| |
| |
| |
| |
Literatuur
Buitenlandsche literatuur.
Francis Carco, L'Homme traqué. Paris, Albin Michel.
Dit is het psychologisch verhaal van de wroeging van een moordenaar. De bakkersgast Lampieur heeft eene concierge vermoord om haar te bestelen en het geld zorgvuldig verborgen. Zijne gewoonten heeft hij niet veranderd. Hij werkt elken nacht geregeld in den kelder en 's avonds bezoekt hij eene kroeg, waar allerlei meisjes van het pad zich de noodige versterking komen toedienen. Lampieur kent ze, want op hare nachtelijke ronde, door honger gekweld, blijven zij soms eenige oogenblikken toeven voor het sousterrein en koopen van den bakkersgast een warm broodje. In den keldermond werpen zij een touwtje waaraan de bakker het brood vastknoopt en halen het voorzichtig naar boven: dat is zoo de gewoonte.
Maar op een nacht dat Lampieur eenigen tijd afwezig was geweest (om de moord te plegen) vindt hij een touwtje in den keldermond. Er is dus iemand geweest, een der meisjes.... Zij heeft geroepen wellicht, zij is weergekeerd misschien, zij heeft in elk geval zijne afwezigheid bemerkt. Niemand heeft gezien dat hij den kelder heeft verlaten, niemand.... Alleen een vrouw die hij niet kent, weet dat hij, toen de moord gebeurde, niet in den kelder was. Wie is zij? In de kroeg waar hij iederen avond die vrouwen ontmoet, tracht Lampieur te raden wie van haar dit geheim bezit. Waarom heeft zij nog niet gesproken? En in de nachtelijke stilte van de straat luistert hij thans met een gevoel van angst naar het geluid der stappen dat hem vroeger zoo vertrouwelijk was. Hij voelt zich in de macht van de onbekende, en hij, die zich nooit om de vrouwen bekommerde, weet dat er thans eene over zijn bestaan beschikt.
De vrouw die hij zoekt en vlucht is Leontine, een zwak en nietig meisje. Eene onweerstaanbare kracht drijft deze beide ellendigen, die gebukt gaan onder den last van hun geheim, tot elkaar en zij vinden, zij die rust en vergetelheid zoeken, en misschien ook liefde, niets dan angst, wroeging en haat. Alle gesprekken die zij voeren draaien rond dit tweevoudige punt: hij wil weten of zij weet; zij, die weet, wil de bekentenis hooren die zij ducht. Het wordt eene onuitstaanbare kwelling. Hij brutaliseert haar en zij scheiden. Dan doolt Lampieur rond het huis der misdaad, en hij zoekt haar weer op, die zijn eenige steun is en zijn foltering en die hem ten slotte weer gedwee volgt tot het einde, tot wanneer een zware hand op zijn schouder neerkomt en een stem ook haar beveelt te volgen, die zachtjes snikt....
Men zou kunnen meenen dat het gevoel dat den moordenaar overweldigt niet dat der wroeging is, maar alleen dat van den angst. Beide gevoelens zijn hier aanwezig, maar zoozeer vermengd, dat zij haast niet te onderscheiden zijn. Het
| |
| |
is de wroeging die hem in de armen drijft van Leontine en hem liefde zoeken doet, waaraan alle hartstocht vreemd is, het is de angst die zijn haat tegen haar opwekt en alle liefde onmogelijk maakt.
Men moet hier niet denken aan Schuld en Boete. Raskolnikoff, dat is de ontleding tot in het uiterste van de meest verborgen gevoelens en reflexen; L'Homme traqué, dat is de synthesis van die gevoelens, eene samenvatting die hoogten en laagten niveleert tot een middelmatig menschelijk niveau. Zulke kunst kan middelmatig lijken naast de geweldige originaliteit van een Dostojevski, zooals middelmatig lijkt de evenwichtige kunst van Racine naast het monumentale werk van Shakespeare. Laat ik hier geen namen noemen als maatstaf eener literaire waarde: het geldt hier alleen eene methode.
Wat hier wel het meest merkwaardig is, dat is dat Carco die in L'Homme traqué de klassieke methode heeft gekozen, zich als het ware instinctmatig aan de discipline die zij vergt onderwerpt. Carco heeft hier vaarwel gezegd aan de gemakkelijke originaliteit waartoe hij zich wel eens verleiden liet. Hij die in zijne vorige romans zulke curieuze figuren typeerde uit de speciale wereld van vagebonden en meidenen daarmede zulke schilderachtige effecten bereikte, hij die als geen ander de schatten van het argot te exploiteeren wist, heeft in L'Homme traqué van deze al te gemakkelijke originaliteit afgezien. Vrijwillig? Ja, voorzoover hij de synthetische methode heeft gekozen. Maar deze keuze heeft ook aan zijne vrijheid grenzen gesteld. Daarbij heeft hij echter iets gewonnen wat kostbaarder is en zeldzamer dan eene bonte originaliteit die spoedig verkleurt: het karakter van algemeene menschelijkheid dat aan een kunstwerk blijvende waarde geeft.
| |
P.J. Toulet, Les trois Impostures. Emile-Paul frères, Paris 1922.
Een driedubbel bedrog: de vrouwen, de vrienden en de goden. De goden boven dien: necnon dii. Loochenaar van drie goden, apostaat van drie godsdiensten, is deze subtiele dichter nergens een ironist, een aangename spotter, zooals b.v. Anatole France. Hij draagt dit drievoudig ongeloof als een last. Hij is van huis uit een idealist, die door het leven alle illusies verloor, een gewonde ja, maar die zich niet gewonnen geeft, en wiens haat tegen den vijand het eenige wapen gebruikt dat hem overblijft: de scherpe ontleding van elk gevoel, met het inzicht alles te begrijpen en als besluit eene bitterheid, die niet zonder weemoed is.
Zijn cynisme is dus slechts schijn. Het is niet meer dan een spel van een subtielen, en, in den nobelen zin des woords, aristocratischen geest. Niets essentieels van zijn innerlijk wezen wordt daardoor aan banden gelegd. Het is, evenals het zoogenaamde satanisme van Baudelaire, een masker, een verdedigingsmiddel. Met welke weergalooze handigheid hij ook dit gevaarlijke wapen hanteere, het zou mij niet verwonderen dat enkele zijner meest schrijnende wonden door eigen hand waren toegebracht.
Het nihilisme van Toulet mist die oppervlakkige bekoorlijkheid van A. France, die een zuiver genot der zinnen is, en heeft eene geestelijke bitterheid die werkt als een tegengif. Het is geene perversiteit, dit gebrek van zwakken als J.J. Rousseau, of van hypocrieten als Bernardin de Saint Pierre. Perversiteit is bij uit- | |
| |
stek romantisch. Liever zie ik hier eene principieele liefde voor het paradoxe. Ook mag men uit het feit dat de schrijver van deze wreede maximes ook de dichter is van zulke teedere verzen als b.v. ‘Toute allégresse a son défaut....’ dat ik hier bij het bespreken van zijn verzenbundel citeerde, niet tot de dualiteit van Toulet concludeeren. De prozateur van Les trois Impostures is trouwens even belangrijk als de dichter van Contrerimes. Hij bezit dezelfde hoedanigheden diezelfde cristallisatie van gedachte en gevoel, die geconcentreerde subtiliteit en grammaticale acrobatie. Een voorbeeld: ‘Habile à flatter pour conquérir, mais dans la victoire à l'outrage: telle fut Médée, et apprends d'une seule à les connaître toutes. Car elles n'ont pas plus changé depuis Adam leur artifice que d'amertume l'amour et la mer.’ De stijl is hier als de strakgespannen handschoen om de welgevormde hand: lenig en rimpelloos. En welke statigheid verleent hij niet aan vluchtige impressies! Toulet kent als geen de subtiliteit der woordkunst, de symfonie der klanken. Eenige kleine stukjes bewijzen dat hij, evengoed als de besten, van die impressionnistische notities kon schrijven die men een tijdlang voor de hoogste literatuur aanzag. Maar ook dit was slechts een spel voor den kunstenaar die een schooner, dieper geheim kende: het evenwicht van den humanist.
| |
Colette, La Maison de Claudine. J. Férenczi. Paris.
Alle beminnaars der Fransche letteren zijn bewonderaars van Anatole France.
Men kan het met hem omtrent verscheidene politieke en literaire vraagstukken niet eens zijn, maar ik geloof niet dat het mogelijk is dat iemand, die maar eenigszins voor literaire schoonheid gevoelig is, niet de bekoring van zijn lenig en zuiver proza onderga. Zijn laatste boek met jeugdherinneringen La Vie en fleur bewijst eens te meer welk meester hij is. Het is dan ook overbodig nog den lof te zingen van die teedere ironie, dien glimlachenden weemoed van den ouden wijze, die zooveel menschen en stelsels heeft zien groeien en vallen en die zelf toch nog zoovele illusies, na al degene die hij heeft verloren, heeft bewaard. Niettegenstaande dit alles verkies ik toch een ander boek met jeugdherinneringen, dat ongeveer gelijktijdig het licht zag: La Maison de Claudine van Colette. Dit wil niet zeggen dat de verdiensten van het boek van France geringer zijn. Ik ben integendeel overtuigd dat in de toekomst La Vie en fleur meer op een meesterwerk zal lijken dan La Maison de Claudine. Het boek van France is het werk van een meer bezonken, evenwichtigen geest, dat van Colette het werk van eene geestige, bruischende fantasie.
De groote gave van Colette is die bewonderenswaardige, haast ongeëvenaarde fijngevoeligheid in de weergave van het leven. Hoe bleek lijken naast haar proza de meest kleurige bladzijden der realisten! Er is bij haar geen spoor van methode, noch literair procédé. Niets dat hapert of wankelt. Haar proza vloeit, als het bloed in een levend lichaam, zonder eenige moeite, rythmisch en toch niet wild. Het is harmonieus als een natuurverschijnsel. Men voelt hoe het schrijven haar een zuiver genot is, als het schilderen was voor Gauguin of van Gogh. Zij heeft het trouwens in een harer vroegere werken zoo juist gezegd: ‘Ecrire! Verser avec rage toute la sincérité de soi sur le papier tentateur, si vite, si vite que parfois
| |
| |
la main lutte et renâcle, surmenée par le dieu impatient qui la guide....’
Zij heeft daarbij nog eene andere verdienste die de meeste schrijfsters ontberen: zij is meesteres over haar gevoel door het tegenwicht van haar humor.
La maison de Claudine, dat is het ouderlijk huis met zijne bewoners en omgeving, met al de wonderen waardoor het in de herinnering voortleeft als een aardsch paradijs. De personen die het bewonen zijn de vader, de oude officier, die nooit uit zijn humeur te brengen is; de moeder, toonbeeld van bezorgde huisvrouw, met haar diep gevoel en fijne beschaving; de oudste dochter, die, verborgen in den waterval harer weelderige haren - ma soeur aux longs cheveux - dag en nacht boeken verslindt; de twee zonen, waarvan de eene bijzonder belang stelt in het aanleggen van grafzerken in den tuin; en eindelijk Claudine, het schalksche meisje. Eens te meer treft het in dit boek met welke schoone intuitie Colette het leven doorvoelt van de eenvoudige en toch zoo geheimzinnige wezens die het dichtst bij de natuur gebleven zijn: de kinderen en de dieren. Het natuurleven, dat is eigenlijk haar domein. Hoe ver staat eene fijne natuurbeschrijver als J. Renard daarvan af, vergeleken bij deze vrouw, die toch ook blijk gaf - Chéri is daar om het te bewijzen - van een scherpen kijk op de psychologie van sommige curieuze menschelijke naturen. Maar de gevoelens of hartstochten die zij ontleedt zijn steeds van eene rechtstreeksche en brutale natuurlijkheid. Zij is de laatste dochter van den grooten Pan.
| |
Tristan Derème. La Verdure dorée. Emile-Paul frères, Paris.
Naar aanleiding van het boek van J. Pellerin La Romance du Retour, had ik reeds de gelegenheid den naam te vermelden van Tristan Derème, die men thans als het hoofd mag aanzien van de pleïade welke zich ‘l'école fantaisite’ laat noemen. Iets wat allen die tot deze groep behooren gemeen hebben is een toon van weemoedige ironie, die bij geen hunner zoo typisch overheerschend en aangehouden is als bij Tristan Derème, die in La Verdure dorée al zijne in vroegere edities verspreide gedichten heeft verzameld.
Deze verzenbundel heeft eene voorrede die niet geheel overbodig is. Zonder gewichtige theoriën te verkondigen, wijst de dichter hier op eenige waarheden, die slechts nieuw zullen schijnen voor hen die de tucht der klassieken hebben verleerd. Uit onderstaande regelen blijkt zeer duidelijk welke de literaire strekking is van dezen poëet:
‘Ainsi, la matière donnée, l'art est tout choix et industrie dans l'assemblage des éléments choisis, habilité dans l'emploi des lumières diverses dont le poète se plait à éclairer son domaine. De la sorte, loin qu'il se laisse noyer aux sentiments, il les évalue, les domine, les juge et les canalise.
Le poète, dès lors, en vient à chanter des passions qui sont les siennes, certes, mais que sa raison, souvent ne peut cependant contempler sans qu'elle sourie, avec indulgence ou avec dureté.... Mais, dans ses poèmes, la tristesse et l'affliction les plus douloureuses n'apparaîtront qu'ornées des claires guirlandes de l'ironie qui est, on l'a dit, une pudeur, et qui est aussi une rébellion et une revanche.’
| |
| |
Men ziet hoe deze opvattingen afwijken van het Romantisme en dezer laatste incarnatie het impressionisme. Zooals de figuur van Derème ons uit zijn bundel verschijnt, is hij een dichter die, zooals allen, alle illusies der jeugd heeft gekend en verloren, maar die het romantisch gebaar verwerpt als weinig harmonieus:
Pourquoi chausser ici le tragique cothurne
Et blasphémer l'azur d'une bouche nocturne?
Hij weet zich te troosten met de schatten die hem nog overblijven en deze zijn waarlijk niet gering. Hoor, hoe hij zijn vriend Pellerin toezingt:
Jean Pellerin, Jean Pellerin,
Pour la gloire j'ai pris le train,
Mais chanteur ivre de lumière
Je suis tombé par la portière.
Et me voilà sur le talus,
Là-bas le train ne parait plus.
Et je goute, suave étude,
Les roses de la solitude.
Nergens bitterheid of opstand, noch een ruwe klank. Maar eene bescheidenheid in de smart die aangrijpender is dan een luid alarm:
Que de fois j'ai souri pour te cacher mes larmes.
Niets is zoo eenvoudig als de gevoelens van den dichter, niets zoo helder als de beelden waarin hij zich uitspreekt. Noch in de eene, noch in de andere is iets te bespeuren van wat aan eene sterke originaliteit zou kunnen doen denken of aan een nieuwen klank, zooals bij een Rimbaud of een Laforgue. Niets dan eenige kleine vrijheden, die enkel het spel zijn van eene geestige fantasie en geene bijzondere beteekenis hebben in zijn werk, b.v. aardige klankspelingen als deze:
Pour toi ne faudrait-il chanter comme certains
Les sérénades à Grenade, les oeillades
Et les baignades sans noyade des naïades,
L'échelle au clair de lune et l'amour au printemps?
Hoe komt het dan dat deze eenvoudige poëzie zoozeer ontroert en zoo oorspronkelijk lijkt, zelfs naast het werk van F. Jammes, met hetwelk zij nochtans in zekeren graad verwant is? Het is hetzelfde geheim dat het proza van Colette zoo bekoorlijk maakt, dat onbepaalbaar iets, waardoor eene menschelijke stem de stem eens dichters is.
Jan van Nijlen.
|
|