| |
| |
| |
Schetsen uit Britsch-Indië
Benares.
Alles was chaos.... maar de zeven Richis streden! Steeds zwaarder, steeds grooter werd hun strijd.... steeds dichter, steeds dreigender het net van zonden om hen heen.... En wanhopig, vertwijfeld, als verslagen, wierpen zij zich voor Vishnu, den god, den almachtigen en smeekten hem om verlossing.... En Vishnu peinsde.... en ziet.... uit zijne gedachten vormde zich aan den hemel een lichtend symbool, dat zich uitstrekkend en steeds grooter wordend, de spheer doorgloeide totdat het een radius van 10 mijlen bestraalde.... Uit dit licht nu vormde zich langzaam een stuk aarde.... Vishnu beval den Richis, die aarde te bewonen en daar door te leven hunne zonden te louteren.... doch daar zij te groot was voor hen alléén, deed hij uit de schuimende golven een planeet verrijzen, die langzaam zich scheppend, het stuk aarde omsloot.... Zoo ontstond nu Benares - in het hart van de Wereld.... triumpheerend heerschend.... met een geestelijke macht.
In een sluier van mysterie, van mysticisme, van een geestesleven zoo stralend, zoo intens dat de geheele atmospheer er als van doordrenkt schijnt te zijn.... schitterend in de gouden zon.... droomend, ernstig peinzend in de schaduw.... daar ligt Benares.... het heilige Benares.... en aan haar voet de eeuwig voortvloeiende Ganges.... Benares! hoe haar te beschrijven? Hoe in beelden, woorden, zinnen weer te geven wat of zij voor den Hindoe, voor den Buddhist is, Zij die het doel en eindpunt is van de lange tocht der moede pelgrims die uit alle gewesten en landen samenvloeiden met de zelfde hoop, de zelfde gedachte bezield.... bevrijding van het groote ‘Wiel des Levens’.... bevrijding van de oneindige wedergeboorten.... bevrijding van den dood.... van scheiden.... van zonde en leed. Benares, wie te Benares sterft zal deze aarde als prins, als bedelaar niet meer betreden... Hij die te Benares sterft, werpt voor goed de aardsche banden van zich af, hij zal, als hij dit aardsche kleed verlaten heeft, vrij zijn
| |
| |
om heen te gaan..... wetende dat hij zijn levenstaak voltooid heeft, dat hij het doel van zijne schepping bereikt heeft.... hij zal nu opgaan in de rust van het eeuwig zalige Nirvâna.... zijn laatste wensch zal eindelijk vervuld worden.... En tòch, met al dat intense geestelijk begeeren is samengevlochten het leven, het begeeren.... van elk individu op zich zelf.... Naast het geestelijke.... het menschelijke.... tot zelfs het laag dierlijke. Naast de heilige ‘Sadhu’ wiens lichaam alléén nog als een nietig omhulsel, zijn vurige ziel bergt.... de mensch.... het bruut.... met zijn aardsche passiën, al zijn menschelijke strijd.... En juist die contrasten.... die levens van tegenstellingen maken Benares zoo groot.... Het is een stad, die straalt, die doorgloeid is van gedachte, die door groote stroomen van passie en fanatisme doorgolfd is.... en toch stil, zwijgend dáár ligt, als peinzend over het innerlijk leven, dat ofschoon het door haar wezen woedt, haar niet kan deren.... hare rust eeuwig ongestoord laat!.... Benares! Wie kent hare geheimen.... Wie begrijpt hare macht?, Wie weet wat of er in hare tempels omgaat.... wat of de sombere geheimzinnige huizen verbergen, wat of er werkelijk in de nauwe, kronkelende straatjes en steegjes gebeurt! Mysterie! Alléén de Oosterling kan door die dichte sluiers dringen. Hoe of de Westerling dit ook tracht.... altijd weer vormt de sluier van mysterie zich opnieuw als een dichte mist, die met zwijgende jalouzie hare geheimen bewaakt....
Waarheen dat gedrang? dat woelen van menschen? Wat trekt hen om allen die zelfde richting uit te gaan?
Men ziet hen gaan in dichte drommen, men ziet hen terugkeeren in dichte scharen.... Zij die gaan zijn als van ééne gedachte bezield... De sombere oogen lichten.... het geheele lichaam is als gespannen.... Anderen weer wandelen schuchter, angstig voort.... alsof zij zoekend naar den weg tasten, die hen eindelijk naar hun doel zal voeren. Pelgrims zijn zij, half naakt, het caste teeken op het voorhoofd, om den hals kralen en rozenkransen, om de lendenen een gele, oranje of witte lap.... Soms hoort men hen prevelen, soms zingend neurieënd bidden... in de ééne hand de lange massieve pelgrimstok... in de andere het almoesbakje soms uit schitterend goud, stralend koper.... of uit dof bruin hout. Vreemde figuren zijn het, figuren als schimmen, soms zoo mager als skeletten, de ribben en de botten duidelijk zichtbaar door de gladde bruine huid: De tocht was lang, de armoede groot.... maar te Benares zullen zij rust vinden..... Weer ziet men
| |
| |
lichamen als uit brons gegoten.... prachtige gespierde lijven.... en arme verdorde gebogen rompen. Mannen met lang golvend haar, anderen met korte krullen.... anderen weer met geschoren hoofden.... geheel met asch en verf bedekt. En daar weer tusschendoor vrouwen in bonte saris, schel rood, groen, oranje.... Hunne armbanden, neusringen, oorbellen schitteren, hunne enkelringen rinkelen.... Oude tandelooze vrouwen, die zich naar Benares spoeden om daar te sterven.... en sierlijke jonge gracieuse meisjes.... wiegend, gecandanceerd zich voort bewegend.... steeds om zich heen blikkend met die fluweelachtige glimmende oogen, omschaduwd, als omkoesterd, door de lange zachte, dichte wimpers, die telkens weer, als een liefkozing, over de oogen strijken, en even die glanzende blik verbergen... totdat zij weer te voorschijn breekt in een vreugde licht, dat glimmend straalt....
Maar vooral mannen ziet men.... mannen met wilde fanatieke gezichten of holle ernstige, gehallucineerde oogen. Oogen, die droomen, mijmeren, peinzen of blikken vol wreedheid, loerend, dreigend.... Allen, allen, allen dringen zij voort.... naar de tempels.... naar de Ganges, naar voldoening, naar loutering, naar rust!!! - Door de sepia kleurige steegjes dringen zij. Soms blijven zij voor een graanverkooper staan en koopen goudgeele maïs of witte korrelige rijst, dat zij later aan hunne goden als offer zullen brengen of onder de armen zullen verdeelen die klagend, zeurend, schreeuwend langs de straten gehurkt zitten en de handen als klauwen gretig uitstrekken. Dan weer koopen zij bloemen, bonte kransen van goudgele, schelrozige en roode bloemen, die sterk geurend de lucht vervullen. Om hunne halzen werpen zij de kransen om ze later aan de goden te schenken, hen er mede te tooien of hunne altaren onder de geurende last te bedelven.... Voort.... langs de winkeltjes van schelgekleurd houten speelgoed, heilig speelgoed, beelden van stieren, paarden goden, godinnen.... en geesten. Bij elke nis in de zware oude verbrokkelde muren staan zij stil, prevelen even.... schenken hun offer aan het afgodje daarin verborgen en gaan weer voort.... Langs winkels van glanzend blinkend koper, langs rijen van rood aardewerk, potten en kruiken, langs rijen van wiegende rozenkransen van heerlijk ruikend sandelhout.... of bont blauw geele, roode, witte kralen, langs winkels van bladderende geborduurde stoffen en saris - een chaos van kleur, van contrast en van schelheid. Soms is het gedrang zóó dat voortgaan onmogelijk schijnt.... en hoort! - op eens als uit de
| |
| |
verte een luiden, het dof rinkelend luiden van een bel, dat steeds nadert.... en op eens treedt te voorschijn, langzaam wiegend, onverschillig, droomend.... een reusachtige stier.... Met zijne zachte droevige oogen blikt hij om zich heen.... trotsch het groote hoofd heen en weer bewegend. - Hij wordt geliefkoosd, gestreeld.... een ieder geeft hem de noodige ruimte om zich naar wensch te kunnen verplaatsen. Hij zwiept met den staart over zijn krachtige flanken en stampt ongeduldig op de hobbelige steenen.... Hij blaast over de rijst, eet even, ongeduldig snuivend, van de maïs in één van de winkeltjes naast hem.... rukt spelend een voorbijganger de krans van de schouders.... en wiegend, gespierd, glanzend, traag, eeuwig onverschillig, verdwijnt hij met de pelgrims door de poort van den gouden tempel en alléén nog de rinkelende, dof luidende bel verraadt de richting waarin hij verdwenen is -
| |
De Ganges.
Is dat zingen, dat vreemde, klagende, rhytmiesche rumoer? Het nadert steeds.... het nadert!.... Is het een treurgezang, een klaaglied? Het nadert, nadert.... Gespannen wacht men.... Een menschenmassa.... een bontkleurig gewoel van saris, tulbanden.... mannen.... vrouwen, zelfs kinderen en door het gedrang heen gewaart men, op de schouders der mannen gedragen, een stijve, strakke figuur op een draagbaar lang uitgestrekt.... Een lichaam zoo stil.... zoo roerloos dat de ernst van die oneindige stilte alles even schijnt te beinvloeden.... te doen ontroeren... Een ieder wendt het hoofd even.... of blijft staan.... Zelfs de groote onverschillige zware ossen, voor hunne groote knarsende wagens gespannen, rustig voortschrijdend schijnen iets eigenaardigs te voelen.... langzamer, trager wordt hun gang terwijl zij verwonderd terzijde turen. De paarden, de kleine bottige Inlandsche hitjes, die voor de lichte ekkras door de nauwe straten ratelen.... zien naar den optocht, angstig, de ooren gespitst terwijl zij voorbijjagen. De magere pariahhonden, die eeuwig naar voedsel zoeken, steken den kop in de lucht en blikken vragend naar al die menschen.... En de kraaien op de daken.... en de groote roofvogels die op hunne wieken eeuwig heen en weer zeilen, staren naar het schouwspel daar beneden... als peinsden zij even over het groote mysterie van het einde aller dingen.... het groote Mysterie van Leven en Dood!!....
Het nadert.... nadert steeds.... Het is eene vrouw in een rozige
| |
| |
stof strak omwonden.... bedolven onder de last van geurende bloemen en guirlandes die in de zon schitteren als trachtten zij met hun laatsten adem, hunne laatste stervende schoonheid, troost, verzachting te brengen in de koude eenzaamheid van het door de ziel verlaten lijk. Te vergeefs.... door al het leven door dringt steeds de Dood.... heerschend, triumpheerend en de macht van die triumph is zoo groot.... dat het niet meer de wil is van de menschen massa, die het lijk wegdraagt, maar de Dood zelf die het voortdrijft naar den brandstapel.... naar de Ganges, naar de loutering en het einde, het eeuwig zalige Nirvâna!
Vlammen.... Vlammen! Vlammen!.... Oplaaiende, knetterende vlammen! Vlammen met gretige tongen, vreemde, verzengende vlammen die verslinden.... en dan groote zware, donkere, trage wolken van rook die langzaam zich oplossen in de heldere blauwe lucht, als trage symbolen van het Leed, van de Rouw die opwaarts stijgend, vergankelijk zijn. Vlammen! rook! en hier en daar eene bede, een klaaglied, een stem die bevend roept en weent.... verder stilte.... en later op de golven deinend voortgedragen door de heilige Ganges.... de asch, de grijze asch van dat wat eenmaal leefde, menschelijk maar nu gelouterd was.... en hier en daar nog de stervende bloemen in de zon schitterend bontkleurig, nog geurend als een laatste afscheidsgroet.... een laatste hulde aan haar die nu verlost was.... misschien veel had lief gehad en waarschijnlijk veel had geleden! -........
| |
De Fakir.
Aan den oever van de Ganges zat hij, in de schaduw van een oeroude peepulboom.... Achter hem, op de steile trap, die naar de stad leidde, wemelde de dichte menigte van pelgrims en hoog, hoog boven, met hare slanke minaretten blank en sierlijk afgeteekend tegen de helderblauwe lucht.... de mosquee van Auranzeeb.... half verborgen maar toch heerschend over alles - zich spiegelende in het water van de groote, breede, krachtige rivier, die rustig voortvloeiende en als streelend langs den Fakir deinde.... Daar zat hij.... de beenen gekruist.... de armen gevouwen onbewegelijk.... en staarde, staarde over het water.... over de wereld naar het wezen der dingen.... een rustpunt in al het leven en streven om hem heen.... een groote stilte temidden van al die menschelijke passies.... een groot mystiesch
| |
| |
contrast van wat vergankelijk is en wat in zijne verborgenheid eeuwig kan zijn.... een krachtig symbool van een geestelijk leven, dat dit bestaan geheel kan beheerschen.... geheel kan vergeten. Daar zat hij en staarde voor zich uit. De menigte praatte, lachte, zong om hem heen.... er werd gewasschen.... geplaagd.... Soms drongen zij stoeiend ook onder de schaduw van de peepulboom en tuurden dan angstig nieuwsgierig naar hem.... maar niets kon die roerlooze stilte onderbreken.... niets dien geest in zijne extaze storen! Hij zat daar in de schaduw van de heilige peepulboom als uit brons gegoten... Zijne groote, donkere, holle oogen, staarden door alles heen, alsof de geheele wereld voor hem doorzichtig was geworden. Zijn mager bloot lichaam, met de rozenkrans om den hals, glom in de zon.... slechts even door een lichte adem bewogen. De fijne vergeestelijkte trekken waren als door de hem beheerschende gedachte gespannen.... de mond steeds in de zelfde plooi.... en de kracht van die concentratie was zóó.... dat alles in zijne nabijheid onbeduidend scheen te worden.... elke emotie scheen vruchteloos te zijn.... al het bestaan nietig, onvolkomen.... En toch was hij een mensch, uit menschelijkheid geboren. -
Oneindig was de kracht van dit beheerscht, stil leven.... maar eenzaam onbeschrijfelijk.... eenzaam heilig en verlaten.
| |
De slang.
Wij vischten onder de brug.... de groote houten Sopor brug, die over de rivier, het dorp met de overzijdsche oever verbindt.... Wij vischten samen den geheelen morgen, Shaban en ik.... Wij waren weggeroeid in een klein plat roeibootje, dat door de kracht der roeispanen voortbewogen, scheen te strijken over het water.... En wij wierpen nu onze lijn uit en dreven geduldig, rustig héén en weer in afwachting van wat of er zou kunnen gebeuren.... Shaban de visscher die kort geleden nog met kracht geroeid had, zat nu roerloos op zijne hurken tegen over mij.... hij hijgde nog even.... maar over zijn scherp bruin gelaat was reeds die rust gekomen.... die oneindige rust, die men alléén op het gelaat van hèn ziet, die uren lang over het water turen of over uitgestrekte vlakten van oneindige monotone eenzaamheid. Shaban, hoe hem te beschrijven? Shaban in afzichtelijke lappen gehuld van een vuilheid onbeschrijfelijk. Kleeren zoo in flarden, dat zij nauwelijks nog aan elkander hingen.... Om zijn hoofd een tulband, een vieze oude lap en daaronder merkwaardige donkere oogen met lange wimpers en een mobiele geestige mond en tanden van een
| |
| |
schoonheid die menigeen hem zou kunnen benijden.... Shaban van een geduld oneindig.... Hij kon zoo uren lang ingedoken zitten impassiebel-, zwijgend.... maar rukte een visch even aan de lijn.... dan schoot hij op.... zijne oogen vlamden.. en met een jubelkreet begon hij te roeien met een snelheid die men aan hem niet zou kunnen vermoeden. Langzaam, langzaam werd de lange lijn op de klos gewonden.... dan weer liet men haar gaan.... dan weer haalde men haar langzaam naar binnen.... en eindelijk, een spartelen aan de oppervlakte van 't water. Shaban loerde, als een otter op zijn prooi en met een snelle beweging van het net, dat hij met beide handen vastgreep lichtte hij de visch in de boot en met zijne fijne smalle vingers begon hij de haak handig los te werken.... Dàn doodde hij de visch terstond en met een zucht van verlichting en tevredenheid, wierp hij hem achter zich in de boot.... De lijn werd weer uitgeworpen.... Shaban tuurde weer droomerig over het water.... Zijn kleine jongen die achter mij zat te roeien, gaapte.... Op de brug stond een groepje mannen naar ons te kijken.... een deftige oude Mohamedaan, met een vuurroode met henna geverfde baard.... een enorme witte tulband om het hoofd.... groote volle broek onder het lange soepele ruime kashmire hemd.... over den éénen schouder en de borst een bontkleurige wollen doek.... Naast hem een fakir, in schel oranje gekleed, wild ongekamd zwart háár.... een kralen ketting om den hals.... in de hand het eeuwige aalmoesbakje en op zijn voorhoofd schelgeele en roode caste teekens. Naast hem, drie kleine onrustige jongetjes die plagend met elkander stoeiden en stukken riet op ons hoofd wierpen, tot groote verontwaardiging van Shaban en eenige lange magere coolies.... half naakt.... het kleine ronde mutsje op het hoofd, zittende op de smalle balustrade van de brug, de beenen bengelende en lachend samen pratende.... Het publiek stelde steeds groot belang in ons visschen....
Er werd raad gegeven.... er werd verteld, wie het laatst op die plek visschen had gevangen.... Natuurlijk altijd reuzen visschen.... en als men een goede vangst had gehad vertelden men dit druk aan elkaar.... en snelde menigte toe om de visch te zien.... Het was alleraardigst bij die brug.... er was altijd iets onderhoudens te zien.... Dan weer de dhobi of waschman die met zijne gezellen, vrouwen en mannen aan de kant waschte.... Hij gebruikte hiervoor de groote rotsige steenen en sloeg het natte goed rhytmiesch tegen die steenen om het vuil er uit te werken.... en als hij het goed als genoeg gewasschen beschouwde, strekte hij het uit op den
| |
| |
grond en liet de zon het drogen. Natuurlijk was de wasch nooit veilig...., dan weer wipte een groote zwarte kraai er overheen.... dan weer een kakelende hen met hare piepende kuikens.... en somtijds kwam een hongerig kalfje de wasch besnuffelen en liet den afdruk van een modderige hoef achter.... of een magere schurftige pariah hond stapte rustig over het linnen. Maar in Indië, worden deze ongelukken niet zéér ernstig opgevat.... en de dhobi ging met zijn werk voort, zonder dat hij zich over die drama's bekommerde. Een van de grootste emotievolle momenten was, als een enorm vlot van boomstammen de rivier kwam afdrijven. Reusachtige, sterkgespierde, halfnaakte kerels werkten met moeite met de polsstok het vlot verder tegen den stroom in en vooral onder de brug te Sofor was de inspanning ontzettend.... daar een soort van wervelstroom met macht alles terug dreef.... Twee mannen sprongen vóór de brug aan de kant en trachtten met de lijn het vlot verder te sleepen, terwijl de overige mannen met alle macht duwden.... onder het geroep van ‘Allah, Allah.... geef mij kracht.... help mij’ en de kreten van het publiek dat toesnellend druk raad gaf.... een raad die door de mannen meestal niet werd opgevolgd.... waarnaar zij niet eens luisterden.... Zij hadden het druk genoeg.... en hunne spieren waren zoo gespannen, dat zij als groote koorden aanzwollen als zouden zij eindelijk door de strakke huid barsten. Prachtige mannen, met ruime borst, slanke lendenen en die mooi gevormde gebogen kashmire neus, die men daar overal ziet.... en smalle handen en voeten en nobele trekken.... Een ander onderhoudend moment was de aankomst van de groote schilderachtige grasschuiten, die het lange oevergras van de ‘Woolah lake’ aanbrachten.... Dit werd als voedsel voor paarden en vee gebruikt. De menigte liep dan toe en een ieder bracht zijn bundel gras. Dit gebeurde steeds onder hevig gekijf daar zij altijd trachtten op
de gewone som af te dingen en een reden te vinden om het gras goedkooper te krijgen.... op het zelfde oogenblik, dat de boot verscheen naderden, waar vandaan.... dat wist niemand: koeien en kalveren.... Het was een geheel gedoe om hen te weren en te beletten dat zij het gras wegkaapten.... Men zag somtijds een man, met een grooten bundel op den rug, de helling opstrompelen, achter hem eene koe, die stevig het gras te pakken had en de man worstelende, om weer los te komen, hevig vloekend en tierend.... Onder het visschen keken wij naar alles wat er om ons heen gebeurde en de uren gleden voorbij.... ongemerkt.... Op eens plofte er iets in het water en met een ging er een
| |
| |
kreet op: ‘Een slang! een slang’ en waarlijk.... daar zagen wij lang, smal, lichtgroen, een kronkelende slang zich door het water voortbewegend.... Het hoofd was hoog opgeheven en de vreemde, glanzende, wreed-starende oogen waren onophoudelijk op den oever gevestigd.... Alles begon nu te vluchten. De dhobi liet ijlings zijn wasch in de steek, de kijvende menigte om het malsche groene gras geschaard stoof uit elkaar.... de vrouwen die gehurkt aan de kant hunne bloote bruine kindertjes waschten, gingen ijlings op de vlucht.... zelfs de honden joegen het dorp in.... de kraaien vlogen luid wiekend in de lucht.... en de kippen draafdend kakelend zenuwachtig langs de kant piepend gevolgd door de kleine kuikens.... Alles rende.... rende De mannen sprongen op de booten, de vrouwen vluchtten de huizen in.... de honden jankten en blaften.... het was een oorverdoovend lawaai.... en de slang, de oorzaak van al die emotie, naderde kronkelend.... meer en meer.... de kant. Ik beval Shaban om achter de slang voort te roeien.... Eerst scheen zij dit niet eens te bemerken.... maar eensklaps wendde zij zich.... richtte zich sissend uit het water en hare kleine, donkere, gevaarlijke tong, schoot ijlings te voorschijn. Toen ging zij weer verder.... en wij volgden haar.... Intusschen was er eene dichte menigte komen aanloopen en rende, de slang volgende, langs de kant.... ‘Een slang! Een slang,’ riepen zij onophoudelijk, ‘doodt hem,’ en alsof de slang dit gehoord had en vertoornd was wendde zij zich op eenmaal en kronkelde zich snel in de richting van al dat geroep. Een ieder bleef staan en week langzaam terug. Plotseling sprong een man op een boot.... boog zich voorzichtig over de kant en toen de slang dicht genaderd was pakte hij haar zachtjes als liefkozend achter het hoofd beet en lichte haar behendig uit het water. Hij streelde haar even, drukte haar lichaam tegen zijn wang.... toen legde hij haar om zijn hals en alsof er niets
bizonders gebeurd was.... wandelde hij rustig terug naar zijn huis, zachtjes en tevreden een liedje neurieënde. Hij bekommerde zich niet in 't minst om de dichte schaar die zich opgewonden druk pratend achter hem, verdrong.... ‘En nu krijgt die slang een schoteltje melk,’ zeide Shaban glimlachend tot mij ‘daar houden zij zoo veel van.... en dan zal hij die slang aan de menschen vertoonen en verdient er geld mee.... Hij is een Hindoe priester, een slangentemmer.’....
M. Barnardiston van Riemsdijk.
|
|