| |
| |
| |
Doden met verlof.
Roman
(Slot).
Negende hoofdstuk. Utopia.
Trek het je niet zoo an, mijn kind..... 't heeft niets te beteekenen! Waarom zullen we meelij met de dooden hebben? Met de levenden hebben we 't niet.... niet eens met ons zelven, mijn lieve kind..... Wat denk je?
(Maxim Gorky: ‘Nachtasyl’)
Meer en meer waren rust, orde en veiligheid in Sinzheim weergekeerd. Wel kwam in de Hauptstrasse de glans van vóór den oorlog niet zo spoedig terug, wel was het als bleven huizen en straten door een stoffig floers dof-overtogen, waartegen wat gedempt de roezige stem van de grote stad opsloeg, - maar binnen de etalageramen en de uitlokkende winkels, zag men allengs weer weelderiger uitstalling; vreemdelingen bleven er glimlachend staan kijken, rekenden de prijzen uit in eigen munt en genoten van de koesterende stralen der Meizon, die door het prille groen der stadsbomen been, hun vredige ochtendwandeling langs het gele asfalttrottoir omgoudelde.
Het trem- en autoverkeer in de woelige hoofdstraten deed weer in de verte denken aan dat van vóór den oorlog. Bovenal: er hing dit voorjaar een geur van ontspanning, van verzoening en vredestemming in en om Sinzheim; onderbewust gevoelden allen die om den brode of voor genoegen de hoofdstraten en de gezellige café-buur en doortrokken of bevolkten, dat Sinzheim eindelik verlost was uit de greep der vuilhandige heersers; dat het hemelse gerecht zich over de stad had ontfermd.
| |
| |
O zeker, het lag nog op veler vermagerd gezicht: dat het leven moeilik was, dat de oorlog zware littekens had geschroeid in de gehele samenleving, dat grote groepen van burgers onherstelbaar veel hadden verloren door het noodlot van den krijg, door de misdadige woelingen der revolutie.... Doch de hoop dook weer op, van onder den triesten domper en waagde rond te kijken in de lente-door-stoofde ruimte; men zag de oude beproefde grondslagen der maatschappij terug, men dorst weer geloven.
Reeds in de eerste proklamatie van het nieuwe bewind, - een geschrift dat al een week vóór het wegjagen van de arbeiders-republiek en haar rode leger in het geheim was gedrukt - had ieder burger van Sinzheim het kunnen lezen: het privaat bezit was in ere hersteld, het aloude recht op bescherming van persoon en goederen wierp nieuwe glanzen uit. Eigendom, God en Familie zouden pijlers der nieuwe staatsregeling vormen. Het was één der beloften die uitblonken tegen het zwart-wit-rode papier, één der vetst gedrukte zinnen. Een andere zinsnede, eveneens dik gedrukt, sprak van burgerlike orde, rust, veiligheid, vrije ontplooiing van het ekonomies en geestelik leven. Hoe moeilik het ook zou vallen een stuk brood te verdienen, de nijvere bevolking van Sinzheim kon er altans zeker van zijn, dat zij de vruchten van haar ondernemingsgeest en arbeid zelf kon genieten. Elk zou weten, voor wie hij den dageliksen strijd om het bestaan voerde. Geen hoog aangeschroefde direkte belastingen zouden het vrije initiatief hinderen en de gegoede burgers het land uitjagen; indirekte belastingen, die toch rekening zouden houden met de draagkracht der bevolking, en hoge invoerrechten, door het buitenland te betalen, zouden hun plaats innemen.
In de nijverheid nam de omschakeling van de oorlogsproduktie in die voor de vredesbehoeften de aandacht der intelligentste koppen in beslag. Maar deze en tal van andere problemen - zoals het gebrekkige transport bij het aanvoeren van grondstoffen, en de vernieling der machines, indertijd door Schwarz en konsorten in hun verblinding aangesticht, - waren er om overwonnen te worden. Een eerste voorwaarde daarvoor was de beschikking over grote, ruime kredieten. Het enige land dat ruimschoots deze kredieten kon geven, lag aan gene zijde van de oceaan, en het duurde langen tijd eer dit land daartoe - onder zeer bezwarende voorwaarden - te bewegen was.
Ondanks al deze serieuze moeilikheden slaagde de Sinzheimer
| |
| |
groot-industrie reeds binnen enkele maanden erin, de produktie aanmerkelik op te voeren. Méér, steeds méér goederen werden - dank zij het vrije spel der ekonomiese krachten - ter beschikking der gemeenschap gesteld. Zonder hinderlike staatsinmenging gelukte het de krachtige trekpaarden van het jonggebleven ondernemers-initiatief de voortbrenging te doen stijgen tot op het hoge peil van vóór den noodlottigen en droeven wapenstilstand van November negentien honderd achttien. De prestatie der arbeiders was weer in normale banen gekomen, de geest onder hen was een andere, een betere geworden. Genezen van vele dwalingen, was het misleide volk gaan begrijpen, dat wat het zwaarst is, ook het zwaarst moet wegen. Het hoogst nodige, de meest dringende en intense behoefte was de behoefte aan meer goederen. Eerst dàn als er meer produkten waren en de hoge produktiviteit meer volksrijkdom had voortgebracht, konden verstandige mensen gaan spreken over een rechtvaardiger verdeling dier goederen. Vóór een volk zich in twee vijandige kampen splitst, om elkander te bestrijden over de verdeling van het maatschappelik inkomen -, zo beseften allengs velen - moet er allereerst wat te verdelen zijn!
Gelukkig en moedgevend verschijnsel....: Is men zo ver gekomen, dat er inderdaad een sociaal inkomen te verdelen vàlt, - dan blijkt intussen de mentaliteit der arbeiders ook weer veel verbeterd. De verbittering van vroeger heeft dan plaats gemaakt voor logika of kalme berusting; kortom voor een sfeer die geëigend is om gewichtige zaken met koelen blik onder de ogen te zien. De gedisciplineerde fabrieks- en mijnarbeid brengt gedisciplineerd denken en voelen mee. De helse wanhoop van oorlogsnood, gebrek en honger was bovendien reeds stillekens-aan geblust door een stijging der nominale lonen, die welwillende ondernemers bijtijds en uit eigen beweging hadden toegestaan. En zo ging het in Sinzheim zo als het zo vaak gaat in de beschaafde wereld: toen eenmaal de ondernemers vonden dat het uur geslagen was om - niet met het pistool op de borst, maar in de gewenste, opgeklaarde atmosfeer - over positie-verbetering van het personeel te onderhandelen,.... bleken ten slotte zelfs tal van ekonomies zwakkeren overtuigd, dat het tegenwoordige stelsel van produktie nog zo kwaad niet was; en dat het - altans in zijn grondslagen - niet mocht worden aangetast. Het gevaar door onbesuisd ingrijpen, de ondernemerswinst en daarmee het gehele ekonomiese organisme te ontwrichten, was te groot, te ernstig.
| |
| |
Door heel de wereld joeg na de bezegeling van den wereldvrede een kreet van: Werken, werken! En: Sparen, sparen! Bekwame professoren in de ekonomie, vooruitstrevende groot-industriëlen, kundige vakverenigingsleiders en demokratiese ingenieurs, bankiers en pedagogen, namen dit lichtende woord als een fakkel van elkander over. Het nooit verwachte geschiedde: Sinzheim was éen der eerste kultuurgebieden die dit woord had verstaan. De stad, vermaard om haar hoogstaande industrie en om de kunstschatten harer skulptuur-musea en harer pinakoteek herwon met glorie den goeden naam in de wereld dien zij in de dagen der misdadige woelingen bijna had verspeeld.
Sinzheim's produktief vermogen herstelde zich vlugger dan iemand in deze benarde omstandigheden had durven hopen. Werken en sparen, produceren en afzetten werd er het devies aller weldenkenden.
Weliswaar maakte het wereldtekort aan goederen reeds na een jaar plaats voor een te veel...., want de bankiers en industriëlen en pedagogen hadden enkel van behoefte aan goederen gesproken en niet van koopkrachtige behoefte; en de vooruitstrevende en patriottiese ekonomen hadden verzuimd op dat kleine verschil te wijzen. Toen dus in de koopkrachtige behoefte was voorzien, moest de Sinzheimer zakenwereld wel het voorbeeld volgen, haar door Amerika, Engeland en de overige Duitse nijverheid gegeven: op beleidvolle wijze werd de produktie weer ingekrompen. Het kwam alles ietwat onverwacht, het was voor menigeen een teleurstelling. Toch had ook deze loop der dingen een gunstigen, een zonnigen kant. Hij hielp den konsumenten den last des levens verlichten, doordat eindelik dit dageliks leven wat goedkoper werd; en bovenal schoof dit gebeuren voor goed den grendel dicht tegen de onmatige looneisen die na den oorlog onder de werklieden waren opgedoken. Het werd ieder duidelik: ook op dit terrein des levens raakte de tijd van de eksessen voorbij; de arbeider schikte zich weer vanzelf in zijn stand, dank zij de onvermijdelike evenwichtswetten der maatschappij, die door geen harer groepen straffeloos kunnen worden overtreden.
Werkloosheid was van dit alles het gevolg: voor Sinzheim zo goed als voor de overige wereld. Maar dit was helaas niet te omzeilen, wilde men de beloning voor den handenarbeid weer terugbrengen op normaal en redelik peil. Een wetsontwerp op de verze- | |
| |
kering tegen werkloosheid zou bovendien, als het werd behandeld en aangenomen, zeer veel doen om de gevolgen van den krizis te verzachten.
Want het grote woord Krizis was uitgesproken, - terecht of ten onrechte. Al spoedig werd het echter den Sinzheimers duidelik, dat ook dit woord zoals zo vele woorden een àndere betekenis had gekregen in de vlucht der jaren. Niet meer een dier wilde maatschappelike katastrofen, waarvan romantiese valse profeten voorspeld hadden dat zij steeds menigvuldiger, steeds scherper zouden worden. Veeleer was deze krizis een langzaam-doorziekend proces van jaren, waarvan de zwaarste teisteringen door kartels, trusts en andere golfbrekende belangengemeenschappen werden opgevangen en waar de staeg voortschrijdende bankkonsentratie herhaaldelik diengenen onder de industriëlen en kooplieden onder de armen greep, welke zulk een hulp ten volle verdienden. Door het te gronde gaan van sommige, tijdens en na den oorlog lichtvaardig opgerichte handelshuizen, werd in deze krizisjaren de lucht gezuiverd; het kranke lijf der maatschappij maakte zichzelf weer gezond en menigeen in Sinzheim werd in die jaren herinnerd aan de woorden van den groten denker die gezegd had: dat het Verstandige in de wereld steeds geworden, - en het Gewordene verstandig is.
Het nieuwe staatsbestuur van Sinzheim verstond, ondanks de aanvankelik chaotiese toestanden, de kunst om deze herboren maatschappij, deze verjongde arbeidsgemeenschap in de juiste banen te houden. Wel ging het menigen burger aan het hart, dat koning Theobald VII nog steeds in den vreemde, ver van het land dat hij liefhad in ballingschap moest zwerven - van de éne mondaine Zwitserse badplaats naar de andere. Maar wijs politiek beleid liet toch den vorm der gematigde demokratiese republiek bestaan, om geen aanstoot bij andere kleine bevolkingsgroepen van Sinzheim te wekken. Bovendien was het koningschap een teder punt voor de staten, die als overwinnaar uit den wereldoorlog te voorschijn waren getreden. De overwinnaars waren beducht dat Sinzheim, ja zelfs het gehele grote Rijk, terug kon vallen in zijn toestand van militairisme en barbarisme, waaruit de oorlog de Middel-Europese naties had verlost; zij eisten de doorvoering der ontwapening die de overwonnenen zichzelf bij het vredestraktaat plechtig hadden opgelegd, en zij versterkten intussen eigen leger en vloot ten einde dien terug- | |
| |
val van het Middel-Europese rijk - desnoods met militair geweld - te verhinderen. De overwinnaars waren in den oorlog gedrongen ter verdediging der hoge beginselen van recht en menselikheid en van de rechten der kleine beschaafde naties; zij waren zelfs zó demokraties, dat zij het demokraties zelfbeschikkingsrecht nog eerder en nog liever toestonden aan kleine, dan aan grote naties. Maar het lag geheel in de lijn hunner staatkunde geen der twee en twintig verjaagde vorsten, hertogen, graven en koningen, zo min als de keizer zelf, meer binnen het Rijk te dulden. Zo zag het er dus niet naar uit, dat Theobald VII spoedig weer de Sinzheimer troon zou bestijgen.
De overwinnaars meenden dat zij de aan het Rijk opgelegde schadevergoedingen niet zó zwaar hadden gemaakt, of er zou met goeden wil aan voldaan kunnen worden. Niettemin voelden de burgers in Sinzheim en in alle aangesloten bondsstaten die kondities als een ondrageliken last op zich drukken. Meer dan een mensenleeftijd - zo schatte men in Sinzheim - zou het duren, eer het land weder ekonomies en militair dezelfde vreedzame plaats in de zon innam, die het vóór 1914, dank zij weerbare vlijt en gepaste vrijpostigheid, met vliegende vaandels had veroverd. Meer dan een mensenleeftijd zou het milliarden oorlogsschatting te betalen hebben.... en zelfs het rooskleurige perspektief binnen afzienbaren tijd met adviserende stem te worden opgenomen in den volkenbond der vrije naties, was nauweliks in staat dit leed en deze smaad te verzachten.
Het lot van Sinzheim was nu eenmaal onverbrekelik gekoppeld aan dat van het grote Rijk; ook Sinzheim had zijn deel van den somberen loden last te torsen. Waarlik: de buitenlandse staatkundige toestand baarde tans regering en volk meer zorgen dan de binnenlandse politiek.
Zo goed als alle andere staten had ook Sinzheim zijn parlement herkregen, waarin alle politieke schakeringen der bevolking naar evenredigheid en billikheid hun aantal zetels hadden gekregen. Geen tirannie of diktatuur kwam op deze wijze meer tot uiting; het parlement gaf rechtstreeks de volkswil weer: het parlement was de echo die na de vox populi der verkiezingen als een vox Dei door Sinzheim weerklonk. Eerst tans kwam helder aan het licht hoe luttel eigenlik de aanhang der wasechte ekstremisten in Sinzheim was. Daarentegen vormden de christelike arbeiders een veel sterker groep in de kamers - want men had als àlle beschaafde
| |
| |
staten het tweekamerstelsel ingevoerd - dan de stoutste verwachting had durven voorspellen. Aanvankelik lag de tirannie door de vorige arbeiders-regering uitgeoefend, den Sinzheimers nog te vers in het geheugen om aan wetten, waarbij de werklieden bevoorrecht werden te durven denken. Doch na vier, vijf jaren was er veel vergeven en vergeten - sneller dan menig konservatief van den ouden stempel wel dacht - en het gelukte de steeds vooruitstrevende regering nieuwe bouwstenen aan te dragen voor den opbouw der sociale wetgeving in Sinzheim. Een nationaal kabinet was gevormd waarin aan de verstandige, gematigde sociaal-demokraten en aan de voormannen der christelike arbeiders elk één ministerszetel was ingeruimd. Haberlin, de bezonnen vakverenigingsleider, die het twede jaar van den wereldoorlog minister van munitie van Sinzheim was geweest, had het Arbeidsdepartement op zich genomen; tans verliet onder zijn energieke leiding het éne sociale wetsontwerp na het andere zijn departement, waarvan er verschillende na grondige behandeling door de beide kamers ook werkelik hun zegenrijke werking op het arbeidsleven uitoefenden.
Sommige voorschriften in die wetten hielden te weinig rekening met de praktijk, doch dan wist het parlement ze door amendementen te verbeteren; door tal van overgangs- en uitzonderingsbepalingen voor verschillende seizoenen en gewesten en bedrijven, gelukte het zulke staatsinmenging voor den partikulieren ondernemingsgeest wat smakeliker te maken. Het mooie in Haberlin's wetgeving was, dat hij op deze wijze deugdelik rekening hield met de vrije, onbelemmerde ontplooiing van handel, industrie en landbouw. Haberlin was zelfs zo vernuftig, de kosten die deze dure wetten meebrachten door een stelsel van verhoogde invoerrechten op het buitenland te verhalen. Hij slaagde er in de politiek die het grote Rijk tussen 1880 en 1890 gevoerd had, voor Sinzheim, in moderner vorm, door zijn mede-regeerders te doen adopteren. Terwijl het loon natuurlik bleef en natuurlik blijven moest: een kwestie van vraag-en-aanbod, gaf men aan den enen kant aan de arbeidersklasse door de nieuwe beschermings- en verzekeringswetten wat haar toekwam, - aan de andere zijde hield men zijn kruit droog tegen mogelike misdadige woelingen. Allerwegen werden met regeringssteun witte garden opgericht, die orde en veiligheid in de Sinzheimer demokratie zouden beschermen, waar dat nodig bleek.
Een tijdlang scheen het, alsof de overwinnaars, de staten met
| |
| |
wie men pas vrede had gesloten, ook deze bewapende organisaties niet zouden dulden, bevreesd als zij waren, dat de Sinzheimer adel met deze burgerwachten als steunpunt, een royalistiese beweging ten gunste van Theobald op touw zou zetten, en niet begrijpend dat deze witte garden een bolwerk voor geheel Europa waren tegen overrompelingen van de oostzijde. Maar het ministerie van buitenlandse zaken legde geruststellende verklaringen af, liet daarbij tevens fier de tanden zien opdat de vijand vooral niet zou wanen dat hij zich maar met alles wat hij verkoos kon bemoeien, en ontbond ten overvloede enige kleine witte garden in de provincie; welke dan terstond onder anderen naam weer werden opgericht.
Een algemene, een nationale tevredenheid had op deze wijze de plaats ingenomen van burgeroorlog en broedertwist. De onmeedogendheid, de kortzichtigheid, de wrake der buitenlandse vroegere vijanden, die maar niet inzien wilden, welk een radikale, geestelike ommekeer er in het voormalige keizerrijk had plaats gevonden, drukten weliswaar als een domper op Sinzheim en op het gehele grote Rijk; maar zo ver als het door de overwinnaars gespannen prikkeldraad bewegingsvrijheid toeliet, kon men zich ten minste vrij bewegen. Daarbinnen, binnen den draad, had Sinzheim, met het schrikbeeld van het zwarte-handenbewind nog in het hart, eindelik zijn huis op orde gebracht.
De nationale regering deed alles om een ordeliken gang van zaken in stad en land te herstellen. Wat zij stellig beloofde en voorspiegelde, trachtte zij binnen de perken der praktijk en nadat haar enige malen aan de belofte was herinnerd, ook inderdaad door te voeren; en dit zonder aanzien des persoons.
Om een geleidelike demokratiese evolutie te waarborgen, was men de eerste maanden na het diktatuur-tijdperk genoodzaakt geweest een aantal extremisten en oproerlingen in hechtenis te nemen. De voornaamste aanstichters en medewerkers van het régime-Rantzau-Forster-Schwarz waren, voor zo ver niet voortvluchtig, gearresteerd en achter slot en grendel gebracht. Toen dit voor de veiligheid van den herboren staat niet afdoende bleek, was men er noodgedrongen toe overgegaan alle vakvereenigingen te ontbinden en de leden van die vakverenigingen, welke in het geheim toch waren blijven bestaan, eveneens in verzekerde bewaring te nemen. Hun aantal beliep verscheiden duizenden. Het was ieder duidelik, dat al diegenen die op deze wijze het bevel tot ontbinding hunner ver- | |
| |
eniging heimelik hadden tegengewerkt, het een of ander tegen het bestaande wettige gezag in het schild voerden. In grote koncentratiekampen, ver buiten de stad, had men deze verdachte arbeiders gehuisvest. Hun zaak zou spoedig door de rechtbank worden behandeld, maar daar Sinzheim in staat van beleg was verklaard en de regering deze uitzonderingstoestand voorlopig niet dacht op te heffen, was een geregelde procedure feitelik niet nodig. Meer en meer won dan ook de mening veld, dat het eenvoudiger, doortastender en in het belang der gehele Sinzheimer gemeenschap ook gewenster was, hier korte metten te maken. Uit de pers bleek duidelik dat Sinzheim het er vrijwel over eens was: hoe eerder er schoon schip was gemaakt, hoe beter het voor alle betrokkenen zou zijn. De ‘Post’ had dan ook het denkbeeld van een buitengewone rechtbank opgeworpen, waarin - in overeenstemming met de nieuwere demokratiese ideëen op het terrein van de rechtspraak - ook leken zitting zouden hebben. Zulk een buitengewone rechtbank kon zich dan geheel en al wijden aan deze speciale zaak der verboden verenigingen, en zou bovendien gelegenheid hebben vast te stellen, in hoeverre deze roerige en ongure
elementen bij de misdaden der vorige regering betrokken waren. De toch reeds zware taak van den gewonen strafrechter zou daardoor belangrijk worden verlicht.
De voorslag van de Sinzheimer Post - aan den stijl van het bewuste hoofdartikel hadden kenners den scherpzinnigen en hoogstaanden jurist Dr. Mörike herkend - vond ruimen bijval. Na een week van rijp beraad maakte de Minister van Justitie het idee van zijn neef Mörike tot het zijne, verbeterde het op sommige punten en stelde bij ministeriëel besluit een dergelijke buitengewone rechtbank in.
Het resultaat overtrof de stoutste verwachtingen. De rechtbank met Dr. Mörike als president, werkte met een voortvarendheid zo als Sinzheim nog nimmer had aanschouwd. De vonnissen volgden snel en afdoende elkander op. Er waren dagen dat deze raad twaalf doodstraffen had uitgesproken en aan nog twee dozijn andere oproerkraaiers gevangenisstraffen van tien tot twintig jaar had opgelegd. Een schrik, een rilling voer door de gelederen der arbeiders bij het vernemen dezer zware vonnissen. Velen hunner namen met angst en beven des avends hun dagblad op, wetend dat zij bij de gevonnisten de namen, zo al niet van ware vrienden, dan toch van verwanten zouden aantreffen. En nog aldoor hadden talrijke arrestaties van
| |
| |
nieuwe verdachten plaats, die dikwerf in het holst van den nacht uit het bed werden opgelicht, om naar de zo gevreesde konsentratiekampen te worden vervoerd. Met voldoening wees de ‘Post’ er enkele maanden later op, dat tans eindelik in Sinzheim gerechtigheid zegevierde.
De arbeiders-vakverenigingen in andere landen, niet beseffend aan welke gevaren Sinzheim nog zo pas was ontsnapt, maakten zich belachelik door protesten, door een ijdele bedreiging met boykot en door heethoofdige artikelen in Engelse, Italiaanse en Skandinaviese bladen. Doch het was beneden de waardigheid van Sinzheim zich aan dat oordeel iets te laten gelegen liggen. Het nationale Sinzheimer rechtsbesef voelde zich door deze vonnissen bevredigd. Zelfs vele arbeidersafgevaardigden, o.a. bij de weldenkende, christelike politieke groepen, moesten ten slotte erkennen, dat de hoge waarde der geestelike goederen welke op het spel stonden, een minder gestrengelike optreden der rechters niet zou gedogen. Geen verdachtmakingen konden Dr. Mörike en zijn mederechters afvoeren van den weg die hun de ware dacht. Deze rechters vreesden God, - en anders niemand ter wereld.
Van de eigenlike raddraaiers der voormalige radenregering kreeg het nieuwe bewind er slechts enigen in handen. Velen waren gevlucht naar het buitenland, anderen hielden zich binnen Sinzheim schuil. Maar naar die laatsten werd door de politie dag-in dag-uit ijverig gezocht. Het was reeds gelukt op Meierhofer de hand te leggen, iemand van wien bekend was, dat hij met de bende van Rantzau in relatie had gestaan. Van de Witte Garde maakten warm nationaal-voelende studenten deel uit, die Meierhofer meermalen het universiteitsgebouw hadden zien binnenstappen, toen daar nog op de eigenaardige, propagandistiese, onwetenschappelike manier zogenaamde kolleges werden gegeven. Sommigen hunner konden zelfs nog bezwarender getuigenis tegen hem afleggen, of kenden weer anderen die hopelik daartoe in staat zouden zijn.
Met Barthold Schwarz en zijn vriendin Thea Schumacher, wien het geen van beiden gelukt was de grens te bereiken, had de rechtbank zich maar enkele dagen bezig gehouden. Het bewijsmateriaal tegen deze aanstichters hoopte zich geweldig op; er was geen enkele verzachtende omstandigheid, - integendeel: het bleek telkens duideliker hoe in de laatste maanden vóór de nationale bevrijding van
| |
| |
Sinzheim, tal van jonge mannen en vrouwen juist door hen waren overgehaald zich schuldig te maken aan gruwelike terroristiese wandaden. Hun brutale bravour-houding tegenover de rechters die zij van begin af aan hun beulen scholden, deed de rest: het doodvonnis werd over hen uitgesproken. Ook zij zaten gevangen in het grote konsentratiekamp, een uur gaans van de stad gelegen.
Doch nog vóór de uitspraak gevallen was, waren zij in den laten avend met nog zes andere hunner lotgenoten door een wraakzuchtig onderofficier en een troepje dronken soldaten buiten het kamp gevoerd, om daar in de eenzame nachtelike heide van Sinzheim - de avondgloed der stad nog aan het hemelverschiet - te graven hun eigen graf. De militairen hadden spaden meegenomen en elk hunner er een in de handen gedrukt. Het duurde vijf uren, vijf nachtelike, roerloze uren eer het graf voor allen was gedolven. De gevangenen werden, met kettingen geboeid in de kuilen gegooid en nadat de onderofficier tot elk hunner had gesmaald dat ze nu waarachtig ‘niets dan hun ketenen meer te verliezen’ hadden, gaf hij den soldaten bevel de kuilen dicht te gooien.
In een beschaafde demokratiese staat als Sinzheim vonden zulke eksessen natuurlik nergens verdediging. Zowel de onderofficier als zijn helpers werden door hun kolonel disciplinair gestraft. Doch een natuurliken weerslag vormden zij op het leed en de uitplundering die Rantzau en zijn medeplichtigen over de arme stad hadden gebracht.
Onder de overige veroordeelden waren weinig namen die het grote publiek kende. Alleen de Zwitser Heinrich Marti en mevrouw Gertrud Faucherre trokken de aandacht. Ja, in de uitgaande kringen vormden zich zelfs twee groepen: een meer ouderwetse, steile kliek die vóór het recht en tegen alle slapheid was; en een meer moderne en verlichte groep, waarvan een beroemde filmartiste als Ilona Paravicini het meest roerige en aantrekkelike element vormde. De laatste kliek wilde in het geval Faucherre-Marti genade voor recht laten gelden. Het ging om twee kultuurmensen die door hun edele heethoofdigheid - zoals de journalist Arpad Cassirer het had genoemd - in het kamp der vuile-handen-regering waren verdoold. De Paravicini-kliek vond het ergerlik dat verfijnde konservatieve geesten als Mörike, in staat zouden zijn een Faucherre en Heinrich Marti over één kam te scheren met een Schwarz, een Schumacher,
| |
| |
een Meierhofer en al die andere ongure plebejers. De Paravicinikliek maakte zich bepaald warm over het geval. Aan den anderen kant ook weer niet zó warm, dat zij van revolutionaire simpatiëen mocht worden verdacht. Het gerucht waarde rond, dat Marti aan de jonge gravin Steffisburg uit de gevangenis had geschreven, dat hij van haar hulp en van die harer mede-Paravicinisten niet gediend was; maar dit vond niet algemeen geloof.
Groot was echter de teleurstelling toen op de openbare terechtzitting bleek, dat zowel Faucherre als Heinrich Marti, dezelfde onverstandige en trotse houding tegenover hun rechters aannamen als Barthold Schwarz en Thea Schumacher. Natuurlik was er enig onderscheid; aan schelden en schimpen gingen Gertrud Faucherre en Marti zich niet te buiten. Maar dat betrof den vorm van hun verdediging, niet den inhoud. Bezwarend vonden de rechters vooral een brief van Faucherre aan Marti dien men in zijn cel had ontdekt en waarin de zin: ‘Natuurlik bent u schuldig’ voorkwam. De keus liep tussen een zware vrijheidsstraf of den doodstraf. Er was enige aarzeling bij die keus. Onder de rechters waren er, die met verlangen uitzagen naar enkele woorden van berouw van de beklaagden. Doch aan het slot zijner verdediging sprak Marti:
‘Mijn laatste ademtocht, iedere droppel bloed in mijn lichaam wil: Strijd en nog eens strijd. Strijd tegen het meest onterende stelsel dat ik ken. Strijd tegen allen die rechtstreeks of middellik dit onheilig organisme blijven voeden.’
Met den dood voor ogen had hij dit gezegd, Heinrich Marti.
En Gertrud Faucherre had aan het slot van haar in stille ontroering aangehoorde verdedigingsrede zijn woorden herhaald, tot de hare gemaakt.
In de artistieke salons bracht Ilona Paravicini die geen rechtszitting oversloeg, de woorden over welke zij had gehoord, en haar te grote film-ogen glansden daarbij met een onheilspellenden glans. De meest geestdriftige artiesten en intellektuelen van de groep keken elkaar in verstandhouding aan of mompelden woorden van bewondering. Doch de meer gematigde Paravacinisten stonden verslagen en zuchtten en steunden dat het toch zó verkeerd, zó onverstandig van hun beide helden was.... 't Was ellendig: Er was nu
| |
| |
niets, letterlik niets meer voor de twee beklaagden te doen. Zij hadden de eigen ruiten ingegooid, - er was geen redding meer mogelik.
De loop van het gebeuren gaf hun gelijk: met drie tegen twee stemmen - die van den superieuren scherpen jurist-president Mörike had den doorslag gegeven - werd over Gertrud Faucherre en Heinrich Marti het doodvonnis uitgesproken. Geen vier en twintig uur later stonden zij grauw-bleek wachtend, met saamgeknepen lippen tegen de hoge muur der gevangenis, waar zij de kogel zouden ontvangen. Maar zij, Gertrud, had reeds het bewustzijn verloren, nog vóór het kommando Vuur! door de grimmig-getraliede binnenmuren werd opgevangen en weerkaatst.
Het was heel vroeg in den morgen, een killen, klammen nevel verdichtte zich tussen de lange wanden van de binnenplaats. Er waren geen mensen tot de exekutie toegelaten.
Na een half jaar reeds waren de laatste sporen van het Rantzau-régime uitgewist. De hoofdstraten der oude stad misten wel de fleur van vóór 1914. Maar dat was de schuld van den oorlog en van den onmeedogenden vreemden overheerser. Dat wist ieder. En men schikte zich er in en paaide elkander met de schrale troost, dat ook het boulevardleven in Parijs niet meer zó tierig was als vóór den oorlog.
Doch al had Sinzheim niet de lach herwonnen, - de glimlach wàs er, de verademing, de gewaarwording eindelik weer onder ons mensen, te zijn. Al wat in het uiterlik aspekt der stad nog aan de Rantzau-Schwarz-diktatuur herinnerde, was ijverig verbannen. Ook de futuristiese en zonderling gehakte monumenten voor grote propagandistiese voorgangers die Alex Sturm op enkele pleinen had laten zetten, waren verwijderd en hadden voor vriendelike grasgroene, platte perkjes plaats gemaakt, waarin een enkel rood begoniatje wel aardig deed. Kurisiotetitshalve werden die futurustiese beelden later - veel later - opgesteld in een donkere hoek van de Pinakoteek; want er waren kunstenaars die aan deze vreemde kronkelmassa's ten slotte toch niet àlle artistieke waarde wilden ontzeggen.
Het artistiek en geestelik en gezellig leven werd in het nieuwe Sinzheim geensins verwaarloosd. Hoe zeer de aandacht ook in beslag genomen werd door het materiële: het weder opgang brengen der produktie en andere ekonomiese vraagstukken, - het herstellen der inwendige orde, rust en veiligheid en verdere politieke moeilik- | |
| |
heden, - toch bleef de regering een open oog houden voor de belangen van den Geest.
Zij huldigde het gezonde beginsel dat er van de kunst geen verkondiging van bepaalde denkbeelden behoeft uit te gaan, maar dat de kunst vóór alles moet opheffen. Zij was, ondanks de materiële nood der tijden, niet karig met geldelike ondersteuningen voor ware, hoge toneelkunst. Als deze aan estetiese eisen voldeed, alles weerde wat aan het skabreuze grensde of ondermijnend was voor het wettig gezag, kon men er zeker van zijn dat Sonnenfels, de nieuwe Minister van Schone Kunsten, haar een warm hart toedroeg. Ook de jongere letterkunde, de bouwkunst en de toonkunst werden door stipendia en subsidies gesteund, voor zover de berooide toestand van 's lands financiën dit toeliet; bovendien waren er nog de door den dynamietfabrikant Bleibtreu ingestelde jaarlikse prijzen voor het fraaiste literaire werk en voor het boek dat het meeste bijdroeg tot de verbreiding der Volkenbond-gedachte.
Een merkwaardige herleving viel ook op religieus gebied waar te nemen. Streng gelovige protestante predikanten deinsden er niet langer voor terug ook den Koran en andere heidense boeken van den kansel te citeren. Ook de rechtzinnigen voelden sterker en sterker de kracht die uitging van het Oosterse resignatie-voorbeeld en van de poëzie rondom de oude wereldzee. De modern-verlichte kerk ging op dien weg nog verder en sloot zelfs een bondgenootschap met de geesteswetenschappelik georiënteerde antroposofie; soms ook met de antroposofies georiënteerde geesteswetenschap. De Roomse geestelikheid toonde zich bizonder ijverig en geestdriftig op ander terrein: allerwege, zowel in de stadswijken van Sinzheim als in de omliggende dorpen, richtte zij leeszalen en ontwikkelingsklubs op, inrichtingen waar ook de verstandigen onder de sociaal-demokraten gretig gebruik van maakten; want hun vakverenigingen waren ontbonden en de regering kon het houden van hun kursussen voorlopig niet toestaan.
Langzaam-aan kon ook de drukpersvrijheid in ere worden hersteld. Tot veler verwondering was Lilienfeld een der eersten die toestemming van de regering kreeg als redakteur van een vrij dagblad op te treden. Het gerucht ging, dat het dezen handigen journalist gelukt was bij der regering aannemelik te maken, dat hij slechts noodgedrongen, door de omstandigheden overmand, in dienst had gestaan van Aloys Rantzau. Sommigen vonden het een raadsel,
| |
| |
dat deze man, stellig een der bekendste handlangers van het Rantzau-régime, niet voor den kadi werd gesleept. Anderen fluisterden dat hij de hoge bescherming van Bleibtreu genoot en van Hugo Simmel, den groot-industrieel en beurskoning die bezig was invloedrijke dagbladen in het Rijk op te kopen.
Hoe dit zij: Lilienfeld drukte zich in zijn nieuwe dagblad heel wat gematigder en behoorliker uit dan vroeger. Hij had zijn geestigheid en zijn puntigheid van stijl behouden, doch die goede journalistieke eigenschappen stonden niet langer in dienst van onwaardige, ja misdadige utopieën. Ook in zijn uiterlik spiegelde zich deze ommekeer af. De flets-zwemmende ogen hadden een rustiger glans gekregen die zich weerspiegelde in het gouden montuur van de lorgnet; het vlossige, blonde haar was zorgvuldiger om den schedel geschikt.
Ook uit het feit dat ‘Sinzheimer Post’ en andere dagbladen hun kollega Lilienfeld niet bestookten, hem zo zelden wezen op zijn oude rode plunje, bleek al dat degenen, die hier de machtige schim van den alle kranten beheersenden Simmel ontwaarden, den sleutel van het raadsel hadden gevonden. De ‘Post’ had bij de grote militaire débacle in 1918 en de daarop gevolgde eerste Sinzheimer omwenteling haar kopspreuk ‘Voor God, Koning en Vaderland’ vervangen door: ‘God met ons’. Dat opschrift prijkte boven aan de krant, zelfs in de dagen der radenregering. Toen deze ten val werd gebracht, was het blad aanvankelik in hetzelfde gewaad blijven verschijnen. Maar nog geen jaar daarna was de vrijheid van drukpers alweer zó ver doorgevoerd, dat de ‘Sinzheimer Post’ met Pasen voor 't eerst weer uitkwam onder de oude zinspreuk uit de dagen van koning Theobald VII: ‘Voor God, Koning en Vaderland.’ Zelfs deze, de meest behoudzuchtige groep van het arme, simpatieke Sinzheimer volk had dus door alle stormen der laatste jaren heen weliswaar veel geleerd, maar toch ook niets vergeten.
De zonderlinge onderwijs-experimenten van Rantzau en Alex Sturm werden eveneens ten dode opgeschreven. Al zette men natuurlik den wijzer van den tijd niet zó ver terug, dat men het koningschap op den voorgrond schoof, toch mochten de portretten van den keizer en van koning Theobald in de schoollokalen blijven hangen. Het onderwijs voedde als te voren op tot christelike en maatschappelike deugden en hield weder, evenals voorheen, rekening met het gezinsmilieu waaruit het kind was voortgekomen;
| |
| |
de standenschool bracht de kinderen weer onder maatschappelik gelijken, onder hun soortgenoten. Toch werden nieuwere onderwijsmetodes wel degelik van regeringswege bestudeerd en het goede eruit overgenomen. Zo streefde men naar meer vrijheid in den omgang van onderwijzer en kind, doch men waakte er nauwlettend voor dat die vrijheid nooit in bandeloosheid zoude ontaarden.
Zo herstelde zich langzaam maar zeker het maatschappelik en staatkundig leven in Sinzheim. Het kranke organisme had ernstige schokken doorstaan: eerst de oorlog die het Rijk was opgedrongen, later de nog afschuweliker en misdadiger broederkrijg binnen Sinzheims muren zelf. Maar Sinzheim was een genezende: een die aansterkte en hoopte en bad; het moede lichaam zette zich in beweging en toen eindelik, zeven jaren na den wapenstilstand, de overmachtige vijand had ingezien, dat hij door zó verder te gaan de kip met de gouden eieren slachtte, en de vredestraktaten voor het Rijk werden verbeterd en verzacht, was dit ook voor Sinzheim een aansporing tot breder vlucht.
Er kwam nu uitzicht op nog betere dagen; op rijker en rijper tijd. Zo al niet voor dit geslacht, dan toch voor het volgende; voor kinderen en kleinkinderen. En in dat bewustzijn gingen de Sinzheimer groot-handelaars en kleinhandelaars, de industriëlen-ondernemers, de direkteuren en kommissarissen voort, in het zweet huns aanschijns hun netto winst te verdienen, en hun rente te kweken van het belegd reservefonds.
Voor vrouw en kroost. Weinig voor het heden, maar vol hoop op de toekomst.
Een jaar later werd het Rijk in de Volkenbond opgenomen. Nog in hetzelfde jaar 1926 keerde Theobald VII naar Sinzheim terug, onder belofte van een wijze konstitutie-herziening en gematigde uitbreiding der sociale wetgeving.
Op den verjaardag van de val van Rantzau's diktator-bewind hield de koning zijn triomfanteliken intocht binnen de muren van zijne oude stad Sinzheim, waar langs de gevels en boven de daken slinkslankten de wimpels en kronkelden in de ietwat schrale wind: de nationale vlaggen.
Ed. Coenraads.
Einde.
|
|