| |
| |
| |
| |
Hans Bart
Tooneelspel in drie bedrijven door Nine van der Schaaf
Personen
|
Hans Bart, |
boekhouder aan een fabriek. |
Annie, |
vrouw van Hans Bart. |
Dr. Bijgaard, |
zenuwarts. |
Gerlof Oosten, |
leeraar. |
Aagje Harmsen, |
onderwijzeres. |
Ada Mertens, |
} patienten van een sanatorium. |
Karel Wolf, |
} patienten van een sanatorium. |
| |
Eerste bedrijf.
Zondagmiddag in de zomer.
Eenvoudige huiskamer van buitenhuisje in boschomgeving. Naar de zijkant wijd-open deuren. Daarbuiten eerst een open plek met wat tuin-aanleg. Verderop boomen en een pad.
Een andere deur, achter, leidt naar 't overige van de woning. Annie zit bij de tafel in 't midden van de kamer, bezig met eenig handwerk. Hans is blijkbaar juist door de tuindeur binnengekomen. Hij is ongeveer even oud, draagt een baard, is wat vierkant van bouw, - zijn gezicht, niet fijn, is ernstig en naief. Er zijn daarin trekken van geestesinspanning en, bij eenige opwinding, van fanatisme.
(opgewekt).
Bezoek gehad pas?
(op de vloer wijzend).
Allemaal zandpootjes.
(lakoniek).
Zeker de kinderen van hierover, van
(licht ironisch)
onze groote buurman.
(langzaam en wat afgetrokken).
Waarom zeg je niet gewoon: dokter Bijgaard?
(luchtig).
'k Heb 't niet uitgevonden. Ik imiteer de lui van 't sanatorium.
| |
| |
(alsvoren).
Z'n kinderen zijn hier vandaag niet geweest. Alleen Paultje.
Paultje! - Ik heb pas geleden een gesprek gehad over hem.
(nieuwsgierig).
Over Paultje? Met wie!
Met - dokter Bijgaard. Hij betaalt de laatste tijd 't sanatorium voor hem. Maar 't kind is nu gezond en wel.
(met wat verwijt en nadruk).
Dus toch wel: de groote buurman. In goeie zin, zie je!
Maar 't komt nu daarop neer: 't kind moet weg uit 't sanatorium en 't heeft geen thuis....
(een beetje opgewonden).
't Komt daarop neer: er is een jongetje te krijg! Voor kinderlooze menschen zooals wij!
Zou je 't kind willen hebben?
(warm).
Zou 't niet kunnen zijn alsof 't heelemaal van ons was?
(betrokken).
Ja, - misschien. Ik kan dat ineens zoo niet zeggen, ik moet er over denken. Wil jij 't graag?
(zacht).
Ik laat dat aan jou over. Ik dacht - je was vroeger zoo dikwijls met hem bezig, je hadt hem graag bij je.
(gaat langs een tafeltje dat hij toevallig even aanraakt).
Het kleeft hier. Je hebt hem pas iets lekkers gegeven.
(hem verbaasd en wat geamuseerd beschouwend).
Jij, die anders nooit iets merkt!
Nooit? Ik merk heel goed dat het er hier allemaal aardig uitziet. Binnen en buiten.
(een beetje lachend).
Je schijnt een goeie dag te hebben. Ik hoor je daar nooit zoo over.
Ik waardeer het te weinig.
(als voren).
Daar hoef je ineens niet zoo treurig om te kijken.
(Zij neemt hem vriendelijk verwonderd even op, wendt dan snel en gehinderd haar blik af.)
Je ziet iets aan me, dat niet deugt. Zeg wat het is!
(wat onwillig).
O niets. Maar je baard is weer wat uitgegroeid.
O ja, dan vindt je dat ik op die koetsier in Elheim lijk. Gelukkig dat zoo'n baard zich altijd nog laat fatsoeneeren.
(zacht en als tegen haar zin sprekend).
Ja, - maar je lijkt anders ook wel eens een beetje op - die man.
(erg nadrukkelijk).
Ik bedoel natuurlijk uiterlijk, zoo soms in een beweging van je. Heelemaal alleen uiterlijk, dat spreekt vanzelf.
| |
| |
(wat geprikkeld, doch vroolijk doende).
Dat begrijp ik. 't Zou wat moois zijn als je 't anders bedoelde.
(ernstig).
Eigenlijk lijk ik veel te weinig op die man.
(verontwaardigd).
Dat is onzin, Hans!
Nou ja, op hem of op een van die andere primitieve lui daar in Elheim.
(ineens verdiept en met heftigheid).
Die menschen leefden daar dag aan dag! Ik leefde daar alleen bij enkele momenten!
(wat onbewogen).
't Is er dan ook een leven naar!
(weer opgeruimd).
Intusschen 't gaat er niet om of je op iemand wilt lijken, maar of je er goedschiks of kwaadschiks op lijkt. En m'n wieg stond nu eenmaal op een rijtje naast die anderen.
(onwillig).
Dat doet er niets toe.
Of het! In de hemel stonden we vlak naast elkaar en hier beneden kwamen we in eenzelfde soort proletariershokje terecht.
(z'n hoed van een stoel nemend).
Ga je nog even mee naar 't dorp, Annie?
(loom).
Ik vind het wat warm.
(ineens levendig opstaande).
Ik hoor iets!
De belletjes van 't ezelenwagentje van de kinderen Bijgaard!
(Ze wil er heen gaan.)
Hol nou niet met die warmte, je komt toch te laat om ze te zien.
(Annie komt ineens gedrukt terug, ontwijkt Hans, die droefgeestig-vragend naar haar kijkt.)
(melankoliek).
Ik kan niet helpen, Hans, dat ik ze zoo lief vind.
(onzeker).
Welnee. Ze zijn lief. - De Bijgaardjes, - en Paultje ook!
Ja, Paultje ook. - Talm nu niet meer, Hans, want je zult te laat terug komen voor die vriend van je, die gister uit de lucht kwam vallen. Gerlof Oosten.
(naief opgeruimd).
Je hebt zijn naam goed onthouden!
Kijk, daar glans je heelemaal van op, van de naam van je vriend.
(met wat teederheid).
Je bent zelf net een kind, Hans!
(ernstig).
Hij verwacht iets van me, Annie. Dat is wat ik noodig heb om iets te worden.
(met hartstochtelijke nadruk).
Ben ik wat ik jaren geleden was in jou oogen?
| |
| |
(opgeschrikt en angstig).
Ach God, Hans, waarom dat ineens? Je maakt me bang als je me zoo aankijkt. Bang om jouwentwil.
(zich afwendend en luchtiger).
Ja, we zijn verwend hier in deze stilte. Er is iets van vroeger in me levend geworden. Ik voel me weer de ouwe revolutionair.
Sedert gister? Dan wou ik dat die meneer Oosten nooit gekomen was. Je leven is goed zooals 't nu is, Hans!
(flauwtjes lachend).
Als hij maar veilig bij zijn boeken blijft, denk je.
(stroef en besloten).
Maar die uitnoodiging om in Amsterdam te gaan spreken neem ik aan.
(onthutst).
En dat besluit is gekomen sedert gister?
Ja. Er is een ellendige vrees en beklemming van me weggegaan sedert gister, sedert ik weet dat iemand in me vertrouwt, een kracht in me voelt!
(Hij ziet nog even ernstig naar Annie, maar als hij merkt dat zij haar blik afgewend houdt gaat hij vlug door de tuindeur heen. Annie kijkt hem dan na en blijft nog peinzend in de open deur naar buiten staren als hij uit het gezicht is. Ze kijkt bang en zorgelijk. Daarna ziet ze Karel en Ada aankomen en laat haar peinzerij varen.)
(levendig naar buiten roepend).
Da-ag! Komen jullie even binnen?
(Ada Mertens en Karel Wolf komen in zicht bij de open deur. Ada is heel jong, ziet er wat uitdagend uit. Karel is omstreeks dertig, wat gebogen, tegelijk snaaks en melankoliek.)
Houden we je niet op?
(Zij komen binnen.)
Nee, ik zat hier uit te rusten.
Hè ja, uitrusten onder jou dak, heerlijk, 'k ben doodmoe.
Arme Karel, ga maar gauw zitten.
(snibbig).
Moe? Van dat kleine eindje loopen?
(Ze gaan zitten).
Nee, dat loopen, dat zou wat. Maar 't zit in de lucht, ik voelde 't vanmorgen al. 'n Slechte atmosfeer.
Och kom. De atmosfeer is best.
(quasi verontwaardigd opschrikkend).
Maar 't is nog geen vier uur en jullie hoorden in de hal op je stoel te liggen inplaats van hier over moeheid te komen klagen.
Ik klaag heelemaal niet. - Nog geen vier uur? 't Is pas drie.
(tot Ada)
Merk je dat zij hier in een soort tijdeloosheid leeft? Benijdenswaardig, 't is 't begin van het leven hiernamaals. - Niet dat ik daar voor mij veel van verwacht....
| |
| |
Je bent verschrikkelijk aan 't zwammen.
't Doet ie altijd. Expres om de menschen op te vroolijken zegt ie zulke dingen.
(tragisch doende).
Ach ja, een clown ben ik. Anders niets.
(tot Annie).
Weet je wat hem scheelt? Hij is jaloersch.
En heeft hij daar reden toe? Laat es hooren.
Hij heeft er heelemaal geen reden toe!
(verbluft).
Da's ook een snelle verloochening!
(met kracht).
Je hebt er nooit reden toe, omdat je geen rechten op me hebt. 'k Wil m'n vrijheid gerespecteerd hebben!
O.
(tot Annie).
Merk je dat er een revolutie-adem over haar heengegaan is?
Een revolutie-adem?
(zinnend).
Ik heb een vermoeden.... Ja, juist, die jonge leeraar die gister bij ons is geweest kwam van 't sanatorium!
(spottend).
Wat een combinatievermogen!
(Annie waarnemend en vertrouwelijk).
Ook geen sympathie van jou, hè?
(Annie haalt de schouders op.)
In elk geval een sympathie van Hans. Ze hielden al een heele tijd briefwisseling.
En die gaat nu wonen in Huidekom, hier vlak bij. 'n Misère!
(plagend tot Karel).
In jou heerlijke stad Huidekom. 't Is wel erg!
(bijna ernstig en wat afgetrokken).
Hij is daar maar voor tijdelijk benoemd aan de H.B.S., geloof ik.
(enthousiast opstaande).
Laat ik je de hand drukken, Annie. Onze gedachten zijn roerend eender!
(schertsend maar toch wat snibbig tot Annie).
Ik zal 't aan Hans zeggen, dat je z'n vriend gauw weer weg wilt hebben.
(Annie weert Karel gedwongen-lachend af. Hij wijkt wat naar de achterkant van 't vertrek, blijft daar staan.
Ik kan hem wel een kamer recommandeeren. Ik weet precies waar je wezen moet om der gauw genoeg van te krijgen.
(half plagend, half medelijdend).
Je had het er zelf ook maar niets goed, hè? Je kwam der tenminste erg verwaarloosd vandaan, herinner ik me.
(grappig protesteerend).
Ik verwaarloosd? 'k Had het er ideaal, behalve op 't laatst, maar dat kwam van de menschen beneden.
| |
| |
(levendig verder vertellend met de klaarblijkelijke bedoeling vooral Annie te amuseeren, wat hem maar half lukt, daar zij na telkens even opkijken terstond weer ijverig aan haar handwerk bezig is).
'k Had er een vrij bovenhuis, zoo 't heette, - en 'k dee zelf m'n huishouen. Ik klopte dagelijks m'n matjes uit op 't achterbalkon en m'n waschwater gooide ik 's morgens vroeg uit op 't tuintje, - goed voor de planten, nietwaar? - allerlei afval is trouwens goed voor de planten, - of voor de kippen....
Houen ze daar kippen? 't Is een dood nest zeker!
(ongestoord voortgaande).
Moest je dat hooren, dat ging dan: tok-tok-tok-tok! Nou, ik keerde me om en 't was afgeloopen, dacht ik. Maar op een keer begon de juffrouw beneden ontzettend op te spelen, ze zei dat ik allemaal vuile rommel tegen haar ramen kwakte, - niks van waar natuurlijk, - wat er viel dat viel bij de kippenloop, - en dan vroeg ze inpertinent of ik soms geen vullisvat had....
(op een toon van uiterste verbazing en verontwaardiging).
Had je geen vullisvat?
(door haar toon haast van zijn stuk gebracht, zegt dan wat verlegen en komisch).
M'n huishouen was aesthetisch....
Gaat ie weer zwammen! (Annie even beschouwend en dan opstaande).
Annie heeft het geloof ik te druk voor ons.
(opschrikkend uit haar afgetrokkenheid).
O nee, jullie hinderen me niets, als je me maar m'n gang laat gaan.
(Ada blijft dan, staat terzij in het vertrek met achter haar een schrijftafel waaraan zij zich leunt. Ze maakt zich gereed om heftig van wal te steken.)
Ik moet niets hebben van die kippennesten! Mijn hart gaat naar de groote steden waar wat omgaat!
Krijgen we nu de speech van die meneer Oosten?
Hoe kwam die daar bij jullie een speech te houden?
Hij kende een paar van ons en we waren allemaal even binnen om de kletsregen.
Pardon. Ik was er niet bij.
Hoe kom je dan zoo tegen hem ingenomen?
Ik kwam na de kletsregen met dokter Bijgaard. Die keek bedenkelijk en zal moeite gehad hebben z'n patienten te kalmeeren.
(onbewogen).
Hij had het even over de massaas die de maatschappij als 't er op aankomt kunnen omvergooien en daar zijn de menschen natuurlijk bang voor.
| |
| |
Natuurlijk. Iedereen kan niet zooveel vertrouwen in de toekomst hebben als Hans heeft.
't Begin van een nieuwe gemeenschap moet komen door menschen als Hans, da's zeker.
(een en al vuur).
't Begin komt niet dóór menschen, maar vàn menschen. 't Wordt opgebouwd van menschen die zich heelemaal kunnen geven, 't zij dan een heel leven lang of in één heldhaftig oogenblik.
Jij bent voor het heldhaftige oogenblik!
(alsvoren).
Ik vind het mooi om te denken dat er nu een heeleboel zoo rondloopen, onbenullige menschen net als ik en die zullen toch op een beslissend oogenblik - iets groots doen!
(tot Annie).
Je hoort hier zooiets als een echo van die speech van meneer Oosten. En die is weer geïnspireerd door Hans z'n schrijven, door wat die vanuit deze kamer de wereld ingestuurd heeft. Een goeie manifestatie voor de waarheid dat de dingen tot hun oorsprong terugkeeren.
(protesteerend).
Hans is lang niet zoo romantisch als Ada.
Nee, daar is 't proza van een vakvereenigingsman doorheen. Da's net als van m'n kat in Huidekom. Is 't vogeltje onder 't bereik: klauwen uit! Is 't vogeltje in de boom: klauwen in!
Jij bent zoo prozaisch dat ik er genoeg van heb.
(wendt zich naar de deur).
Een schat van een beest was 't.
(Ada kijkt minachtend half om.)
Die kat van me.
(met liefkozende stem)
Zachte grijze haartjes. - En zulke stille wijze oogen....
(belangstellend).
En wat is er later mee gebeurd?
(donker).
Doodgeschoten terwille van de kuikens beneden.
Dat zal wel z'n verdiende loon geweest zijn.
Zei dokter Bijgaard nog iets gister, na die speech?
(stemmig).
Die zei: ik ben een aristokraat. Geen demokraat.
(smalend).
En dan moest je dat zien, - heel het damespubliek ineens op zijn hand! Maar ik niet!
(Annie lacht zenuwachtig. Ada gaat voort, met meer nadruk om Annie's lachen).
Ik ben hier de eenige in de omgeving die bestand is tegen de gratie van dokter Bijgaard!
(Ze gaat abrupt heen. Annie is even verbluft en barst dan uit in een proestbui.)
(na kleine pauze melankoliek).
't Ziet er voor mij nogal
| |
| |
wanhopig uit zooals je merkt.
(gaat in de open deur en kijkt waar Ada gebleven is. Zegt daarop verrast.)
Daar heb je dokter Bijgaard zelf. Nou vlucht ik ook. Tot ziens!
(Hij gaat haastig heen. Annie ontstelt even, staat op en gaat dan, door de deur achter, het vertrek uit, om open te doen nog eer er gebeld wordt.
Zij komt even later terug, gevolgd door haar bezoeker. Dokter Bijgaard treedt wat aarzelend de kamer binnen. Hij is niet ouder dan veertig, gedistingueerd, beweegt zich rustig, is gewend aan bewondering, doch het is hem aan te zien, dat hij evenzeer respect wenscht als bewondering. Annie schuift hem haastig een stoel bij.)
(afwerend).
Nee, niet zitten. Ik loop aanstonds nog even aan als je man thuis is, ik kom hier toch weer voorbij op mijn terugreis.
(haastig bijvoegend).
Ik moet hem voor zaken nog even spreken.
(spreekt voorzichtig en met eerbied).
Ja, aanstonds zal Hans wel thuis wezen, dokter.
(Zoolang hij er is, is ze geheel met hem, niet met haar handwerk bezig.)
Ik wou je ook nog even zelf bedanken voor 't plezier dat je de kinderen gedaan hebt eergister door ze mee te nemen. Ze hebben toch zoo genoten van die tocht met jou.
(blij-bewogen).
Ze waren toch niet te moe, dokter?
Welnee. Was je zelf niet moe?
(ziet haar wat opmerkzaam aan.)
Ik vond het bijzonder aardig dat je ze meenam, maar je moet het toch niet weer doen.
(zacht-protesteerend en met eenige coquetterie).
O dokter, dat is ook vriendelijk!
(lacht wat gevleid).
We mogen toch niet zoomaar beslag leggen op je tijd en je krachten? Je bent toch onze kinderjuffrouw niet?
(wat droomerig en droevig).
Ik hou zooveel van de kinderen. Maar als u 't liever niet hebt zal ik 't niet meer doen.
(ernstig en overtuigd).
Begrijp me goed, Annie, niemand is beter bij de kinderen dan jij. Niemand. Ook hun eigen moeder niet.
(Annie ziet hem bij deze woorden verrast en snel even aan. Hij negeert dit.)
(na pauze).
Heeft mevrouw nog geen geschikte kinderjuffrouw op 't oog?
We willen graag iets heel goeds hebben en haasten ons niet te veel.
(Annie zwijgt even in gedachten en kijkt donker voor zich.)
| |
| |
(plotseling).
U hebt met mijn man over Paultje gesproken.
Ja, dat heb ik.
(luchtig)
't Is een aardig jongetje, hè?
(onzeker).
O ja. Ik houd wel van hem.
Hoor eens, ik weet een goed tehuis voor hem, net als hier in een gezonde streek. Ik heb plan hem een beetje te blijven protégeeren nu ik dat eenmaal begonnen ben.
Dan zou hij hier dus weg moeten?
Ja. Dan zou je hem uit het gezicht verliezen.
En uw kinderen zouden hem ook missen.
(luchtig).
Dat denk ik, ja, daar is hij zoo heelemaal mee opgegroeid. - 't Is aan 't kind te zien, vindt je niet? Altijd zoo in dezelfde sfeer.
(peinzend).
Ja. Heel iets anders dan de dorpskinderen. Maar Paultje zou dat heel gauw verliezen in een andere omgeving.
(schertsend).
Als je dat jammer vindt, neem hem dan en hou hem in deze omgeving. Dan blijft hij 't speelkameraadje van mijn kinderen.
(met wat terughouding)
Nog jaren lang tenminste.
(naar de tuindeur gaande).
Mag ik hier maar uitgaan?
(Hij vertrekt meteen.
Annie voelt zich nadat hij weg is blijkbaar ineens hevig beklemd en angstig. Zij houdt de handen voor 't gelaat gedrukt. De dokter komt onverwachts terug.)
(uitbarstend).
O, dokter!
(wat gehinderd en met gerimpeld voorhoofd).
Annie, ik kom nog even terug, want ik wil volstrekt niet dat je 't gevoel zult hebben Paultje te moeten nemen. Alsof ik hem aan je opdring! Daarom had ik het eigenlijk liever alleen met je man willen overleggen.
(kalmer).
Ik ben zoo blij dat u nog terugkomt. Ik voelde me een oogenblik zoo wegzinken.
(dof).
Niets ineens. Ik ben heel langzaam aan zoo gaan tobben. Dat weet u ook wel.
(zich oprichtend en zinnend)
Maar ik denk nu: dat kind zou me misschien kunnen redden!
(De dokter kijkt haar ernstig en getroffen aan. Annie gaat bewogen voort.)
U ook! U gelooft dat ook!
(met koel vermaan).
Ik geloof niet dat je reddeloos bent, met of zonder Paultje.
(ontwijkend).
Ik heb 't geval niet zoo zwaar ingezien als jij 't nu doet. Maar als je 't dan zoo noemen wilt, - láát je dan door dat kind redden!
| |
| |
(na een paar snikken).
God, wat een huilebalk ben ik geworden. Vroeger was ik dapper, toen zou ik twintig kinderen hebben kunnen opvoeden als Hans 't me gevraagd had.
(met fierheid).
Of ik zou even dapper nee gezegd hebben als ik er heelemaal geen zin in had. Maar nu....
(schouderophalend).
Ik geloof: je hart gaat eenvoudig niet uit naar Paultje. Dat is alles.
Och ja, soms wel. En Hans houdt van hem. Omdat hij een arm stumpertje is.
(heftiger)
En ik snak soms zoo naar dat dappere gevoel van vroeger.
(ontstemd en streng).
Annie, dat kan ik je niet geven als je niet zelf meewerkt.
Ik ben niet dikwijls zoo. - Zoo hevig ontevreden.
(nog donker kijkend, doch wat schertsend).
Nee, dan gaf ik het dadelijk op met je.
(snel en smeekend).
O nee. Geef me nooit op, dokter!
(ernstig en geroerd).
Annie, ik zal je steeds trachten te helpen. Maar je moet zelf meewerken.
(terwijl hij heengaat nog even omziende).
Er is visite voor je op komst!
(naast hem uitziende).
Ja, dat zie ik. Prettig voor Hans.
(met een tikje ironie).
Vurig rood! - Adieu!
(Hij verwijdert zich, Annie kijkt hem nog wat beschaamd en geboeid na. Er wordt spoedig gebeld. Ze gaat opendoen.
Ze komt in de kamer terug met Gerlof Oosten. Hij is blank en blond en heeft iets uitstralend jeugdigs. Is wat verlegen, maar tegelijk flink en besloten.)
Uw man dus nog niet thuis, mevrouw?
(Zij biedt een stoel en hij gaat zitten.)
(met onwillekeurige glimlach).
Nee, maar hij komt wel dadelijk. U wilt wel even wachten?
(warm en opgewekt).
Ik wil zelfs heel lang wachten als het moet.
(let even op haar glimlach.)
(zijn blik beantwoordend).
Ik lachte even omdat u mij mevrouw noemde. Dat ben ik zoo heel niet gewend. Hier op 't dorp is 't altijd juffrouw.
(Zij is staande bij de tafel bezig).
U hebt hier op 't dorp niet veel omgang zeker?
Nee, ik zie zoowat alleen de menschen van 't sanatorium. M'n man komt meer met de dorpslui in aanraking, omdat hij er midden werkt.
| |
| |
(stijfjes).
Ja, met de arbeiders ook. Maar een heeleboel moeten niet veel van hem hebben, hoor! Zoo'n rooie!
Ik moet heel veel van hem hebben.
(Zij kijkt met een vage verwondering om de warmte waarmee hij zich uitdrukt. Hij vervolgt.)
'k Vind 't verbazend prettig dat ik nu eens in de gelegenheid ben Hans persoonlijk te leeren kennen.
M'n man stelt uw belangstelling erg op prijs, geloof ik....
(breekt af en glimlacht weer een beetje.)
(schertsend-nieuwsgierig).
Nu lacht u weer, mevrouw! Eerlijk zeggen waarom!
O, ik durf 't wel zeggen, hoor! U ziet er nogal fijn uit en Hans praat soms net of hij alleen maar met arbeiders te doen wil hebben.
(lachend).
O. Maar misschien ben ik net zooals hij!
Och kom, meneer.
(ernstig en een beetje ontevreden).
Hij kan soms erg schelden op aristokraten, dat is waar.
(losjes).
Och, als ze 't er naar maken?
Arbeiders zijn immers niet beter!
(Hij antwoordt niet. Annie vervolgt hoogst verwonderd.)
U vindt toch niet dat ze wel beter zijn?
(wat weerstrevend).
Och, dat weet ik niet.
(dan levendig en opgeruimd, met een innerlijke opgewondenheid.)
U hebt misschien volkomen gelijk en toch....
(een beetje scherp).
U hadt gedacht dat ik anders zou praten?
(voorzichtig en wat verlegen met zijn uitlating).
Van uw man gaat iets uit, een innerlijke gloed, die maakt dat je de dingen anders ziet dan tevoren. Zoo is het mij tenminste gegaan.
(onrustig en na kort zwijgen).
Zoo is het mij ook gegaan, meneer.
(weer heel opgewekt).
Nietwaar? Dat moet wel. Ik hoop dat we veel aan elkaar zullen hebben en elkaar goed zullen leeren begrijpen.
O ja, meneer Oosten, dat hoop ik ook. Maar ik ben geen dweepster, - tenminste niet zooals u u dat hebt voorgesteld.
(lachend en met naieve oprechtheid).
O, ik ben er wel wat ingeloopen. Dat komt, ik dacht dat vrouwen van mannen die iets beteekenen, die sterke overtuigingen hebben, zooals Hans, - dat die......
| |
| |
De meeningen van haar man aanhangen natuurlijk, maar dan een beetje overdrijven.
(hartelijk)
Maar zooals u bent, mevrouw, is 't veel beter!
(vroolijk vrijmoedig)
Een beetje - weerhoudend. Zooiets als een noodzakelijke rem, denk ik.
(half spottend, half ernstig).
U hebt er wel een goeie kijk op, moet ik zeggen
(ineens ook vertrouwelijk).
Maar als u nou voor een jaar of wat hier was gekomen....!
(steeds gekscherend).
Ah zoo!
(zich terugtrekkend en nu opmerkelijk koel).
Maar zooals u zelf zegt, 't is beter om een verstandige vrouw te zijn en dienst te doen als rem. Ik hoop dat Hans tevreden met mij is zooals ik ben. Ik ben tevreden met hem zooals hij is.
(Gerlof is ineens weg uit z'n vroolijke stemming. Ziet haar even ernstig en verbaasd aan, doch verbergt zich dan en kijkt schijnbaar oplettend naar buiten.)
(na kleine pauze).
U woont hier dus al jaren?
O ja. Zeven jaar.
(Hij zwijgt en kijkt voor zich. Annie kijkt uit. Zegt na pauze verbaasd.)
Daar komt iemand uit het bosch hierheen. Ik denk een die 't sanatorium niet kan vinden.
(Gerlof kijkt op en Aagje Harmsen komt te voorschijn bij de open tuindeur. Hij staat snel verrast op en gaat haar tegemoet.)
(uiterst verbaasd).
Jij hier?
(zijn handdruk beantwoordend).
Dat zie je.
(Gerlof neemt haar mee naar binnen. Zij is een kloekgebouwde vrouw, heeft een luide schorre stem die af en toe hapert en dan, evenals haar moeilijk ademhalen, ineens de hopelooze zwakte van haar gestel verraadt. Zij is zonder eenige verlegenheid. Zegt dadelijk tot Annie):
U bent mevrouw Bart, zeker?
(Annie knikt en blijft wat verwijderd staan.)
(Aagje aan Annie voorstellend.)
Juffrouw Harmsen, de patient uit Amsterdam waar ik gister plaats voor heb besproken in 't sanatorium.
(tot Aagje): Mevrouw Bart is een vriendin van de sanatoriumgasten.
(drukt Annie, die verbaasd en aarzelend staat, hartelijk de hand, ziet haar ernstig-vriendelijk aan. Zegt na kleine pauze.)
U hebt mijn naam zeker nooit gehoord?
(Annie schudt het hoofd.)
Ik
| |
| |
had mij vast voorgenomen: het eerste huis waar ik hier aanland, dat zal het huis van Hans Bart zijn! Wilt u hooren waarom?
(bezorgd).
Maar ga dan toch eerst zitten.
(haastig meenoodigend).
Ja, u zult wel heel moe zijn.
(Aagje laat zich door Gerlof neerzetten. Deze neemt dan zijn vorige plaats weer in.)
(tot Annie).
Ik was vroeger onderwijzeres in de buurt van Elheim waar u gewoond hebt.
(tot Annie)
Zij heeft daar een keer een rede van uw man mee aangehoord.
O, het is anders maar ééns gebeurd dat mijn man daar zoo in 't openbaar optrad.
(rustig en met nadruk).
Precies, die eene keer was het.
(nota nemend van Annie's kwalijk verborgen ontstemming en met een poging tot schertsen).
U bent zeker een beetje van me geschrokken mevrouw? Ik ben met een auto op weg naar 't sanatorium en zal dadelijk weer verdwijnen. Ik kwam in de hoop uw man hier even aan te treffen.
(stijf).
Dan zult u wat moeten wachten. Mijn man is niet thuis.
(wat rondkijkend).
En hier woont u dus sedert u uit Elheim weg bent?
(haastig).
Ja, hier wonen we al die tijd.
(met onwillekeurig medelijden).
Kan ik iets voor u doen?
(schenkt eer Aagje nog antwoordt een glas water in en biedt haar dit aan.)
(met warme blik).
Dank u! Da's heerlijk
(drinkt. Schouwt dan even met devote uitdrukking, diep-ernstig naar het omgeven, alsof ze alles in zich wil prenten. Ziet daarop naar buiten. Zegt verdiept en peinzend).
Die boomen! 't Is me vreemd om zooveel boomen te zien, ik zat altijd in de stad.
Kent u mijn man anders niet dan door die eene rede, die u gehoord hebt?
Persoonlijk meent u? Nee, ik heb maar heel weinig woorden met hem gewisseld, ik had hem graag meer gekend. - Wat hij toen zei boeide me, omdat....
(zich onderbrekend met ruwe scherts): Niet, hoor, omdat het zoo'n erge goeie rede was!
(ernstig en met klem).
Maar om de mensch die der achter stak. - En u weet zelf wat er volgde toen.
(zacht en haastig).
Ja, er volgdenrampen. Voor ons en anderen.
| |
| |
(alsvoren en met gevoel).
Dat waren toch niet alleen rampen. Dat was ook 't begin van onze mooie strijd. - Geloofden ze daar in Elheim dat er voor arbeiders ooit nog iets anders mogelijk was dan een zwoegersbestaan?
(onzeker).
Het was ook niet mogelijk. Het was daar zoo arm en achterlijk.
(zacht).
Zegt ù dat? Maar door uw man kwam daar 't eerste geloof!
(koel).
Hans is voorzichtiger geworden later.
(glimlachend).
Maar hij is toch eigenlijk dezelfde gebleven, dat heb ik sinds m'n kennismaking hier al gemerkt.
(tot Annie).
Ik zie de rampen waar u op doelde niet over 't hoofd. Ik weet wel dat uw man en een paar anderen zonder werk raakten.
(heftig).
U hebt de haàt en de schimp niet mee gevoeld!
(rustig en zacht).
Toch wel.
(luider)
Maar uw man..... Hij werd gehaat, ja, - maar de kleinen, de armen daar, hielden van hem en bouwden op hem! Een deel van hen tenminste!
(na pauze koel en teruggetrokken).
Het lot heeft ons ver genoeg daar vandaan gedreven.
Uw man heeft hier rust gevonden zich meer te ontwikkelen en te schrijven.
(alsvoren).
Ja, dat schrijven hier is goed geweest voor Hans.
(met vuur).
Maar hij kan méér dan dat alleen!
(meer rustig en tegemoetkomend).
U moet denk ik niet veel hebben van 't rumoerige leven onder de menschen?
(laat zich gaan in haar ontstemming).
Nee, heelemaal niet. Ik hou er niet van om in m'n vrede gestoord te worden.
(Aagje staat getroffen op.)
(zich bezinnend, zakelijk doch niet onvriendelijk).
Uw man zal misschien nog niet zoo dadelijk thuiskomen?
(weer wat bijkomend).
Als u nog maar een beetje geduld hebt....
(wil haar bezorgd terugtrekken op haar stoel).
Ga toch zitten! Nu je hier bent wacht je immers toch even tot Hans komt?
(Gerlof met ruwe scherts wegduwend).
Daar! Ik ben nog sterk genoeg om op mijn eigen beenen te staan en geweldig stijf van 't zitten
(innig hartelijk tot Annie): 't Is hier mooi. Ik begrijp best dat u veel van deze omgeving houdt. Van dat vredige hier!
(met klem).
Wij beide houden er veel van. Hans ook.
| |
| |
(op gewone toon).
En al de vreemdelingen vinden 't hier verrukkelijk.
(luchtig).
Allemaal jonge menschen zeker, daar in 't sanatorium?
Ja. En jij bent vreeselijk oud!
O nee. Jong genoeg. Eigenlijk nog niet geboren. Zoo voel ik me. 'k Zal net dronken zijn tusschen al die boomen - 'k Zal er tegenaan bonken. - Ja waarachtig. Ik voel me al duizelig bij 't idee.
(Zij is werkelijk daarna duizelig en zinkt op haar stoel neer. Gerlof overhandigt haar zeer begaan het glas water. Zij zegt na de aanval kalm verklarend tot Annie).
Dat komt ervan als je zoolang in 't gareel hebt geloopen.
(afgetrokken).
Ik hoop dat u nog wat uitrust hier. Ik moet nu in de keuken zijn. U wilt elkaar wel zoo lang gezelschap houden?
(Zij gaat heen).
(als Annie weg is).
Zoo, da's een vergissing.
(donker).
Ja, misschien wel een vergissing.
(onrustig opstaande).
Vreeselijk dom van me.
(koortsig opgewonden.)
Niet hier moet ik Hans Bart terugzien, dat voel ik. Alles lijkt bedorven in zoo'n gezin. Net stilstaand water!
(legt kalmeerend even zijn hand op haar arm).
Je bent verschrikkelijk overspannen en geirriteerd.
Ik ben niet geirriteerd. Denk je dat ik boos ben op haar?
(wijst naar de gesloten deur.)
Nonsens. 'k Denk er niet aan. Praat dat in orde, hoor, als ik weg ben!
(Zij wil heengaan.)
(aarzelend).
Zou je 't nog niet zelf kunnen herstellen door wat geduld te hebben?
Ach jongen, doe dat voor mij. Ik ben zoo weinig geschikt daarvoor, ik ben inwendig net een storm! Ga even mee tot de auto hjer dichtbij.
(staat en kijkt nog even. Zegt zuchtend en diep overtuigd.)
Hoe gelukkig dat hij niet hier was! - Kom mee!
(Zij gaan haastig samen heen.
Annie komt even later de kamer weer in. Zij is hoogst verwonderd die leeg te vinden, kijkt eerst verontrust uit, zet daarna met strakke kalmte de stoelen recht, verwijdert het glas van de tafel en verschikt het tafelkleeed. Inmiddels komt Gerlof terug.)
Juffrouw Harmsen laat u nog wel groeten. Ze voelde zich ineens op en daarom heb ik haar maar weggebracht.
(koeltjes).
Ja, ze zag er niet goed uit. Ik heb erg medelijden met haar. Maar ze zal hier wel gauw wat uitrusten.
| |
| |
(na pauze).
Ze is zoo weinig geschikt tot rusten.
(hem aanziende, wat nieuwsgierig en toch niet toeschietelijk).
Zoo.
Ze werkte hard. Vooreerst haar school en dan in haar vrije tijd voor 't socialisme.
(Hans komt door de tuindeur binnen en groet Gerlof verheugd met een handdruk.)
Goed dat je thuiskomt, Hans, dan kan ik weer naar de keuken gaan. Meneer Oosten zal je wel vertellen wat voor bezoek je hier gemist hebt.
Dat weet meneer Oosten veel beter dan ik.
(Ze wil weggaan.)
Zeg jij in elk geval eerst wie 't was.
(koeltjes).
Die patient die hier zou komen. Juffrouw Harmsen.
(hem wat opnemend.)
Weet je 't nu?
Welnee.
(Gerlof wordt onrustig en wendt zich een beetje af.)
Ze was vroeger onderwijzeres in de buurt van Elheim.
(wien ineens een licht opgaat).
O!
Zoo, nu schijn je er achter te komen. Zal ik nu maar naar de keuken gaan?
(Hans zwijgt getroffen en let niet op haar vraag. Annie gaat dan op een stoel bij de deur zitten en let half plagend, half ernstig, op de gespannen aandacht van Hans, tot hij ineens naar haar kijkt. Annie vervolgt.)
Ja Hans. Nu word ik ook nieuwsgierig.
(op gewone toon).
Ik kan je toch niet veel vertellen, ik kende haar bijna niet. Misschien hebben we elkaar een keer of twee gesproken en haar naam wist ik niet eens.
Hoe weet je dan nu wie het is?
O, dat raad ik.
(haar rustig aanziende.)
't Moet iemand zijn, die me opviel die avond - je weet wel. Toen ik m'n rede hield.
(ineens verveeld.)
O ja, daar had zij 't ook over.
(opstaand).
Nu, ik laat jullie een poosje alleen, hoor!
(Zij gaat heen).
(ernstig).
Ze was dus later onderwijzeres in Amsterdam?
Ja. En deed veel voor ons werk.
(Ze gaan onder 't gesprek successievelijk zitten.)
(na pauze).
Is ze erg ziek nu?
Ja, dat geloof ik wel. Ze hield even hier aan om de kennis
| |
| |
met jou te vernieuwen, maar 't is beter voor haar om vooreerst émoties te vermijden.
(na pauze verstrooid).
Ja. - Wat zeg je allemaal? Emoties vermijden. Juist. Dat zal wel het beste zijn.
(in de toon vallend van opgewekt gastheer).
Wel hoe vindt je m'n huis, m'n omgeving? Idyllisch, niet?
Ja, maar 't lijkt me voorloopig wat erg afgezonderd.
Maar nu alweer minder afgezonderd als jij hier af en toe eens komt.
Als je vrouw mij niet lastig vindt?
Annie heeft wel graag eens gezelschap.
Heb je al een besluit genomen of je in Amsterdam gaat spreken of niet?
Ja. Ik neem die uitnoodiging aan.
(hem levendig de hand drukkend).
Zoo! Dat doet me erg veel plezier! - 'k Wist het ook eigenlijk wel.
(glimlachend).
Wist je dat? Maar je weet niet half wat een schuw mensch ik van nature ben.
Wel, hoe is dat mogelijk?
(ernstig).
'k Wist het van haar. Juffrouw Harmsen.
(ook ineens ernstig).
O zoo.
(luchtiger).
Ja, ik weet al een heeleboel van je. Ook dat je niet veel moet hebben van menschen buiten de arbeidersstand. Dat heb ik gehoord van je vrouw.
(getroffen).
Hé, zei Annie dat?
Ja.
(schertsend)
Niet waar soms?
Och, ik ben wat verwonderd dat - (een beetje haperend), ze een oogenblik zoo over me praat. Zoo - als over een vreemde.
(zich beheerschend.)
Maar....
(steeds schertsend).
Maar - hoe zit het nu eigenlijk daarmee? Want het interesseert me wel een beetje, ik ben nu eenmaal geen arbeider.
Och, onzin. Annie heeft 't zwak dat ze zich onwillekeurig altijd een beetje laat bekoren, eigenlijk overduvelen door uiterlijk en manieren van de hoogere standen. En dat kan ik niet goed velen, dan ga ik soms schelden, al meen ik er niets van.
(donker).
Och, mooi is 't niet. Maar zulke strijdbare menschen
| |
| |
als ik kunnen 't nu eenmaal niet tot veel moois brengen. We kunnen ons alleen duivelsch sterk maken.
Voel je je hier eigenlijk thuis? Trekt je hart niet naar een of ander centrum?
(wat afwerend).
'n Hart is een ingewikkeld ding.
(luchtig)
't Is hier tenminste veel minder tragisch dan in Elheim. - Heb je soms ook gehoord wat een ridder van de droevige flguur ik daar geweest ben?
Nee. Ik wil graag luisteren.
Ik was daar in die buurt de armste onder de armen. Door m'n afkomst, maar dat niet alleen. Ik wist me toch een beetje op te werken en toen had het beter kunnen worden.
Maar je bleef in je ouwe omgeving?
Ja. En hoe meer ik me ontwikkelde, hoe meer ik de proletariër bleef die ik was. Begrijp je dat?
Omdat ik moest. Om los te raken uit een jeugdomgeving heb je energie noodig. Niet te weinig - en ook niet te veel energie.
Ik deed m'n sprong naar de ruimte, naar bevrijdende ideeën, maar die eenvoudige stap, die noodig was om flink los te raken uit m'n milieu, - die deed ik niet. Ik leefde er midden in, als een verschoppeling, een halve gare. Of ik vond een enkele keer wat beter gezelschap daarbuiten, maar juist dan voelde ik me de proletariër, meer nog, intenser tenminste dan anders.
(donker peinzend).
Dat moet noodlottig geweest zijn voor je levensgeluk.
(zich bezinnend en verward).
Misschien. M'n levensgeluk? Dat is toch wat anders, datheeft meer te maken met... andere omstandigheden.
(Hij zwijgt en staat dan wat bruusk op, loopt als afleiding zoekend even door het vertrek. Neemt terloops een portret van een kastje en laat dat plotseling zijn gast zien. Vraagt bruusk).
Zie je wie dat is?
Nee - werkelijk niet.
(verlegen)
Ik kan 't misschien raden, maar....
'k Dacht wel dat je 't niet zien zou.
(schertsend)
'n Schandaal! 't Komt ervan dat je Annie nog niet gezien hebt zooals ze is.
(aandachtig kijkend).
Nu ja, maar dit is zeker nog in Elheim gemaakt....
| |
| |
(hem afbrekend).
Zoo wordt 't nog erger. Je wilt toch niet zeggen dat leeftijd iets is dat iemand wezenlijk verandert?
(Hij zet het portret weer op zijn plaats en blijft zich daarna op de achtergrond van het vertrek bewegen.)
(ernstig).
Het is een heel lief portret.
(afwerend).
Ja, ja. - Enfin, ik zie dat je 't meent.
(wat heftig).
Nu, dàt, en een stem die jij niet hooren kunt....
(z'n opwinding bedwingend).
Ik wou je alleen maar bijbrengen dat je 't over m'n levensgeluk niet meer moet hebben!
Ik vertel je die dingen uit mijn leven ook niet om me te beklagen, ik weet nu dat het zóó is: in menschen als ik is de brandstof opgehoopt voor het vuur dat door de heele proletarierswereld gaan moet. Ik ben een strijder voor m'n klasse ondanks mezelf. Ondanks al 't weifelen en de tegenstrijdigheden die me vanuit de intellectueele wereld doorwoelen. - Omdat ik nooit m'n eigen ouwe wereld uitgekund heb. 't Zal me nooit vergund zijn alléén te stijgen en waar ik toch een enorme drang in me voel om te stijgen, daar moet die heele ouwe wereld mee omhoog!
Omdat er een onverwoestbare liefde in je is voor je klasse.
Noem het liefde. Noem het haat. Liefde voor de nieuwe wereld. Haat voor de oude.
(Z'n gezicht is nu fanatiek en dreigend.)
En - die eerste rede van je....?
(schamper lachend).
O, die rede
(ernstiger).
Ik ging debatteeren tegen een conservatieve spreker. Ieder stond klaar om me uit te lachen. En dat deden ze ook toen ik begon.
Wat later begonnen enkele gewichtige lui van 't dorp wat donker te kijken. Ze dachten: die man is gevaarlijk! - Begrijp je hoe ik 't vond om voor 't eerst van m'n leven aangezien te worden voor een iemand? - en dan nog wel voor een heusch gevaar?
(zich snel verbeterend).
Voor 't eerst van m'n leven althans door buitenstaanders. Annie geloofde wel in me.
(overtuigd).
Dat moet een prachtig oogenblik voor je geweest zijn! En 't andere publiek?
Raakte opgewonden. Woedend. Enkelen zaten heel kleintjes maar heel echt te genieten. Daar moesten m'n latere medestanders uit worden. Maar wat toen meer tastbaar was, dat was een oproer in de herberg en een aftocht met steenen.
| |
| |
Ja. Dat was 't strijdmiddel in Elheim.
(meegesleept door z'n herinnering. Zacht.).
Ja, steenen! Prachtig!
(heftiger)
Na al die minachting daar! -
(ingehouden)
Annie vond het natuurlijk vreeselijk en om harentwil ging ik 't gauwer beroerd vinden dan ik anders zou gedaan hebben. Die vreugde van me was ook een beetje idioot en als ze me goed geraakt hadden was 't uit geweest.
En je hadt niemand die daar iets van begreep? Van die vreugde?
(zwijgt even en vervolgt dan kalm, bijna zakelijk).
Hoofdzaak was dat ik wist wat ik daarvóór niet wist. Dat ik kon spreken. Zoo spreken dat ik verstaan werd.
Toch heb je 't niet weer gedaan, al deze jaren.
Nee. Ik heb hier altijd in afzondering geleefd. Maar ik ben niet doodgegaan.
(zacht)
Er is een invloed die bewerkt heeft dat ik eigenlijk dezelfde ben gebleven, zoo verbeeld ik me tenminste.
(traag sprekend)
Toen ik daar voor die lui zoo opgewonden stond te praten zag ik ineens die onderwijzeres. Ze keek me zóó aan - alsof ze me iets moest zeggen. - En toen hield ik even op. Ze schrok een beetje.... Heeft ze 't je niet verteld?
Nee, ze sprak alleen over die rede zelf, - en over de steenen.
O. -
(afleiding zoekend)
Ze heeft zeker nog diezelfde stem, - zoo'n stem die tegen haar ziel inschreeuwt?
(ernstig).
Ze is nu dikwijls schor omdat ze geen goeie longen heeft - Maar wat zei ze toen?
Over de menschen heen, en voor haar doen nogal zacht, zei ze: ‘geef ze eerst brood!’ En toen kreeg ze een erge kleur.
(lachend).
Aagje Harmsen een kleur krijgen?
(koel en ernstig).
Ja, heel begijpelijk. Ze was anders nuchter genoeg en toen ineens zulke symbolische woorden! En ze had gelijk. Die rede was opwindend en hoogvliegend en de menschen laag, armelijk, - het brood ontbrak!
En uit die gebeurtenis heb je kracht en wijsheid geput voor later?
Nou, dat verbeeld ik me soms....
(schertsend).
Maar bij brood alleen....
(hem heftig afbrekend).
Halt! Maak er geen gemeenplaats van! Bedenk dat ik die woorden vóór deze keer nooit meer heb uitgesproken!
| |
| |
(diep bewogen).
Dan zal ik zeker m'n mond houen.
(Annie komt binnen met een telegram.)
(haastig en in spanning tot Hans).
Een telegram voor je.
(neemt dit aan en scheurt het open).
Een spreker uitgevallen. Ze verzoeken me om, als ik die spreekbeurt aanneem, de volgende week al te komen.
Dokter Bijgaard komt hier aanstonds om je te spreken.
Zoo? Ja, z'n broer is ziek. Hij zal iets te overleggen hebben.
Zou jij met hem niet eens overleggen, Hans, of je gaat spreken?
(verontwaardigd).
Hoe kom je er bij!
(vervolgt kalm en zakelijk)
Ja toch. Voor zoover ik vrij moet vragen. Maar ik heb nog recht op twee dagen vacantie en tijd genoeg om alles te regelen.
(Annie gaat heen. Hans vervolgt nadat Annie weg is zich wat lucht gevend).
Ja, die dokter!
(snel).
Geen sympathie van je?
O - m'n redder als je 't zoo noemen wilt. Door hem kreeg ik deze betrekking hier, nadat ik me in Elheim, door m'n propaganda, onmogelijk had gemaakt. M'n patroon hier is z'n broer. En die is een zwakke afhankelijke natuur, zoodat dokter Bijgaard in belangrijke kwesties mijn feitelijke patroon is.
Z'n ouders woonden in de buurt van Elheim. Hadden veel eigendom en veel autoriteit daar. Annie was er huishoudster. Heeft altijd hoog opgezien tegen de familie.
En - is dat niet een band die wat knelt?
(schouderophalend).
Dokter Bijgaard is niet iemand met een ouderwetsche onderdrukkingsnatuur. Hij is graag een beetje weldadig en heeft graag dankbare buren. Z'n buren, dat zijn de sanatorium-menschen en wij. - Nu ja, wat me hindert....
(heftiger)
Wat me altijd gehinderd heeft, dat is dat getrokken worden. Stel je dat zóó voor: er liep een onzichtbare draad van hier naar dat Elheim waar ik zat en aan die draad ben ik hier naar toe getrokken. Precies hier naar toe, naar dit huis, langzaam maar zeker.
(Gerlof zwijgt verbaasd en verontrust. Hans vervolgt na kleine pauze, met bitterheid.)
't Heeft iets van waanzin, hè, dat idee van me?
Ik begrijp er uit dat het wel een band is die knelt.
| |
| |
Hij vindt mij zeker niet in orde.
(ruw en bitter lachend).
Nou ja, ziek, - abnormaal, - gek, - die dingen vloeien allemaal in elkaar. Een van die drie dan. - Niet dat hij geen gelijk kan hebben, objectief gesproken....
(met kracht).
Och, malligheid. Maar je moet de ruimte in!
(peinzend).
Sommigen in 't dorp hier zouden 't met hem eens zijn, al ben ik hier niet wat ik in Elheim was. Dat komt, ik speur altijd onwillekeurig naar elk gaatje waar ik iets van m'n gedachte, m'n geestdrift in kan stoppen, - soms van pas, - dikwijls veel te bruusk, - onbegrepen. En dan vinden ze me niet goed pluis, net als de dokter.
(meer levendig van houding, strijdbaar en met nadruk).
Maar dan kom ik buiten en laat me wat uitwaaien en ik denk: - kop omhoog houden! - Zeilen uitzetten!
Ja, zeilen uitzetten! 't Is hier te klein voor je!
(Annie opent de deur).
De dokter is er!
(Gerlof staat dadelijk op.)
Ik ga even naar 't sanatorium.
(Zij gaan alle drie het vertrek uit door de deur achter.
Even later komt dokter Bijgaard, gevolgd door Hans en Annie, binnen. Annie geeft vlag een stoel en verdwijnt weer. Dokter Bijgaard gaat zitten en Hans zet zich tegenover hem.)
(deftig en aarzelend).
Ik kom nog even....
(Hij talmt dan alsof hij overweegt of hij dadelijk of met een omweg op de zaak zal komen die hij bespreken wil. Aan zijn houding, als hij weer 't woord neemt, ziet men dat hij het eerste kiest. Besloten nu.)
Ik hoop dat u mij niet voor onbescheiden houdt, maar ik acht mij verplicht met u te praten over uw plannen.
(onaangenaam verrast).
Heeft Annie u verteld dat ik in Amsterdam wil gaan spreken?
Annie heeft mij niets verteld....
(heel verbaasd).
Hoe is 't dan mogelijk dat u daarvan weet?
(heel bedaard terwijl hij de ander koel opneemt).
Maar ik weet daar niets van. Meneer Bart, ik kom hier voor iets anders.
(Hans wacht in eenige spanning).
U solliciteert in Amsterdam naar een betrekking.
(wat pijnlijk getroffen).
Ik informeerde alleen nog maar naar de voorwaarden. 't Is een betrekking die over eenige maanden pas vacant is.
| |
| |
(langzaam en met eenige nadruk).
Goed. U informeerde naar de voorwaarden. Maar dan toch met het doel er te solliciteeren als de voorwaarden u lijken? - Een van de firmanten van de zaak waar u informeerde is een bekende van ons. Daarom weet ik het toevallig.
(heeft verward door tegenstrijdige gevoelens geluisterd, Valt dan uit.)
Is dit overleg op z'n minst niet wat voorbarig dokter?
Waarom? U bent, wat dat plan van veranderen betreft, nog in het eerste stadium. Is zoo 'n stadium voor overleg niet het meest geschikt?
(met schampere lach).
Als bij een ziekte, denkt u! Die in een eerste stadium overwonnen moet worden.
(kalm tartend).
Nu ja, als bij een ziekte, als u 't zoo voorgesteld wilt hebben.
(bleek en driftig).
Die ziekte, nietwaar, die mij eenmaal aangreep vóór ik hier kwam wonen?
(na pauze voorzichtig).
Waar u dat zelf zoo noemt. - Overigens was 't mijn bedoeling niet u ooit met die vroeger? geschiedenis lastig te vallen.
(Hans verschuift onrustig zijn stoel en zoekt tot kalmte te komen. De dokter vervolgt wat ironisch.)
Ik geloof wel dat u hier een betrekkelijk bezadigd man bent geworden.
(niet driftig maar zeer nadrukkelijk).
Dat gelooft u niet! U voelt zoo goed als ikzelf dat ik niet veranderd ben.
(haast schertsend).
U wilt nog steeds strijdhaftig en oproerig zijn?
(Hans antwoordt niet. Dr. Bijgaard vervolgt koeler en met zijn ironische glimlach).
Het socialisme is zelf veranderd. Is oud en kleurloos geworden.
(somber peinzend).
Geduld is kleurloos. Maakt alles kleurloos.
(levendig en snel de dokter aanziende)
Maar zoo'n glimlach als van u roept latente krachten wakker!
Bent u een leider, meneer Bart? Of laat u u leiden door impulsies?
Een leider, ja, maar een gevoelig leider. Zoo'n glimlach als van u zie ik in deze tijd overal in uw wereld!
(koel en hoog).
U hebt ons gesprek een wending gegeven die ik zelf niet gezocht zou hebben, maar nu we eenmaal hier zijn aangeland wil ik mij eerlijk uitspreken. Ik beschouw u als
| |
| |
gevaarlijk voor uzelf en de maatschappij, - behalve wanneer u wat afgezonderd leeft zooals hier.
(ten hoogste verwonderd, bijna spottend).
En daarom komt u mij.... waarschuwen?
(koeltjes).
Nee. Wij zijn geen vrienden en daarom zou ik mij niet vermeten u op die manier te waarschuwen. Maar.... er is iets anders.
(somber vermoedend).
En dat is?
Ik kom met u praten met het oog op Annie.
(na een blik van Hans snel vervolgend).
Met het oog op Annie's gezondheid. Annie is niet ziek maar ze heeft een teer gestel. Hier te wonen is juist wat zij noodig heeft.
(gedwongen kalm).
Ik heb dat toch niet vergeten bij mijn plan. En mijn informatie naar de voorwaarden van die betrekking hangt daarmee samen.
(De dokter schudt wat ontstemd het hoofd.)
Als ik zooveel verdien dat we buiten kunnen wonen?
U hebt met Annie zeker nog niet over uw plan gesproken?
(verontwaardigd doch ook beklemd).
Dokter!
Ja, ik bemoei mij misschien met zaken die mij niet aangaan. Maar 't is in Annie's belang dat ik dat doe.
(zich bedwingend doch zeer gespannen).
U sprak over Annie's gezondheid! En dat bezwaar voel ik zelf....
(koel en vast).
Veranderen op zichzelf is voor sommige naturen noodlottig. En zoo beschouw ik dat op het oogenblik voor Annie.
(opstaande en met ernstige nadruk, terwijl Hans somber en verslagen nadenkt.)
Meneer Bart, ik heb u nu gewaarschuwd om veel leed te voorkomen....
Wilt u nog even naar mij luisteren?
(Dr. Bijgaard gaat kalm weer zitten. Hans vervolgt zacht en aarzelend.)
U hebt mij betrapt op een zwakheid.
Mijn zwakheid om naar die betrekking te informeeren buiten Annie om. Ik was niet van plan haar lang onkundig te laten, maar ik wou haar niet laten deelen in mijn besluiteloosheid.
(wat ongeduldig).
U wou eerst afwachten of die voorwaarden u aanstonden.
Maar er was nog iets.
(schamper)
Ieder mensch heeft zoo z'n noodlot, dokter. 't Mijne is dat ik mij aan u blootgeef, aan u moet
| |
| |
blootgeven, juist als de gek waarvoor u mij altijd hebt aangezien.
(koeltjes).
Ik respecteer uw verstand, meneer Bart, - en ik wacht uw verklaring.
(ernstig en kalm).
Mijn besluit om, 't zij dan wat vroeger of wat later, van woonplaats te veranderen hangt af van de ondervinding die ik nu zal opdoen. Als mij tenminste wordt toegestaan, voor die spreekbeurt in Amsterdam vrij te nemen?
(wat ontevreden toestemmend gebaar van de dokter.)
(schamper).
Hangt uw besluit af van die spreekbeurt? - Van uw suces daarbij?
U denkt aan de steenen-ovatie vroeger.
O, ik wil best gelooven dat zoo'n ovatie er ook anders uit kan zien. De eene keer zijn 't steenen, een andere keer juichtonen.
Op dat oogenblik, als ik voor mijn hoorders sta, zal ik voelen wat mijn werk in de toekomst moet zijn. Hier schrijven en droomen of daar meewerken....
(hem heftig in de rede vallend).
Hier droomen of dáár droomen! U blijft buiten de werkelijkheid die om u heen is.
(met afwerend gebaar.)
Niet meer daarvan verzoek ik u.
(krachtig)
Ik wil met u hier op vaste grond blijven!
(fel).
De grond onder u en uwsgelijken is niet vast meer!
U bent.... bezeten! - Zoo noem ik dat.
(Hij staat op en Hans eveneens).
U weet nu wat mijn drijfveer is.
(luid en koud).
U weet ook de mijne. Ik kwam voor Annie. De werkelijkheid ontgaat u, maar voor mij is die helder genoeg.
(na pauze, haast toonloos).
U bent een belangeloos waarschuwer, dokter?
(hem woedend aanziende).
Die insinuatie!
(dan zich beheerschend en kalm, haast medelijdend.)
Een belangeloos waarschuwer, ja, meneer Bart, ja! Als u tenminste nog ooren hebt om gezonde rede te verstaan, inplaats van de stemmen van uw eigen zotte fantazie.
(gaat haastig en zonder groet door de open deur heen. Hans blijft in somber nadenken achter, Gordijn valt.)
|
|