andere vorm is voor: om erbij in te slapen. We hebben een muziek noodig die in een behoefte voorziet: een muziek waarin ik kan zitten als in mijn stoel. Er is meer wezenlijke muziek overgebleven in de musichalls dan in de plechtige concertzalen - gelijk ook de meeste clowns beter acteurs zijn dan de gerenommeerde tooneelspelers.’
| |
| |
Darius Milhaud
Houtsnede door Valentijn Edgar Uytvanck
| |
| |
Zóó gaat Jean Cocteau een dun boekje lang door. En, inderdaad, in véél van zijn alinea's maakt de waarheid wel bijster rare grimassen, maar ze is er tenminste in aanwezig. Wat inzake veel lyriek, veel panegyrische rhetorica niet gezegd kan worden.... o, de rampzalige verheugenis der bewonderende biografieën!....
Die music-hall-kunst, dat was een tijdlang een maalpunt van onze Parijzenaars. Jean Cocteau ontwierp het scenario van een ballet ‘Le boeuf sur le toit, ou le nothing-doing-bar’ en Milhaud schreef er muziek bij. Het geheel heette cinéma-symphonie en het werd onder de auspiciën van een nieuwsgierig-belangstellend Parijs méér dan eenmaal opgevoerd. Het boeiende van 't stuk is dat de intelligente en voorbereide toehoorder onophoudelijk het gevoel heeft van alleraangenaamst bij den neus genomen te worden. Milhaud schreef één doorloopende rag-time, met meer dan onbeleefd discordante contrapunten - zoodat het amusante is: ge weet niet of gij, toehoorder, voor den mal gehouden wordt, dan wel: of de ‘serieuze’ balletmuziek een tik krijgt (ge herinnert u wel, dat verhaal van Berlioz over dien danser die zijn hooge sprongen niet kon maken toen 't orkest per ongeluk zijn nummer een toon te hoog inzette!) - of wel: kastijdt Milhaud zijn authentieke steps en trotts een beetje?....
Kendet ge niet anders van Darius Milhaud dan deze pantomine, zijn werk zou u slechts raadseltjes (o heel vermakelijke!) opgeven. Maar er is meer. Milhaud heeft veel geschreven en uitgegeven: liederen naar Paul Claudel, naar Guillaume Apollinaire. Orkestwerk, pianostukken, o.a. een goede suite. Een stuk of vier strijkkwartetten. Een sonate voor twee violen; tenminste twee sonaten voor viool en piano. -
Milhaud is productief-om-bang-van-te-worden. Doch hij schreef te veel! Daar zijn al te weinig composities onder zijn bagage die gaaf zijn, die méér zijn dan half-affe schetsen. Milhaud gunde zich geen tijd om lang genoeg met zijn gedachten te rade te gaan - of misschien mangelt het hem aan wezenlijk, compositorisch, concentratievermogen. Het is niet overdacht, het is helaas, niet eens altijd geïnspireerd. Het is soms: slordig.
Sommige componisten ontwikkelen hun persoonlijkheid door concentratie, door in-gedachten wikken en wegen van al hun uitingsmogelijkheden. Anderen schrijven noten, noten, noten - en soms
| |
| |
lukt dezen een meesterwerk. Sommigen hebben op hun dertigste jaar tien werken geschreven - anderen vijfhonderd. Zie Mozart. Het is alleen maar jammer voor de talenten gedisponeerd als Milhaud dat de Geest niet met de jaren komt en dat het Verstand beter wordt ontwikkeld door bezinning dan door probeeren.... Het zou jammer zijn als Milhaud zijn leven lang bleef Probeeren - hij heeft daarvoor te veel talent (niet kwaadaardig bedoeld....)
Moeten wij vaststellen, uit Milhaud's eigen uitlatingen, dat zijn persoonlijkheid nog niet uitgegist, nog niet in evenwicht is? Er is een ongelijkwaardigheid tusschen de algemeene houding-tegenover-hetgeestelijke-leven en de beelden die hij ervoor vindt: men leze wat hij schrijft naar aanleiding van de actueele Braziliaansche volksmuziek ‘La richesse rythmique, la fantaisie indéfiniment renouvelée, la verve, l'entrain, l'invention mélodique d'une imagination prodigieuse qui se trouvent dans chaque oeuvre de Tupynamba ou le génial Nazareth, font de ces derniers la gloire et le joyau de l' art Brésilien. Ces deux maîtres précèdent la musique de leur pays comme ces deuz grosses étoiles du ciel austral (Centaure et Alpha du Centaure), précèdent les cinq diamants de la Croix du Sud.’ - Deze rhetorica is een tamelijk hachelijk symptoom, meen ik.
Milhaud is 't ook nog niet met zichzelf eens in de muzikale zaken. Hij meent, schrijvende over de verhouding van Schoenberg's muziek tot de nieuwste-Fransche (Milhaud voerde onlangs Schoenbergs Pierrot Lunaire in Parijs uit): ‘Schoenberg is tegenwoordig atonaal, wij zijn polytonaal. Onze dikwijls erg dissonante muziek’ (de satisfactie, M. Milhaud, de satisfactie! foei, foei....!) ‘kan men nog altijd in tonale functies herleiden’ (ik geloof er niets van!). ‘Ik zelf volg nog altijd de richting Berlioz - Alberic Magnard’.... - Och kom. Neen. Het zou de moeite waard zijn om Milhaud's artistieke antecedenten eens op te sporen, zijn werk zal daar, hoop ik, op den duur belangrijk genoeg voor worden. Ik kan hier natuurlijk geen definitieve heraldiek ontwerpen, maar van één punt ben ik wel zeker: Magnard hoort niet onder zijn peetvaders. Milhaud verwerpt ook a priori een eventueelen invloed van Debussy. Dat geeft te denken!
Ten besluite: dit Fransche muziekfeest zal aan haar doel beantwoord hebben wanneer de belangstelling, gewekt voor de Fransche
| |
| |
muziek van vandaag, een blijvende zijn zal. Wij mogen het wellicht hopen.
Het zal hier in Holland Milhauds roem worden, dat hij de eerste uitgevoerde fransche ultraïst is geweest. Ik wil niet zeggen dat de hollandsche muziekpraktijk een jaren-ouden achterstand heeft in te halen; dit zou bezijden de waarheid zijn. Doch het is wèl zaak, voor het nationale concertleven, om op volle toeren te blijven: elk jaar gemiddeld tien noviteiten tenminste. Ieder jaar verschijnen honderden nieuwe composities, iedere maand ontdekt men een nieuw, tenminste talentvol, componist.
En de best-georganiseerde muzikale voorlichtingsdienst is voor de wereld der klanken van minder belang dan steeds herhaalde uitvoeringen. Het is te hopen, dat het Concertgebouworkest van den winter tenminste Milhauds Protée-suite eenige malen herhaalt; en dat niet alleen in Amsterdam.
Gutta cavat lapidem, non vi sed saepe cadendo.
Willem Pijper.
|
|