| |
| |
| |
Hans Bart
Tooneelspel in drie bedrijven door Nine van der Schaaf (Slot)
Derde bedrijf
(Dit speelt in het studeerkamertje van Hans. Achter in het vertrek is een boekenkast, terzij is een raam dat uitziet op een boschpad.
Het is Zondagmorgen, zoo tusschen elf en twaalf uur. Hans en Karel bevinden zich samen in het vertrek. Karel zit bij de tafel een koperen blaker met zorg schoon te maken en Hans staat bij de boekenkast.)
'k Heb lang in m'n eentje gewoond, op m'n bovenhuis. Of alleen was ik eigenlijk niet, ik had altijd een kat of hond om me gezelschap te houden en dat is nog een machtig groot verschil.
Ja, dat zal wel. 'k Heb dat nooit zoo geprobeerd.
Maar kerel, dat is dan nog een heele nieuwe wereld voor je om te veroveren. De trouw van zoo'n beest gaat nu eenmaal alles te boven. En zooals een dier weet te sterven! - Toen ze m'n kat in Huidekom geschoten hadden, - hij leefde daarna eerst nog, - toen kwam ie zoo moeilijk voetje voor voetje de trap op, - ik wou em dragen, maar die hulp wees ie af, - z'n baas was wel voorzichtig, maar 't deed toch te veel pijn zeker. Zoo sleepte ie zich naar boven, kroop zelf nog in z'n mand, dan bleef ie even beduusd liggen, heelemaal op, maar kwam wat later toch weer overeind, vouwde z'n voorpootjes zoo onder z'n lijf en keek me aan. Toen gaf ik hem nog wat te drinken en toen bleef ie heel stil en keek me weer aan, - die blik, zie je, vergeet ik nooit. Net of ie zeggen wou: je hoeft me niets te vertellen, ze hebben me kapot gemaakt om de kuikens en ik begrijp der alles van, we zijn allemaal precies eender, - maar ik kan me heel klein maken en zwijgen en dat kunnen jullie menschen niet!
En heb je die huisvriend nog gewroken? Of deed je der ook maar 't zwijgen toe?
| |
| |
Wat had ik moeten doen? Zelf kuikens gaan stelen? - Maar ik was der beroerd aan toe eerst.
En daarna ben je der weer bovenop gekomen?
Hoor eens, van der bovenop komen is bij mij eigenlijk nooit sprake, ik ben je ware pessimist en daarom is er niemand die je in deze omstandigheden beter helpen kan dan ik.
Maar ik ben geen pessimist.
Je moet probeeren er een te worden. Dan leef je makkelijker.
(met zwakke poging tot schertsen).
Dat pessimisme van jou, Karel, daar geloof ik niet veel van. Toen je hier kwam, ja, maar in 't sanatorium hebben ze je grondig veranderd.
Grondig niet. Al dat andere, die illusie van wat je noemt nog eens een gelukkig leven te vinden, dat is der bovenop gekomen. Inwendig heb ik eigenlijk altijd heimwee naar m'n eenzaamheid van vroeger. En niets is in staat om me zoo tot in m'n ziel te ontroeren dan een paar weemoedige kattenoogen en de aanraak van zoo'n zachte poot, - met de nageltjes naar binnen. Daar kan ik oprecht bij gaan huilen.
Je hebt een gevoelig hart, Karel. - Nee, dat meen ik.
Dat had m'n kat ook. Maar die at op z'n tijd een kuiken en vergat nooit zich te likken en op te poetsen. Ik ben daar in dat Huidekom zoo achterop geraakt dat ze me hier in 't sanatorium al een jaar lang hebben moeten bijwerken. Ze hebben heel wat aan me geknoeid, - en ik heb ze naar laten knoeien.
Ja, 't is jammer. Zoo raakt een mensch z'n origineele kant kwijt.
Precies, zoo is het. En zoo bewerken jullie de maatschappij! Maar daar is niets aan te doen, ieder moet z'n rol spelen. Jij moet nu eenmaal een hervormer zijn, een soort ijsbreker misschien, al heb je ook een hart zoo week als was.
(sterk protesteerend).
Hoe kom je daarbij? Scheldt me uit voor alles wat je wilt, maar noem me asjeblieft niet weekhartig.
(lichter)
Al zou ik zoo'n bibberend kuikentje graag tegen een kat beschermen - ik hou eigenlijk niet veel van filosofie en ook niet van roofbeesten.
Jij bent de knuppel! Je weet wel, in dat gangetje van de hond die bijt en de knuppel die slaat, en zoovoorts. - Jou zal het vuur verbranden!
Als je me nu denkt te helpen met dat fatalisme....
| |
| |
(een beetje verslagen).
Och, en dan wou ik je wat onderrichten in 't alleen huishouden. Ik kan je precies uitleggen hoe ik vroeger in Huidekom alles klaarspeelde
(triestig).
En zoo zal ik het later misschien ook weer moeten klaarspelen.
Die is verliefd geraakt op 't socialisme, maar vooral op de jongen die 't bracht.
(ruw en met schampere heftigheid).
Zeg, bestaat er dan in de wereld, - in dit malle wereldje hier, niks anders dan een kwestie van - welkome en onwelkome liefkozingen?
(zwijgt eerst en staart Hans verbluft aan. Zegt daarna).
Dacht je dan dat er in de wereld eigenlijk nog iets anders - van belang was?
(haastig).
Nee, nee, goed. - Wacht eens, - dat is....
(Hij wendt zich wat af en raakt overmand door ontroering.)
(ontdaan).
Arme kerel! Je houdt te veel van der!
(doet moeite zich te bedwingen en zegt na kleine pauze haast koel).
Ik dacht een oogenblik niet aan Annie. Aan een andere vrouw die ziek is en die ik gekend heb, - dat alles véél vroeger, begrijp je, - en die ik toen ver ben gebleven. Ondanks mijn groote genegenheid voor haar. - Hoe krankzinnig lijkt dat alles! Ook dat ik mij nu daarover uitlaat aan jou!
Je bent uit je evenwicht geraakt, da's de hoofdzaak.
(naar de deur gaande in somber nadenken).
Ik moet buitenlucht hebben om gekke gedachten te verdrijven.
(Hij gaat heen. Karel poetst eerst ijverig door. Kijkt uit het raam, ziet blijkbaar iemand komen en gaat haastig het vertrek uit.
Gerlof komt even later zoekend het kamertje in. Vlak daarna verschijnt Ada, blijft weifelend en verlegen even in de deur, komt dan binnen.)
(gereserveerd).
Hans is niet in huis.
(Hij kijkt dan de boekenkast langs en zoekt lectuur.) Ada volgt met eenige spanning zijn bewegingen tot hij goed en wel zit te lezen, gaat dan bij 't raam staan en kijkt uit. Gerlof vraagt spoedig).
Wou u - hier blijven?
Ik kwam hier om iets voor Hans te doen. Als hij thuiskomt zal ik zorgen dat hij iets te eten krijgt.
Ik kwam eigenlijk voor 't zelfde.
Zoo, ik wed dat u daar nou pas aan denkt, nu ik 't gezegd heb.
(openhartig).
Dat is waar.
(Karel komt terug, gaat bedaard op zijn oude plaats zitten en poetst
| |
| |
zijn blaker. Gerlof zegt, met schampere verbazing Karel's ijver waarnemend).
Ik bewonder u dat u op een dag als deze zulke futiliteiten de eer gunt....
Wat had u willen doen als u inplaats van mij hier was gebleven? - Hoor eens, aan u is de toekomst en daarmee het koninkrijk der hemelen - Laat mij dan de stille glorie van zulke oude bescheiden dingen!
(Ada wendt zich ineens verrast naar Gerlof.)
Weet u wie daar loopt? Aagje Harmsen!
(opschrikkend).
Ja, ze zou vandaag terugkomen.
(Staat op en kijkt mee uit.)
(verrast).
Zou ze hier naar toe komen?
(wat donker).
Ja, ze komt hier naar toe.
(zich bezinnend.)
Zal ik haar waarschuwen....?
Ze is al bij 't huis! Ik ga opendoen.
(Ze snelt heen.)
(opstaande).
Er komen hier te veel menschen.
(ernstig-nadrukkelijk).
Zij is niet te veel!
(ziet even verrast op. Zegt dan lakoniek.)
Ik trek me voorloopig terug naar de keuken.
(Hij gaat heen met de blaker in de hand.)
(Aagje Harmsen komt daarna binnen.)
(Aagje de hand drukkend, doch pijnlijk bewogen).
Hans is niet thuis. - Ga hier gauw even zitten.
(Hij geeft haar een stoel en beschouwt haar even met schrik om haar ellendig uitzien.)
(met zwakke stem, doch opgewekte flinkheid en niets kwaads vermoedend).
Dat weet ik dat hij niet thuis is. Ik zag hem in de verte. Hij liep op de weg en ik ben hier langs een boschpaadje gekomen. Maar - is z'n vrouw ook niet thuis?
(ernstig).
Nee die is hier niet.
(ontstellend).
Waarom zeg je dat zoo ernstig?
Omdat het, geloof ik, ernstig is. - Een ernstige breuk tusschen Hans en haar.
(diep ademend).
O! Kijken jullie daarom zoo!
Ja. Het is zoo plotseling.
(z'n aandacht weer op haar richtend.)
Maar jij? Ben jij niet vreeselijk moe en verreisd?
(onverschillig).
Misschien wel. - Ik had een oogenblik beter willen zijn, hier.
Nee, niet zoo! Je moet heelemaal beter willen worden!
(ruw gekscherend).
O zeker, jongen.
(ernstig)
Ik kom hier dus in een vreoselijk verlaten huis?
| |
| |
Hans zal aanstonds wel terugkomen.
Maar ik kwam hier nu niet alleen om hem te ontmoeten. Om z'n omgeving nog eens te zien, ja. En omdat ik vast geloofde dat m'n bezoek nu beter zou slagen dan de vorige keer, - in èlk geval beter zou slagen.
(hem ernstig en groot aanziende.)
Omdat ik nu anders sta tegenover de wereld dan een week geleden. Rustiger.
(opnieuw met wat ruwe scherts.)
'k Heb altijd de menschen aangepakt om te strijden, -
(zachter)
ik heb dat nu opgegeven en ik zou háár nu niet weer een schrik aangejaagd hebben.
Je moet nu voorgoed uitrusten eer je weer kracht om te strijden hebt.
(beteekenisvol en rustig).
Ja. Voorgoed uitrusten. Niet half. M'n werk heb ik ook niet half gedaan.
(peinzend en stroef.)
En voor andere dingen in 't leven ben ik niet geschikt gebleken.
(droef glimlachend en opstaande)
Nu ga ik weg, ik heb m'n bezoek dus gebracht aan 't huis alleen, niet aan de menschen die er in hoorden, dat zij zoo.
Maar - ik twijfel of je nu moet weggaan! Hans en jij kennen elkaar immers eigenlijk al zoo lang. Misschien is dit juist het moment, dat het jullie goed zou doen elkaar te zien!
(beslist afwerend).
Begrijp je niet dat die bewogenheid niet meer voor mij is? Maar - wat is 't voor een breuk hier?
Misschien,... Ik vermoed, - haar verlangen ging naar kinderen.
(afgetrokken).
O ja, kinderen. Juist!
En zij deelde niet in zijn geestdrift.
(steunt zich aan haar stoel en zegt met inspanning).
Zeg nog even of je gelooft dat het heel erg is wat hier gebeurd is. - Ik vraag niet of het smartelijk is, - of hij ongelukkig is nu. - Ik vraag wat je denkt dat het is - voor later! Of zijn kracht er door gebroken is....
(zacht en stellig).
Nee, niet voor later.
(diep overtuigd)
Misschien wordt z'n kracht er zelfs grooter door!
(even heeft ze hem met een begrijpende blik, diep en ernstig aangezien. Zegt moeilijk).
Goed, - dat je me dàt nog laat weten.
(Beeft dan in plotselinge zwakte. Zegt, glimlachend nog.)
Maar mijn kracht wordt niet grooter hier!
(Gerlof neemt haar verschrikt waar en gaat haar steunen. Zij vervolgt krampachtig, zich tot het uiterste beheerschend en haar blik als vastgehecht aan de omgeving.)
Zeg aan Hans Bart dat ik hier geweest ben om dát nog een oogenblik in te ademen, - dat hij hier zoo lang om zich heen heeft gehad bij z'n
| |
| |
werk, - maar zeg 't hem een tijd later, niet nu!
(laat de stoel los en begeeft zich met bedachtzame passen naar de deur.)
(zeer bewogen aan haar zijde).
Steun op mij.
(inzinkend en leunend).
Voor deze keer.
(Hans komt binnen, blijft diep getroffen terzij staan).
(onzeker en zichzelf niet meester).
U hier? Ik dacht u ver weg...
Ik ben teruggekomen, maar - al te ziek.
(naderend).
Laat ik helpen. - Ga zoo niet!
Ada zal helpen.
(ernstig en besloten tot Hans).
't Is beter mij te laten gaan nu!
(tot Gerlof).
Kom!
(Gerlof en Aagje gaan het vertrek uit. Hans blijft somber en nadenkend achter. Er wordt spoedig daarna geklopt en Dokter Bijgaard treedt binnen. Hij groet zwijgend en Hans ontvangt hem met gedwongen kalmte die hem links maakt. De bezoeker neemt een stoel nog eer Hans hem die duidelijk heeft aangeboden.)
(met gewichtige ernst).
Uw vrouw is nu in ons huis en heeft plan, als u 't goedvindt, daar te blijven.
(Hans zwijgt en ziet de dokter star aan. Deze vervolgt.)
Daarom dacht ik dat nog wel eenige verklaring van onze kant wenschelijk zou zijn.
(luid en wat onbeheerscht).
U hebt daar tegen?
(voorzichtig).
Dat is een ietwat ongerijmde vraag, want ik denk: als wij er tegen hadden zou Annie niet gekomen zijn.
Wat wou u mij zeggen, dokter?
(met meer nadruk).
Ik wou u zeggen wat van 't begin af onze houding geweest is in dit geval. Want wat nu gebeurd is hebben wij lang gevreesd dat gebeuren zou, meneer Bart, en wij hebben zooveel mogelijk gestreefd het te voorkomen. Tegenover Annie door haar neiging, die zoo sterk naar onze kinderen ging, zooveel mogelijk terug te leiden naar - haar gezin. Tegenover u door u laatst te waarschuwen om geen verhuisplannen te maken. Maar gisteravond, - toen er niets meer aan te doen was, - toen hebben wij haar met liefde opgenomen.
(bitter).
Met liefde opgenomen, zegt u. Niet met liefde verstooten?
Ik begrijp dat u bitter gestemd bent, meneer Bart, al begrijp ik die uiting niet....
(hem somber aanziende).
Weet u waarom Annie indertijd met mij getrouwd is?
(ironisch doch voorzichtig).
Een wonderlijke vraag.
| |
| |
Ik denk dat het was omdat u indertijd van elkaar hield. Is 't niet zoo?
U begrijpt misschien heel goed waarop ik doel. Ze trouwde met mij òmdat, - nàdat u haar verstooten had.
(z'n gezicht is ineens hard en ondoordringbaar geworden).
Iemand waarmee ik nooit eenige verbintenis heb aangegaan kan ik moeilijk verstooten hebben. Ik geef u alleen antwoord omdat ik begrijp dat uw verdriet u tot dwaze redenaties brengt.
(halsstarrig voortgaande).
Vóór Annie mij kende, kende ze u. En vóór ze van mij hield, hield ze van u. En u was niet onverschillig tegenover haar!
Wat wilt u met dat alles zeggen?
(alsvoren).
Ik geloof zelfs dat u haar indertijd niet zoudt hebben verstooten als Annie niet maar een eenvoudig huishoudstertje geweest was in uw vader's huis!
(verontwaardigd).
Dat is....
Een juiste gedachte, dokter. Het is juist, omdat ik dat alles zoo gezien heb.
(zich dwingend tot ironische kalmte).
Ik ben blij dat u er dat bijtijds bijvoegt. 't Is dus enkel zoo omdat u dat zoo gezien hebt!
(hem fel aanziende).
Maar wat ik u zeg, voelt u als waarheid!
(alsvoren).
Ik voel dat u bezig bent mijn persoonlijke vrijheid aan te tasten.
(schamper).
U zou mij willen voorschrijven wat ik in mijn leven had moeten doen!
(koel).
Ik tast niets aan. Ik beschuldig u niet. Nog niet. Ik constateer alleen hoe alles vroeger gegaan is. Annie leerde vanuit uw vader's huis mij kennen. Ze voelde wat was voorgevallen tusschen u en haar en had fierheid genoeg om zich niet te beklagen.
(koel en wat toonloos).
Ik waardeer het in elk geval dat u zoo over Annie spreekt.
(met hartstocht en nauw-bedwongen bittere lach).
Het is niet waar! Zij had niet zelf fierheid genoeg. Ik was het die zoo'n uitbundige trots had, die haar daarmee overstroomde!
(kalmer)
En toen kwam haar liefde voor mij en ze vergat dat vroegere. En daarna kwamen we hier. U weet hoe. - U weet ook hoe u de eerste keer hier in huis kwam....
(scherp en haastig).
Ik weet het, ja. Ik weet dat Annie naar buiten kwam en mij binnen noodigde, ofschoon het niet in mijn bedoeling lag hier eenige omgang met u beiden, of met een van u
| |
| |
beiden, aan te knoopen. Ik kwam hier binnen, enkel uit beleefdheid, omdat Annie er zoo op aandrong!
U hebt uzelf later beschuldigd en daarom weet u dat nog zoo precies. Annie noodigde u binnen, met zooveel aandrang, omdat ze zich eigenlijk een beetje op u wou wreken. Ze wou u laten zien hoe gelukkig ze was en hoeveel ze van mij hield en mij vereerde. En dat zag u allemaal.
Dat was toen inderdaad zoo mijn indruk.
(luid en geheel meegesleept door zijn herinnering).
En toen was u teleurgesteld, geërgerd! Omdat iets in u nog niet geheel dood was! U voelde daar weer de bekoring van, die half pijnlijke bekoring van een groot man te zijn in de oogen van Annie. En u dacht toen van mij: is die man zooiets bijzonders? Welnee, hij is een proleet en een gek!
(heel heftig.)
En u hebt daarna niet gerust vóór u Annie met die gedachte had vergiftigd! Dat is mijn beschuldiging!
(verontwaardigd opstaande. Hoog.).
Op iets dergelijks geef ik geen antwoord meer.
(Hij wil heengaan, doch Hans is hem voor en sluit in razernij de deur van het vertrek af. Dr. Bijgaard vervolgt, ook buiten zichzelf nu.)
Dat doet u! En u beklaagt u dat iemand u een proleet en een gek zou vinden?
(Hij lacht honend.)
(komt terug van de deur in vastbesloten houding en tracht zich te kalmeeren eer hij spreekt. Zegt dan, wat schor.)
U zult niet heengaan voor u althans tijd gehad hebt mij te antwoorden.
(honend).
Waarom wilt u een antwoord? Menschen als u hebben immers altijd gelijk in eigen oogen?
(Hans zwijgt en strijdt, wat afgewend van de dokter, opnieuw met zijn drift. Dr. Bijgaard denkt even na en gaat dan met trotsche kalmte zitten. Zegt kalm en hoog.)
Nu u mij op deze gekke manier dwingt hier te blijven zal ik bedenken dat ik een dokter ben, -
(met nadruk)
en dat u ziek bent!
Mijn beschuldiging, dokter!
(vast en met nadruk).
Ik wil u zelf beschuldigen! Weet u wel dat u Annie al deze jaren hebt laten verhongeren, - omdat u geen andere, haast geen andere belangstelling had dan uw werk, - uw klassenstrijd of hoe u 't noemen wilt? Begrijpt u niet dat een vrouw als Annie dat op den duur onmogelijk heeft kunnen uithouden?
(diep getroffen, doch niet terneergeslagen. Zijn drift is geheel weg nu. Er komt een fanatieke gloed in zijn oogen en hij antwoordt met ingehouden stem).
U hebt ongelijk! Juist dàt was het waarmee ze
| |
| |
zich gelukkig voelde. Toen ze in mij geloofde! Annie is niet zooals andere vrouwen misschien zijn, haar eigenlijke wezen leeft van te gelooven in iets dat mooi en groot is, - zooiets als ze zag in mij, - en vroeger en daarna in u! En ik was ook anders toen haar gevoel voor mij nog levend was, - ik was gesloten, maar ik ontplooide me een beetje, - al was er ook veel in me voor altijd verschrompeld door mijn harde jeugdjaren. - U ziet mij nu aan alsof u een vreemde droom hoort, maar dat is niet zoo, want al wat ik u nu zeg hebt u altijd geweten! U voelde, misschien onbewust, dat mijn ziel gewonnen had, wat vóór mij uw gratie won....
Mijn gratie?
(met spottende, haast onmerkbare buiging)
Zeer vereerd.
(schamper)
Hebben menschen als ik zoo geen ziel in uw voorstelling?
U weet - u voelt heel goed dat ik waarheid spreek!
(tartend-kalm).
Ik voel - de waarde van wat u 't meest van alles haat: mijn voorrechten! Ik voel dat zelfbeheersching een voorrecht is dat menschen zooals ik bezitten boven menschen zooals u!
U schoort heimelijk uw geloof in uzelf daarmee, dat u mij hebt overwonnen in de ziel van een vrouw, van Annie!
(heftiger)
Maar in uw eigen ziel kunt u mij niet overwinnen!
(niet luid doch fanatiek).
U vreest, - als zelfbewust aristokraat vreest u, dat ik wel juist diegene ben die Annie in mij zag. De naar onder getrapte proletariër die rijst! - een van 't volk dat uw voorrechten zal breken, - en daarmee uw zelfbeheersching! U gelooft in Annie, in haar droomen, dieper....
(heftig onderbrekend).
Halt! - met uw fantazie, - uw waanzin!
(dan koel en onbewogen).
Dat ik in Annie geloof, dat is waar, onomstootelijk waar....
Om uw gloof in Annie vertrouwt u haar graag uw kinderen wilt u zeggen
(bewogen)
En Annie is juist als de natuur, net zoo edelmoedig en dwaas. De geweldenaar neemt de boomgaard en de boomen bloeien voor hem. - Liefde kan ook anders zijn, liefde kan ook vleugels hebben. Opstijgen uit elke bedwelming en een ziel liefhebben!
Ik ben geen geweldenaar die neemt! U en uws gelijken.
Zeker! Maar wat wij méér zijn....
(zwijgt even door ontroering, vervolgt dan).
Wie bent u? Om uw doode trots hebt u een
| |
| |
levende vrouw verstooten! En om uw trots hebt u haar opnieuw gewonnen!
(koel en ondanks zichzelf rustig en somber nu).
Ik verzoek u bij uw gefantazeer althans één enkel feit in het oog te houden. Dit feit: dat mijn kinderen Annie gewonnen hebben, als u 't dan zoo wilt uitdrukken.
(Er blijft een waas van melankolie over hem. Hij vervolgt spoedig zacht en honend.)
Maar u, meneer Bart, die mijn eer zoo zot durft aanranden omdat u meent dat ik een onbeduidende neiging van mijn jeugd een heel leven lang had moeten vasthouden, - bent uzelf zoo zeker van een altijddurende liefde voor eenzelfde vrouw?
(Hans ontroert zichtbaar bij de scherp-onderzoekende blik van de dokter.)
(trotsch en donker).
Ontrouw is onnatuurlijk! Voor die sterk is onnatuurlijk!
(koeltjes).
De natuur is nu eenmaal vreeselijk groot en veelzijdig.
Menschen als ik staan aan één zijde, dokter!
(Dr. Bijgaard ziet hem even wat verbijsterd aan om de kracht waarmee dit gezegd wordt. Keert dan tot zijn vorige stemming terug.)
(kalm en hoog).
Ik heb geen reden u van ontrouw te beschuldigen, -
(luid en nadrukkelijk.)
noch u mij!
(koel en toonloos.)
En wat het verdere betreft, u weet, ik kwam nooit zonder aanleiding hier in huis. Ik kwam als zakenman, als vader van m'n kinderen, omdat Annie ze vriendelijkheden bewees, - en als dokter later omdat Annie mij over haar gezondheid raadpleegde.
(ernstig en kalm).
Kwam u nooit voor iets anders, dokter?
(spottend).
Ik kwam immers om Annie's liefde voor u te vergiftigen?
Ja. Maar u bent - geen duivel en ik ben - niet heel en al verblind. U zult niet altijd dat in uw hart gehad hebben.
Waarlijk niet? U komt heusch een beetje terug van uw ergste verdenking?
(schouderophalend).
Ik ben menschelijk, ik kan denken, ik kan begrijpen.
(Beide zwijgen even. Hans ziet de dokter voortdurend met sombere ernst aan, maar zonder eenige woede. De dokter laat zijn hoonlachje onwillekeurig varen en zijn blik wordternstig en somber als die van Hans.)
Ik kwam, - waarom zou ik u tot uw voldoening dat eene niet zeggen nu u toch zoo verlangend bent het te hooren! -
| |
| |
ik kwam ook tegelijk soms een beetje voor mezelf - omdat
(sneller en luider)
zoo'n verfoeielijk mensch als ik in uw oogen ben toch wel eens een onschuldige behoefte kan hebben - een behoefte zonder arglistige bijbedoelingen, hoort u! - naar een aangename stem, naar iets vriendelijks, dat ik
(heftig en met gevoel)
ja meneer Bart, dat ik me nog heel goed herinnerde van vroeger, - van de tijd dat Annie huishoudster was in mijn vader's huis. 't Kan wel eens even een weldaad zijn om een warm hart als Annie heeft, - dat niemand zóó heeft als Annie - ook voor een die haar ver stond zooals ik....
(Hij zwijgt in opwinding, vervolgt dan met sarcastische lach.)
Waarachtig, ik zou er toe komen een oogenblik met u van ziel tot ziel te spreken, - als 't niet was voor dat geweld daar!
(wijst met minachtende verontwaardiging naar de gesloten deur.)
(langzaam en met nadruk).
Een warm hart dat niemand zóó heeft als Annie! Ik versta u....
(snel protesteerend).
Ik twijfel....
(voortgaande).
En ik begrijp dat geen andere bekentenis van uw lippen zal komen, maar deze is mij genoeg!
(niet langer beheerscht nu en bijna dreigend).
Als u tevreden bent nu, - ik ben méér dan dat....
(scherp onderbrekend).
Nog één ding. U kan met mij niet van ziel tot ziel spreken
(wijzend)
om dat geweld. Maar zooals u nu hier bent, zoo had u Annie en mij hier al deze jaren in dit dorp, - in deze nabijheid, - om 't geweld van mijn bitter afhankelijk bestaan!
(schamper).
U vergelijkt dat! Iemand in de nood een betrekking verschaffen en iemand opsluiten, - zooals u mij hier doet?
O nee. Dit van mij is barbaarsch, schandelijk.
(hartstochtelijk).
Nee, - het is niet erger, - het is niets vergeleken bij al die jaren!
(Het gezicht van de dokter wordt geheel hartstochtloos, hij werkt zich op tot een koele, minachtende rust.)
Hoe u denkt weet ik nu en u zult natuurlijk zoo gauw mogelijk uw fortuin ergens anders moeten zoeken.
(Iemand tracht vergeefs de deur van buiten te openen en bonst dan hevig. Dokter Bijgaard staat op, zegt ironisch nog)
Onze rustige conferentie is geëindigd naar ik merk.
(Hans gaat naar de deur en opent die.)
(Annie komt doodelijk angstig naar binnen, ziet snel naar de dokter, dan naar Hans, steunt zich aan de leuning van een stoel.)
| |
| |
(diep-ontsteld).
O Hans, hoe heb je dàt kunnen doen!
(koel).
Kom tot jezelf Annie, het is hier veiliger dan je denkt.
(kalmeerend langs haar heengaande).
Er is niets gebeurd waarover jij je bang hoeft te maken.
(Hij groet Annie vriendelijk en kort. Zegt tot Hans.)
Ik hoop dat u menschelijk zult zijn tegenover haar!
(gaat dan haastig heen.)
(zwijgt eerst, zegt dan getroffen).
Waarom zegt hij dat zoo - snijdend? zoo ‘Ik hoop dat u menschelijk zult zijn.’
(smartelijk en innig)
Wat moet je verbitterd zijn geweest, Hans, eer je zooiets deed!
(wijst naar de deur.)
(kalm).
Geweld ligt meer in m'n aard dan je denkt.
(zachter)
Maar, Annie, zeg eerst eens voor wie je hier naar toe kwam, voor mij of voor....
(hem afbrekend).
'k Weet 't zelf niet. Een onbestemde angst joeg me hierheen.
(ernstig).
Je hoeft niet meer bang te zijn, Annie. De dokter en ik zullen elkaar wel niet meer ontmoeten. - En jij zult vree vinden bij de kinderen!
(peinzend en weemoedig).
Ja, misschien zal ik dat. Soms zal ik er heelemaal gelukkig mee zijn. En soms zal ik misschien toch meer verlangen, meer ook dan een beetje gunst om de wille van de kinderen, maar dat zeg ik nu aan jou alleen, omdat ik heelemaal waar wil zijn tegenover je en dat zal ik verder voor iedereen verzwijgen. Ik zal het daar in elk geval uithouden, want ik kan mij het leven ergens anders nu eenmaal niet voorstellen. Ik moet m'n hart en m'n krachten geven aan de kinderen. Ik zal ze mee grootbrengen en daar een beetje trotsch op zijn, want da's immers het eenige dat ik overhou om trotsch op te zijn?
(berustend en met diep gevoel).
Ik zal niet vergeten wie je bent, Annie. Niet de eene of de andere, maar dat wat je altijd bent. Je hebt hier klank en kleur gegeven aan de dingen om je heen en dat zal je overal doen. De kinderen Bijgaard weten het en daarom houden ze van je en Paultje wist het en ik wist het ook.
Je laat me dus nu gaan in volle vrede, Hans? Zonder bitterheid?
(hem ernstig en snel beschouwend.)
Ik zie, - ik zie dat je niet heel en al meer aan mij denkt.
(Hans schrikt op en wil antwoorden, maar zij verhindert hem met een gebaar. Zegt kinderlijk droevig.)
Heb je niet vaak zoo gestaan als daareven, Hans, - zoo ineens ver van me verwijderd? - Als iemand twijfelde aan jou liefde voor mij dan
| |
| |
zou ik moeten zeggen: Hans hield wel heel veel van mij, maar iets in hem bleef mij altijd verborgen, iets dat erg belangrijk was voor hem, - en daarom was ik maar heel kort volkomen gelukkig met hem, - - en daarom was dit alles mogelijk, - dit wat nu gebeurd is.
(ademloos).
Heeft dat je geluk gestolen? M'n God, Annie, het is een - schim, zei je zelf gisteravond. Een hersenschim! Laten we dat weg doen en....
(hem snel afbrekend).
Ik ben nu immers een andere geworden?
(weer kalm en onzeker).
Je kunt - ook later weerkomen. Niet in dit huis, hier blijf ik natuurlijk geen dag meer, maar ergens anders. Altijd.
(afwerend).
Nee, ik moet vrij zijn. Heelemaal vrij en los van ons verleden. En jij ook.
(rustig en strak).
Goed. - Het ga je dan wel, Annie!
(gaat onverwijld heen, zegt in de open deur, zacht en vriendelijk).
Dag Hans!
(sluit dan de deur snel achter zich. Hij blijft achter in zichtbare tweestrijd.)
(alleen) (na pauze, met ingehouden hartstocht).
Een hersenschim! - Hoe kon ik dat een oogenblik verloochenen, - dàt!
(met hevig gespannen, sombere aandacht blijft hij staren, als in zichzelf.)
(Even later komt Gerlof binnen.)
(verlegen, aanhankelijk en dringend).
Ik zag je vrouw weggaan, - Hans!
(kalmer)
En dokter Bijgaard zag ik daarvóór ook, ik was hier vlak bij en ik wachtte....
(gedwongen kalm).
Ja, ze is voorgoed weg. Dat was ze eigenlijk al veel eerder. Verder van me weg dan ik dacht, dat ze ooit gaan zou.
(na pauze snel en bruusk)
Is Juffrouw Harmsen goed in 't sanatorium aangekomen?
We hebben haar erg moeten steunen onderweg.
Ik heb haar pas geleden ook ontmoet. Toen ik de vorige week in Amsterdam optrad.
(verrast).
Was ze in de zaal waar je sprak?
(heel ontroerd)
O, maar dat is....
(gedwongen-koel).
Ik was niet verbaasd en toch ook wel. Zooals dat is, als je je iets heimelijk zoo hebt voorgesteld, - al lijkt het niet waarschijnlijk dat 't gebeuren zal.
(opgewonden).
O maar, - begrijp je niet dat dat - geweldig is? Geweldig mooi? Daarom is ze dus hier nog vandaan
| |
| |
gegaan, - zoo ziek als ze was! - Die reis leek zoo vreemd, zoo onbeheerscht, voor haar!
Gesproken hebben wij elkaar niet. Ik ben even naar haar toegegaan en heb haar de hand gedrukt. En dat was een heel volledige ontmoeting voor ons twee, tenminste zoo voelde ik het.
(schokt even, vervolgt dan, wat haperend.)
Alleen, - dat ze zoo ziek was, - dat heb ik mij niet kunnen voorstellen. Ze leek mij juist dezelfde als vroeger!
(met diep enthousiasme).
Ze was beter toen!
(even huiverend).
Voor een oogenblik, meen je!
(zich sterk beheerschend.)
In elk geval, het heeft juist zoo moeten zijn.
(gereserveeerd).
Wat bedoel je?
(laat zich geheel gaan).
Bedenk dat ze ver heen is! Iets dat nu niet gesproken wordt kan misschien nooit meer gesproken worden!
(alsvoren).
Er is niets te bespreken tusschen ons. Het was die avond alles - heel volledig, zei ik
(zich wat opwindend)
Wat wou je dan verder? Dat we gingen bazelen samen over die sympathie die we beide gevoeld hebben?
Het is me zoo vreemd, zoo....
Zoo weinig menschelijk, bedoel je.
(ruw schertsend over z'n hartstocht heen)
Wat wou je dan? Is zij een hinde die ik in 't bosch had moeten najagen?
(zwijgt even. Vraagt dan gedwongen-zakelijk).
Je blijft hier niet in dit leege huis, zeker?
(kalm en afgetrokken).
Ik ga zoo gauw mogelijk hier vandaan. Mijn betrekking ben ik kwijt, ik zal je wel eens uitleggen hoe.
Je hebt één belangrijk ding gewonnen, dat is je vrijheid.
Ja, dat heb ik. - Als ik een kind was zou ik me verheugen. Kinderen krijgen iets kostbaars, dat ze eerst vrijwillig hebben weggegeven, meestal graag terug.
Goed.
(bewogen).
Toen je hier kwam wou je op mij steunen, is 't niet zoo? Maar nu zal je mij moeten leeren verder te leven. Ik ben als iemand die z'n ledematen niet goed meer weet te gebruiken.
(Ada komt hevig ontdaan binnen.)
(zich tot Gerlof wendend).
Aagje Harmsen....
(haar hevig ontsteld afbrekend).
Wàt is er?
| |
| |
(bevend).
Ze ligt bewusteloos.
(tot Gerlof)
U bent dadelijk weggegaan, maar ik bleef bij haar, ik wou haar mee in bed helpen.
(snikkend)
Ik was er bij - ik zag het.
(hem nog weerhoudend. Zegt sidderend en snikkend).
Ik dacht een oogenblik, - en toen kwam de dokter - en toen ben ik weggehold, hier naar toe!
(Gerlof staat bij de deur, nog naar haar luisterend, - Ada is op het punt met hem weg te gaan, maar let ineens op Hans. Hans is wat afgewend gaan zitten en ziet heel bleek. Ada tot Gerlof).
Ziet u niet dat we Hans hier niet alleen kunnen laten?
(z'n kalmte hervindend en tot Ada).
Gaat u dan maar terug naar 't sanatorium. Laat mij alleen met hem
(duwt haar wat streng weg).
(snikkend).
Laat mij een oogenblik. Jullie wisten het toch? We wisten het toch allemaal?
(Gerlof keert zich verstoord van haar weg, naar Hans.
Karel komt binnen.)
(de aanwezigen wat opnemend, behalve Hans die hij niet kan zien).
Treurig nieuws, hè?
(luid en in spanning).
Wat? - Bewusteloos....?
(snikkend).
Ik zag het gebeuren....!
(Gerlof probeert weer haar weg te duwen. Ada gaat voort, snikkend en klagend.)
Waarom wilt u me weg hebben? Ik ben toch ook een vriendin van haar, al is 't maar sinds kort!
(heel bleek nog, doch kalm zich naar haar toewendend).
Blijf maar! Als je niet huilt! In godsnaam, doe 't niet!
(Ada is ineens stil. Hans zegt dof en zacht tot Gerlof).
Wat nu niet gesproken is.... Maar zij moet het verstaan hebben!
(opnieuw in snikken uitbarstend en woest de anderen afwerend).
Nee, laat me nou maar huilen! Jullie bent allemaal zoo onmenschelijk, zoo onbegrijpelijk!
(tot Ada).
Kom mee. We zijn hier immers te veel op dit oogenblik, zie je dat niet? Wij twee!
(komt ineens tot bezinning. Zonder snikken).
Te veel?
(richt zich dan resoluut op om heen te gaan. Hartstochtelijk tot Gerlof.)
Ik huil om mezelf ook, net zooveel als om haar - en om al 't andere!
(Karel en zij gaan heen.)
(na pauze, langzaam).
Ze heeft mij niet leeren vergeten en ik heb haar nooit één dag kunnen vergeten.
| |
| |
(smartelijk).
Ach God, - hoe heerlijk gelukkig had dat kùnnen zijn!
(als voren).
Misschien. - Maar wat het geweest is en zijn zal.... Weet je dat je pas geleden er over sprak hoe ik m'n kracht heb kunnen bewaren? En wat ik je antwoordde?
(hevig bewogen.)
De bron van m'n kracht, - dat was m'n gedachte aan haar. Niet zooals ik weet dat ze was en zooals alle menschen haar kenden, - zoo grof en verweerd, - en zoo daadkrachtig en joviaal. Maar zooals ze geweest is voor mij, die avond! Een die al de achterstand en ook de idealen van 't volk begreep, - omdat ze die beide in zich voelde. Net als ik. Wij twee....
(Hij zwijgt even, schor geworden en overmand door ontroering.)
Ik zie dat! Een heilig geloof hadden jullie samen toen!
(schamper).
En een heilige ontbering!
(ernstig en hoog).
't Doet er ook niet toe hoe ik aan haar dacht en hoe ik dat leven van ons twee aanzag. De meest levende droomen van een medemensch kan je toch nooit begrijpen. En een begrepen en omgrensde droom zou nooit dat kunnen geven, dat - oneindig en krankzinnig geluk!
(langzaam en met krampachtige nadruk.)
En daarzonder - had ik nooit één dag voluit kunnen leven, - en daarzonder zal ik ook in de toekomst niet kùnnen leven!....
(dan, ineens zacht, in diep smartelijk besef.)
En met zoo'n krankzinnig verliefde heeft Annie al deze jaren hier geleefd! - Al deze jaren....
einde van het derde bedrijf.
|
|