| |
| |
| |
[Tweede deel]
| |
Kees Doorik.
Drama van te Lande. in Zeven tafereelen.
Nota. Voor de schermen, de kleeding, de bijhoorigheden, het midden en de personages, het koloriet, de direktieven en over '- algemeen, al wat de opvoering betreft, verwijs ik de heeren spellei ders, uitbaters van schouwburgen, kostumen-makers of verhuurders' dekoratieschilders en komedianten, naar den oorspronkelijken roman, waaruit dit stuk getrokken werd; - de verluchtingen van Frans van Kuyck, welke mijn boek ‘Kermesses’ versieren en eèn zijner teekeningen, getiteld: ‘De Kermis te Putte’ - naar het werk ‘La Belgique’ van Camille Lemonnier, en de teekeningen van Xavier Mellery (Pachthofbinnenzicht en Typen uit de Antwerpsche Polders) die in dit boek figureeren, naar schilderijen van Piet Verhaert, Marten Melsen en Frans van Leemputten en inzonder, naar de teekeningen en gekleurde sterkwateretsen van Marten Van der Loo.
Voor het pathetische, den somberen en woesten trant en de algemeene tonaliteit, weze insgelijks het uitzicht der boerenlandschappen van Eugène Laerman's tafereelen aanbevolen.
Eerste |
Tafereel: |
Het Onweer. |
Tweede |
Tafereel: |
De Kermis. |
Derde |
Tafereel: |
Doorik's Vertrek. |
Vierde |
Tafereel: |
De Ganzenrijders. |
Vijfde |
Tafereel: |
Het Bal. |
Zesde |
Tafereel: |
De Moord. |
Zevende |
Tafereel: |
De Aanhouding. |
De aktie gebeurt rond 1880, in de Polders van de Schelde, ten Noorden van Antwerpen.
| |
| |
| |
Personages.
Kees Doorik. |
Jurg Faes. |
Milledju. |
Jantje. |
De Burgemeester Flup Sap. |
Sjel. |
Sus. |
Annemie. |
Bella Sap. |
Bazin Sap. |
Siska. |
Ganzenrijders. |
Boerenknechten, dorpelingen, soldaten, schippers, meezenvangers, straatvlegels, herbergiers en herbergiersters, foorkramers, nieuwsgierigen, de pastoor, de veldwachter, twee gendarmen, enz.
| |
Eerste tafereel. Het Onweer.
De groote kamer der ‘Witte Hoeve’, te Dinghelaar in de noordelijke, Antwerpsche Polders. Op den voorgrond een breede deur. Wordt die deur geopend, dan ontwaart men op de koer, de schuur, de stallingen en aanhoorige gebouwen en afdaken van het pachthof, en heel in de diepte, aan de overzijde van het traliehekken; dat de koer omsluit, en van den steenweg, die de hoeve begrenst, rijst op een wal, een windmolen, nabij een herberg.
De kamer is ingedeeld en gemeubeld naar 't model der geteekende en geschilderde binnenzichten van Verhaert, Mellery, De Braekeleer. e.a.
Links, op den achtergrond, en overhoeks een Leuvensche stoof en een haard met Delftsche steentjes; op het schouwblad staat een krusifiks, geflankeerd door tinnen schotels en koperen kandelaars. Links, op den voorgrond een venster. Rechts, op den achtergrond, schuin en vlak tegenover het haardvuur, een alkoof. Het bedgordijn der alkoof is van dezelfde stof als het boordje dat het schouwberd
| |
| |
afzoomt. Nevens de alkoof, een klok en daarnaast een deurtje, dat de keuken met de stallen in verbinding stelt. Dat deurtje is dus tegenover het venster aangebracht. Wanneer het gordijn der alkoof opengeschoven wordt, bespeurt men een soort van schuifraampje of winket, waardoor men in de stallen blikt. In het midden van het vertrek, een tafel en voetbankje.
Zomeravondschemering. Als het doek opgetrokken wordt is het tooneel verlaten. Jantje sluipt, door de deur rechts, de kamer binnen. De loensche, beduchte, en heupwiegende houding van een schuimertje. Hij draagt een koewachtersplunje: blokken, een groffluweelen en gelapte broek, ondervestje, flanellen, zeer laag uitgesneden hemdrok, geen vest, zwartzijden bofpet. Hij neemt zijn muts áf, dopt zijn zweet weg met een rooden halsdoek, blaast luidruchtig, terwijl hij op een bankje - voorgrond - neerzijgt.
| |
Eerste tooneel.
Oef! Vervloekte zon! 'k Heb m'n bekomste van die karweitjes.... Aan anderen! Ze zullen de tarwe wel zonder mij lajen.... 'k Ben er stillekens van doorgemuisd. Kees kan me straks maar weer aanblaffen. Dat lap ik aan m'n hielen. Wat hangt die Kees me de keel uit.... Hij behandelt me als 'n hond.... Ben ik de neef van de bazin niet? Wat heeft die simpele knecht me dan te bevelen? Ik ben boos op 'm, sinds-ie me afgeranseld heeft, omdat ik met de jongens van den hoefsmid, 'n vuurtje aan 't stoken was, onder den buik van de koeien.... 't Was wel de moeite waard me daarom te slaan! Ik heb me wel gewacht dit aan m'n lieve tante te vertellen. Voor haar is al wat die schoone krollekop doet, opperbest. Maar wacht, kereltje, ik zal 't u wel betaald zetten.... Ha! wat haat ik dien Kees Doorik.... En toch.... Had-ie gewild we zouwen dikke vrienden geweest zijn.... Hij beviel me, de klepper. Er zijn zelfs nog oogenblikken dat 'k van 'm zou willen houwen.... Ja, 'n heele tijd kon ik 't best met 'm stellen. Nu is 't gedaan.... Hij wil oorlog, hij zal er hebben.... Ik wil.... ik moet 'm haten....
Milledju sluipt in de kamer terwijl de laatste woorden van deze alleenspraak weerklinken. Hij beluistert eerst stilzwijgend Jantje's uitval, nadert deze, verrast hem langs achter en grabbelt hem bij de oorschelp. De snaak huilt en trampelt, zonder het hoofd om te wenden.
| |
| |
| |
Tweede tooneel.
(Jantje Milledju).
Oei.... oei.... oei.... Kees schei uit.... 't Was maar om te lachen.... 'k Zal 't nooit meer doen.... (Jantje keert zich om wanneer Milledju hem loslaat) Ha! Zij-de gij het, vader! Goejendag....
Dag jongen.... Aan 't luieriken.... Wat nieuws hier?.... Waar is Tante?....
(zijn pet oprapend).
In de keuken.... Wil 'k ze roepen? (Hij wil heen, doch Milledju houdt hem bij den arm vast).
Neeje, blijf.... 'k Moet u spreken. (Hij zet zich neer, trekt het vlegeltje, dat eerst tegenspartelt, naar zich toe. Hij weerhoudt Jantje tusschen de knieën, aait hem opdat hij mak weze). Hemel, wat zie-d'er flink uit.... En groeien dat ge doet, en uitzetten.... De lucht van de Witte Hoeve bekomt u goed, kereltje.... Veel eten en weinig werk. Zou-de nog naar uw ouwkens weèr willen? Neeje, wed ik.... Wat 'n uitstekende inval, toen 'k u naar tante zond....
(kwaadgehumeurd en pruilend).
Hola, 't was tante die me vroeg....
Zwijgen.... of 'k neem u weer meè. Dan weet-e seffens wie baas is.
(minzamer).
Neeje, vadertje, me niet meenemen.... ik zal wijs zijn....
Zoó zie.... dat 's gesproken.... 'n Goeje jongen zij-de. Ik houd hèel veel van u, hoor.... ik zal 't u weèr eens toonen. (Hij legt de handen op de schouders van den kleine, welke immer rechtstaat, en staart hem in 't kalk van zijn oogen. Enkele seconden stilte). Jantje, ge zijt 'n heele man aan 't worden.... Met Kerstmis word-e vijftien jaar.... We kunnen dus over ernstige zaken spreken.... Dat w' arm zijn, dat weet-e, heel, heel arm zelfs, m'n jongen.... Ik ben weduwnaar en als 'k dood ben, moet ge niet komen zoeken, hoor, want ik bezit geen knop.... Ik heb gelukkig maar éen kind, en dat zij-de gij Jantje.... Onze Lieve Heer heeft wel gedaan, met uw vier broerkens en uw twee zusterkens, naar zijnen hemel te halen. (Hij slaat een kruis). Eilaas.... Ware 'k niet zoo arm geweest, dan zou 'k u nooit laten vertrekken hebben. Ha! die rijken... die rijken. (Hij veert recht, laat zijn kind los en smakt het bankje tegen de plavuizen). Hebben zij toch geluk! Gij zijt bij uw tante, maar gij zijt slechts d'r knecht,
| |
| |
ja, ge zijt zelfs de knecht van de andere knechten, volgens ik heb kunnen zien.... en toch.... (Hij gaat weer neerzitten en trekt Jantje, die glimlachend en nadenkend luistert, weer naar zich toe). Eens zul-de gij hier baas kunnen spelen, baas over allen, de eenigste baas van de Witte Hoeve. Hedde daar nooit aan gedacht, Jantje? (Jantje knikt bevestigend). Ja, hewel, om baas te worden, he, moet-e alleen maar willen.... Gij hebt nu uw eigen geluk in handen.... Uw kaarten zitten vol troef, ge moet maar spelen, ik zal u wel bijstaan.... Als tante sterft zul-de gij alleen van haar moeten erven.... Voor u zou heel de schat zijn: 't huis, de velden, de weiden, 't vee, de paarden, alles.... alles.... Maar tante is nog jong.... Zóo jong zelfs, dat z'n in plaats van aan sterven, misschien wel aan hertrouwen denkt.... En dát moeten we in ieder geval beletten.... want uw versch menonkeltje zou u hier dra wègschoppen.... snapt-e?
Zeker.... zeker.... ik zal 't u zelfs bewijzen....
Dat uw raadgevingen juist op tijd komen....
Milledju.... Zou er gevaar zijn?
Ge moet niet wijd zoeken.... de wolf zit in den schaapsstal.
Ge wilt toch niet zeggen dat....
Kees Doorik?.... Vast en zeker....
Die vervloekte vondeling.... Ik had 'r 'n voorgevoelen van.... zou-ie gedurfd hebben?
Nog niet..... maar 't scheelt 'm weinig....
Sinds eenigen tijd heb 'k dat bestoken spelleken in de gaten.... De kerel hangt voortdurend aan d'r rokken.... 't Is gelijk 'n Maartsche kater.... Als ze samen wat verplaatsen, dan hebben ze mekaar bij de hand.... en rood dat ze dan worden, en oogen die ze trekken.... Neeje, ge moest die smikkels zien....
De bazin zou op dien barvoetslooper verslingerd zijn en hem aanmoedigen?
Neeje zeker.... Vroeger ging Kees loopen als-ie d'r rokken hoorde roefelen.... Daarmee doet ze nu zoó dwaas.... Wil ik u eens wat zeggen....? Hewel, 't is zij die begonnen is....
En hoever staat het met hun vrijage?.... Hebt g'al iets gehoord?.... Hebt ge z'elkaar al zien streelen of omhelzen?
| |
| |
Kees zal toch niet onbeleefd durven zijn tegenover z'n bazin?
Wees gerust.... Zoó ver is 't nog niet gekomen.... Maar hun verlegenheid zegt me genoeg.... Onlangs spraken ze van de zwarte koe die maar niet kalveren wil.... Tante zei dat ze een beêweg naar Brasschaet zou doen.... En hij.... hij bekeek ze zoo bijna of-ie voor de heilige Maagd stond.... Neeje, 't was om u 'n bult te lachen, ha, ha, ha.
Zachtjes aan.... 't is nog wat vroeg om te lachen.... Milledju! We moeten beraadslagen.... Meer dan ooit moeten w'ons ooren spitsen en ons oogen openen. Vooral, Janneken, opgepast: laat u niet verrassen!.... Ge zult me alles vertellen wat ze uitzetten.... Ons fortuin, uw fortuin staat op 't spel, jongen.... Zul-de die les onthouwen?
Gelijk m'n kattekismus.... gelijk de tien geboden: ‘Vader, moeder zult gij eeren’. (Hij zegt dit op een gehuicheld vroom toontje).
(hem in de wang knijpend).
Kruidje-roer-me-niet, vooruit.... maar ssst.... d'r komt iemand....
| |
Derde tooneel.
De vorigen, Annemie (treedt uit de keuken langs de deur rechts. Zij draagt een motje boter op een schotel).
Ha, zij-de gij 't, broer? En wat v'r goed nieuws?
't Is markt morgen, en ik kom vragen of ge bijwijlen boodschappen voor de stad hebt? Alles gaat goed hier?
Ja, ja.... God zij geloofd. We hebben niet te klagen.... 't Avond zijn onze tarwe en onze rogge binnen.... D'r blijft niets meer op 't veld dan wat nágras.
(haar naderend en met den nagel wat boter van de schotel pitsend).
Schoone boter, mag 'k eens proeven. (Hij legt boter op de tong). Stijf.... lekker:.... Amandelnootjes.... wat!
Als ge met ons avondmaalt, zal 'k 'r op uw brood strijken.
Dat zou 'k wel willen zusterken, maar 'k heb niet veel tijd.... ge weet.... Altijd haastig.... en 'k moet van-avond nog naar Stabroeck, klaver laden voor een gebuur.... Z'n wagen wacht aan de deur.... ik geloof zelfs dat de paarden staggelen.... Janneken, let eens wat op de paarden, en zoek 'nen tak om de vliegen van hunnen balg te jagen. (Huppelend verdwijnt Jantje door de groote deur, in de diepte).
| |
| |
| |
Vierde tooneel.
De vorigen min Jantje.
(neerzittend).
En hoe gaan de zaken, Wannes?
Ha, spreek 'r me niet van.... altijd tegenslag.... Ik kan zelfs m'n huur niet betalen.... en de huisbaas zegt, dat-ie me op straat zal walsen.... Ha, gij hebt toch geluk, hoor zusterken.... maar zeg, ik ben 'r toch wel voor 'n beetje tusschen, hein?.... Als ik schier geen geweld gebruikt had, zeg, nooit zoud-e met dien ouwen bullebak van 'n Nelis Cramp getrouwd zijn, hein, en zonder dát, zou-de nu, gelijk ik, nog altijd met matten en mastentoppen leuren, en vergaan van mizerie.... Ha, ha, ge zijt juist op tijd getrouwd om dien vrek onder den grond te helpen stoppen en zijn erfdeel binnen te rijven.
Ook ben 'k u dankbaar broer, voor al dien goejen raad.... Gij hebt u toch zeker niet te beklagen over mij..... Dok ik niet áf, als ge wat noodig hebt?..... En heb 'k uwen kleine oók niet aangenomen?.... Wat wil-de nog meer?....
Niks.... maar ge zoudt me ook uit den nood kunnen helpen, met mij in huis te nemen... Ja, waarom kan ik hier niet inwonen? 't Zou allemaal zuiver profijt voor u zijn.... Ik ben er de man naar om uw fortuin te verdubbelen. Terwijl g'u nu, door 'n hoop huurlingen laat uitzuigen.
M'n goeje Wannes, ik heb u al's gezegd, dat ge daarover niet meer moest spreken. Laat ieder op z'n eigen blijven, de beste remedie om altijd vriendjes te zijn.... Ik wil m'n zaakjes zelf beridderen. Wat meer is, ik heb geen klagen over mijn dienstboden.
Zooveel te beter.... Ik weet hoeveel g'er van houdt.... om te beginnen, van dien bastaard, dien vondeling, dien uw man zaliger in 't weezengesticht van de stad gaan oppikken is....
Daar deed-ie wel aan! Kees Doorik is 'n model van 'n knecht.... M'ne vent heeft er altijd op geboft en mijn vertrouwen heeft-ie ook....
Ja, gelijk ge 't verkiest, hoor. Maar ge zult toch moeten toegeven, dat die kleuter veel te jong is, om deze groote hoeve te besturen....
Bijlange niet.... Ik zou moeilijk 'n beter en verstandiger hulp vinden. Hij kent den grond gelijk de slimste boer.... 't Is de
| |
| |
vlijt en de eerlijkheid in persoon. De Witte Hoeve heeft hem d'r bloei te danken. En om u heel de waarheid te zeggen, waarde broer, ik ben bijwijlen geneigd, m'n man zaliger en m'n eigen heel ondankbaar te zijnen opzichte te noemen. Die arme kerel wordt niet betaald, gelijk-ie 't verdient....
Zachtjes aan, zusje.... Niet doorhollen.... Niemand denkt 'r aan, uw kleinen Antwerpenaar te schaken.... Het staat u vrij hem te liefkoozen, vet te mesten, te vertroetelen. Als ik de menschen moet gelooven, dan zou die vondeling u nauwer aan 't hart liggen dan ik wel onderstellen durf....
Ik? Ik zeg niets.... Ik herhaal simpel wat heel de p'rochie vertelt en waar ze lol in heeft....
Wat geef ik om den kletspraat van de p'rochie!
Ge hebt overschot van gelijk.... Ik vind echter, dat ze wat te ver gaan, als ze vertellen, dat gij dien kornuit zoudt huwen, om 'm altijd bij u te hebben.
(zich opwindend).
Waarlijk?.... Ik weet niet wat me weerhoudt, om te doen wat ze babbelen.
Ze zeggen nog meer.... Ge zoudt dien sinjeur aanwakkeren in z'n verliefd bedrijf!
(losbarstend).
Ha, de schoeljes.... de smeerlappen....
Ja, en ze zouwen het niet verzonnen hebben.... Hij zelf zou 't hun wijsmaken.... wie weet, denkt-ie niet, dat ge zóo wel zult verplicht zijn hem te nemen.... Neeje, vrank gesproken, ‘bazin Doorik’ dát zou wat koddigs zijn.... Doorik.... 't Is zelfs geen naam.... Doorik. Zoo iets dat zeggen wil.... doojerik, de dooje, Hein-met-z'n-Zeis, zoo noemden de knapen 'm in 't weezengesticht, want-ie had 't vel over 't been, zoó mager was-ie.... 't Is waar, sindsdien heeft-ie z'n schâe ingehaald.... Kom, Annemie, d'r is niks van, he? Gij zult u toch niet aan den eerste den beste straatlooper, die zelfs geenen naam heeft, vergoeien, is 't niet? (Hij is tot bij haar genaderd, en terwijl zij weent van toorn, fluistert hij haar in 't oor): Gij hebt 't toch zoo ver nog niet laten komen zeker?.... Er dreigt geen schandaal?
(onstuimig het hoofd beurend en verontwaardigd).
Ha, wat dat betreft, neeje hoor, duizend maal neen. Ik zweer 't! Tusschen mij en Kees bestaat er niet dát.... Hij was me heel nuttig, dat is ál.... Maar als-ie me in ongelegenheden brengt, dan zwier ik 'm eenvoudig aan de deur....
| |
| |
Neeje, neeje, dát niet.... of liever, niet te haastig.... er zou nog meer gekakeld worden.... Ge moet eerst 'n goei reden zoeken om hem áf te danken, zonder veel lawijd. (Gerucht op de koer. Stemmen galmen. Bevelen klinken. Zweepgeknal. Geroezemoes van een gespan). Ssst, mondje dicht.... Daar is-ie waarschijnlijk met het laatste vrachtje graan.... Ja, 't is waar ook, nu 'k 'r aan denk, wat moet 'k voor u mee naar de markt nemen, morgen?
Hoor even in de keuken.... Siska zal u eenige pondekens boter en wat eieren meegeven.... Tot weerziens....
(af langs deur rechts).
Tot weerziens en.... opgepast....
De stem van Kees buiten overbuldert het gedruisch. ‘Hu!.... Har-oem!’ klinkt het. Annemie blijft op den drempel der deur staan, de handen op de heupen. Zij aanschouwt er het bedrijf van Kees en zijn helpers.
| |
Vijfde tooneel.
(Annemie, Kees, Jantje, Maaiers en Pikkers).
(achter de schermen).
Hallo.... Jantje.... Waar zit die lamzak weer?
(achter de schermen. Gramstorig).
Hier.... ik kom!
Span de paarden uit.... En rap wat, maar doe ze geen zeer.... Zie, daar schramt-ie ze, de stommeling....
(morrend. De paarden stampen van ongeduld).
Hola kleppers! Hár-oem.... Hut.... Ze zouwen me verongelukken om den stal binnen te schieten....
(Gul. Altijd achter de schermen).
Verdorie, ze hebben gewroet, de beestjes.... Ze hebben honger.... Hebt g'hun kribbe wel gevuld? En nu aan ons, jongens.... We gaan er kom-áf mee maken.... Jantje, is de schuur open? Goed! We gaan met de gaffel werken eer we met den vork in ons telloor beginnen.... Schele Dirk, hier, die bussel is voor u.... Gij dien andere, Jan Pap. Pak vast! Stil Jantje.... Dat ik 't nog eens zie, hoor, rekel, dat ge de paarden afzweept....
(vol bewondering bij dit vlug bedrijf).
De brave jongen.... Hij is de plicht en de eerlijkheid zelf.... Ha! ik geloof geen gebenedijd woord van ál wat Milledju tatert.... Dan.... is 't zijn schuld, de sukkelaar, als-ie geen naam heeft?.... Hij is 'r niet minder trouw om.... en dapper.... en sterk.... en schoon.... en vlug.... Hoe kranig hij zoo'n
| |
| |
wagenvracht aanpakt.... Hoe geestdriftig en goedschiks.... En 'k zou me van z'n diensten moeten ontslaan?.... Dan zou ik m'n rechterhand kunnen laten afkappen, ook.... Waar zijn m'n gedachten.. Neeje, neeje.... daar is geen noot muziek van....
(steeds buiten).
Hola! Bastiaan.... Hopla!.... Stouwen, stouwen. Hoe vaster, hoe beter.... (Hij zingt om voet bij stuk te houden). Kom laat ons nog 'n wandeling gaan doen,
Met 'n meisje van fatsoen....
(de koer overstekend, beschermend, zoetsappig).
Hardie Kees.... Hardie jongens.... Dat heet ik werken.... Goejen avond, hee.
Goejen avond, baas Andries. (Hij zingt opnieuw). Kom laat ons nog 'n wandeling gaan doen.... Goed.... Pak vast.... 't Is de laatste, Bast.... Hop! Klaar is Kees! (Hij is voorzeker van den wagen gesprongen. De schuur zit volgepropt. Kees vertoont zich in de deuropening, zweetend, de borst ontbloot, blootshoofds, zonder vest of baaitje, de hemdsmouwen opgestroopt, de vuisten op de heupen. Hij komt voor Annemie staan, in den avondluister van de dalende zon).
Hewel, bazin, wat zeg-d'r van?
Ik zeg dat ge wakkere kerels zijt, die uwen kost dubbel en dik verdient.
Aan tafel dan... Komaan, mannen. (Hem volgt de ploeg der veldarbeiders, een half dozijn struische kerels, aangekleed zooals Kees. Siska, de meid, heeft de tafel gedekt terwijl het vorige tooneel verliep. De mannen zetten zich stommelend aan tafel. (Zich ‘Het Gebed voor den Eten’ van Charles De Groux uit het Museum van Brussel herinneren.) Siska komt aangedragen met een groote schotel aardappelen-met-spek. De mannen pikken in den stapel, na een kruis geslaan te hebben. De avond valt. Annemie staat een weinig bezijden den disch, den rug naar de schouw gewend. In de diepte ziet men de vensters der herberg over de deur, verlicht. Men hoort het gedempt spel van een fanfare. Open hemel. Heilichten, daarna bliksemflitsen. Ver-af onweer. Het geluid van den donder nadert van lieverlede.
| |
Zesde tooneel.
(Annemie, Kees, Jantje, Siska, Veldarbeiders).
(uitscheidend met eten).
Oef.... 't Is bijna te warm om te eten....
| |
| |
(grimlachend).
Dat kun-de toch aan u niet zien, als ge bezig zijt met smullen....
'k Heb meer dorst dan honger....
Ge kunt naderhand drinken.... Iedereen mag twee pinten gaan drinken, hierover, in den Ooievaar.... Zegt maar dat 't op de kap van de Witte Hoeve is.
Dank u wel, bazin.... Zoo iets weigeren we niet! ('t Onweer woedt nu volop en dichtbij).
De lucht is nog heeter dan te middag.... 't Onweer hangt over ons nu.... 't bliksemt.... (Allen slaan een kruis).
't Dondert.... dat is plezant....
Met wat regen ben 'k al tevreên. De bliksem, jaagt me den schrik op 't lijf.
Niet bang zijn, bazin.... Onze Lieve Heer waakt op de Witte Hoeve. Al de menschen zullen u zeggen dat 'r nog nooit 'n ongeluk op de Witte Hoeve gebeurd is, zoolang ze bestaat.
Inderdaad, de ooievaars hebben hier altijd weèr hun nest gebouwd....
En de huislook heeft altijd gebloeid.
En dan.... 't Witte Kruis dat op den gevel geschilderd is, telt dat niet?
(ophoudend met eten, op zijn beurt. Hij stopt zijn pijp. De andere mannen volgen zijn voorbeeld na).
't Gaat al beter.... 'n Goei baardbranderken en twee halve liters bier op die klokspijs, en we ronken gelijk 'nen os.... De donder zal mij niet wakker krijgen....
't Is juist in den Ooievaar dat de muzikanten repetitie houwen. De vensters zijn al verlicht.
Ze zullen mij vanavond niet lang beethebben met hun repetitie....
Hoort Jef Pardaf op z'n bombardon blazen! Verdekken, wat longen.... (Bliksemschichten en hevige donderslagen).
Patat! Da's 'n andere bombardon.... Ga-de gij naar de repetitie vanavond Kees?
Neeje.... Ik ben al moe genoeg....
Weet-e wel dat g'in den laatsten tijd, nogal 's dikwijls niet op de repetitie zijt.... Opgepast voor de boeten.
't Kan me niet schelen.... en gij zult de boeten toch voor mij niet betalen, he? En bemoei u met uw eigen zaken, snotter...
Kees heeft z'n best lang genoeg gedaan.... Nu kunnen
| |
| |
d'ander er ook maar wat voor zorgen. Als ge braaf zijt, Janneke, koop ik u 'n trompet....
Laat maar zoo, bazin.... Ofwel, koop 'm eerst wat asem in 'n pakske. (Allen lachen, uitgezonderd Jantje).
(razend, nijdig, beklemtonend, profetisch).
Zeg, bugel.... ge moet den slimme niet uithangen, hoor.... Ge hebt zelf zooveel asem niet op overschot.... Of ge hadt er ten minste zooveel niet, als ge zoo oud waart als ik.... In alle geval zou-de, zekeren dag, wel eens asem kunnen tekort komen.... En misschien nog eerder dan ge denkt!.. (tot Annemie) Dank u wel, tante.... Ge moet me nog geen trompet koopen.... Ik hoor nog altijd liever de anderen spelen.... Ik zou vanavond wel naar de repetitie willen gaan luisteren.... 't Schijnt dat ons mannen de doodsmarsch aan 't leeren zijn, die ze morgen op de begrafenis van Willem, den beenhouwer, zullen spelen.... Willem... Nog eén, die bofte op zijn forsch en die dacht dat zijn broodstraatje nooit zou verstropt geraken (met inzicht smijt hij Kees de woorden in 't gelaat, grijnslacht en schokschoudert).
Verlejen jaar, op den prijskamp van de Ganzenrijjers, was-ie de schoonste ruiter. Ha.... ha.... Hij zal nu ook maar leelijke snuiten trekken tusschen zijn vier planken....
Gemeene jongen.... hoe durf-de zoo over de dooien spreken....
Eèn die te beklagen is, dat is Colette, zijn lief.
Arm schaap. Ze moesten toekomende maand trouwen....
Waar moet-e zoo om lachen, Jantje? Is dat ál uw kompassie met die ongelukkige?
Ik kan d'r niet aan doen, tante.... 'k Denk aan de poets die 'k hen verlejen jaar gebakken heb. Ik bewaakte ons koeien nabij den beemd van den burgemeester. Opeens hoor ik 'n koppeltje trekkebekken. 'k Kruip in 't koren.... 't is onze Willem met zijn Colette.... Ze gaan op den boord van de gracht neerzitten, zonder te weten, dat ik zoo dicht bij ben, en daar beginnen ze malkander af te lekken, neeje.... 'k zeg u maar dat.... In 't vuur van hun minnespelleke, roep ik: ‘Koekoek!’ en dan ‘Bravo!’ zoo hard ik kan.... Ze springen recht en de vent rent op mij áf, zonder zelfs weer alles vast te doen.... Want daar deed-ie'nen totter, zoodat ik kans zag er van door te pijlen.... Zooniet zou 'k daar nog wat haver gekregen hebben, denk ik....
| |
| |
't Zou wel besteed geweest zijn.
Hij moest me die pandoering nog altijd geven.... Nu heeft-ie z'n pijp uitgeklopt, voor we afrekenen konden.... Hi, hihihi....
't Is zoo nog al iets om mee te lachen....
Bah! ja.... en 'k heb liever mijn lach dan zijn gezicht.... Tante, mag 'k naar z'n doodmarsch gaan luisteren?....
Wel ja.... trap-'t af.... Maar niet te laat thuis, hoor....
't Is juist tijd om te verhuizen en ons keel door te spoelen, voor we nat zijn tot op de huid. (Allen staan recht. De meid heeft hun vuur overhandigd om hun pijpen weer aan te steken. Zij maken zich gereed om buiten te stappen).
(in koor).
Goejen-avond, Kees.... De beste rust, bazin.... Zoete droomen, Siska.... (In 't voorbijgaan bakkeleien ze met de dienstmaagd).
Ik zal wel eèn van u terugzien....
Eèn zal wel genoeg zijn....
(gereed om te vertrekken, na hen).
Goejen avond, tante.... wacht wat, gijlien.... ik ga mee.... (terzijde loerend naar Kees). Schoone jongen, ik kom weer.... Tot straks....
(De veldarbeiders vertrekken met Jantje. Siska druipt af naar de keuken. Men hoort de trage en zware stappen der holleblokdragers versterven op den steenweg. De fanfare speelt een doodsmarsch, waarvan de akkoorden verstikken in 't geratel van den donder. Het onweer neemt in hevigheid toe. Kees slaat den aftocht der maaiers en pikkers ga, nabij de deur. De bazin heeft zich aan tafel gezet).
| |
Zevende tooneel.
(Annemie, Kees).
(Het onweer hangt weer boven 't dorp. Bijwijlen verdooft de donder de klanken der fanfare. Kees heeft zich laten vallen op een schabel. Hij leunt op de tafel met de ellebogen, laat het hoofd een weinig zinken, afgetobd, doch kijkt in de richting der bazin. Beiden zwijgen enkele
| |
| |
oogenblikken. Hinder. Gedwongenheid. Kees geeuwt en rekt zich. Vage angst. Hevige bliksemflits).
Nu begint het eerst voor goed....
(met moeite, en om iets te zeggen).
Kan de regen geen kwaad?
(neemt dit tot voorwendsel om op te staan en naar buiten te gaan).
Ik geloof 't niet.... maar ik zal toch gaan kijken, om me gerust te stellen. (Af, langs de groote deur van den achtergrond, welke steeds geopend is gebleven).
(alleen).
'k Weet waarlijk niet wat 'k heb vanavond.... D'r heeft Milledju met z'n kletspraat schuld aan.... Die steekt 'ne mensch toch dingen in z'n kop.... en dan die onweerslucht.... en de korte liefde van dien armen Willem en zijn Colette.... en die doodsmarsch.... Ge zoudt er van in den grond kruipen.... 'k Heb goesting om te schreeuwen.... Ik zou iemand willen hooren, een vriend, om 't even, iemand die me troost.... Die Kees was daar straks kranig.... 'n man met 'n klokhuis diè, en.... begeerlijk.
(op, een weinig nat. Hij schudt den regen af).
't Valt er malsch uit, maar alles is goed bedekt.... Is 'r nog iets van uwen dienst, bazin? (Hij doet of hij weg gaan wil. Hij heeft de deur rechts op een kier staan).
(zonder hem te antwoorden, heel en al beslommerd).
O! God!.... wat bliksem (bliksem en donderslag).... De bliksem valt.... (hevig gedruisch).... De wereld is aan 't vergaan.... Kees, jongen, doe toch die deur toe.... en steek de gewijde keersen aan....
(hij sluit de deur, neemt daarna de twee kandelaars van de schouw en steekt ze aan, waarna hij ze terug op het schouwblad plaatst. Hij nadert vervolgens het venster links, vanwaar hij het verloop van het torment gadeslaat, niet zonder af en toe, naar Annemie te loeren).
Ge moet geenen schrik hebben bazin.... als 't zoo nijg dondert, dan is 't onweer wijd gedaan. (Het onweer schijnt inderdaad weg te drijven. Gedempt fanfarespel).
(die een paternoster uit haar zak getrokken had en schietgebeekens prevelde, staakt haar gemurmel nadat ze een kruisken geslagen heeft).
Die muziek doet m' aan m'n armen man denken.... Hij ligt nu al zes maand op 't kerkhof....
Inderdaad, 't is dezelfde marsch, die w' op zijn begrafenis gespeeld hebben.... 'r is geen dag of 'k denk aan hem....
| |
| |
(zuchtend).
De hemel hebbe z'n ziel.... De baas was goed voor u, Kees....
De Voorzienigheid zèlf.... Alles heb 'k hem te danken: m'n gezondheid, m'n kracht, ja m'n leven.... de liefde voor m'n ambacht, de liefde voor 't land....
(spottend.... ze heeft haar paternoster weggeborgen).
Wat ál liefde, jongen.... Zij-de dan zoo gelukkig bij ons?
(in vervoering).
Gelukkig? Heel m'n geluk komt van de Witte Hoeve.... Ik hou hartstochtelijk van dit hof, ik houd er meer van dan ooit.... en het schijnt me, of z'op de Witte Hoeve ook van mij houwen....
Hoe gij u die dingen aantrekt.... Ge zijt 'n drollige apostel, Kees.... 't Is te zien, dat ge niet van hier zijt.... Terwijl de menschen hier putten in den grond klagen, vind-e gij 't hier plezierig. ('t Onweer herbegint en nadert).
(ontroerd, een beetje hijgend, hortend met toe- en zinsspelingen, en verbloemde bekentenissen).
Neem me niet kwalijk, bazin.... maar somwijlen, als 'k achter den ploeg loop of in de schuur aan 't dorschen ben, dan is 't of dat 'k zoo'n beetje voor m'n eigen werk.... of liever.... 'k zeg, dat 'k niet beter voor m'n eigen werken zou.... dan 'k voor u doe....
(ontroerd, alsof ze heel zijn inzicht snapt, staat recht en met moeite).
Dat is heel schoon van uw paart, Kees, en ge zijt 'r wel voor bedankt. (Zij beproeft een luchtiger toontje aan te slaan). maar ik houd u hier aan den klap, terwijl ge zeker zoudt willen rusten.... want 't is 'n zware dag geweest (het onweer groeit).... 't Is hierboven opnieuw kermis, geloof ik?.... Zeg Kees, als we de stallen eens gingen zegenen, voor we slapen gaan (Terwijl ze spreekt, schuift ze de gordijnen der alkoof open. In den muur van die alkoof is er een vierkante opening, langswaar men in de stallen blikken kan. Een luikje bedekt die opening, Annemie, geknield op het bed, duwt dit luikje open. Zij dopt een palmtakje in een wij water vat en bukt zich, om het wijwater in de stallen te sprenkelen. Kees heeft een der kandelabers genomen en licht haar voor. Nijpende stilte. Men hoort slechts den donder. De doodsmarsch versterft in een smorzando. De rokken der pachteres zijn een weinig omhooggeschoven; zij toont de bekoring van een kuit).
(laat zich van 't bed glijden en keert zich om).
Dat's weeral gedaan.... Hewel, stade-gij daar nog altijd met uw keers?....
| |
| |
wat gezicht.... hoe aardig bekijkt-e me toch!.... moet ik u ook wat wijwater geven (zij besprietst hem met haar palmtaksken en strijkt er tweemaal mede over zijn gelaat).
(sidderend, als geëlektrizeerd, dan zeer ontdaan, met doffe en versmachte stem die stilaan zwelt).
't Is niks.... laat maar gaan.... ik was aan 't denken en ik bewonderde u bazin, want ge zijt gij ook dapper.... 'n flinke vrouw.... Uw man moet wel fier en gelukkig geweest zijn, den dag dat hij u trouwde.... maar 't zal 'm zooveel te zwaarder gevallen zijn, als-ie van u voor altijd moest scheiden, en van ál die schoone dingen....
(behaagziek en katterig).
Zonder grootspraak, m'n Nelis mocht wel fier zijn op z'n wijfke.... Er waren 'r nog anderen die voor mij 'n tandje hadden, dat louterde.... en op m'n baas jaloersch waren, meer nog om mijnentwege dan voor z'n geld.... Er waren er zelfs veel die jonger waren dan Nelis, die me dat lieten verstaan.
(heeft zijn kandelaar op tafel gezet, zonder zijn blikken van Annemie af te wenden. Hij rilt van verlangen en ontroering, hijgend)
En nu dat ge vrij zijt.... en schooner dan ooit.... wie zou d'r nu niet verlekkerd zijn op ál dat jong en appetijtelijk vleesch? Welke jonge kerel zou u zonder verlangen kunnen aanschouwen.... Eilaas, ik.... 't gebeurt me dikwijls.... als ik den eerbied en de dankbaarheid (meer en meer ontroerd, wanhopig, pogend zijn opwellende begeerte te bevechten). Dat God me vergeve.... En gij ook bazin.... maar om alles te zeggen.... ik heb kunnen zien.... kunnen verstaan.... ik hoopte... het scheen me.... zie, zelfs op dit oogenblik.... ja.... ja.... zeg niet neeje (zij glimlacht, schudt ontkennend het hoofd, doch haar oogen drukken het tegenovergestelde uit).... Ik word er zot van (beraden).... 't Kan maar slecht afloopen.... maar zeggen zal ik 't toch.... ik wil.... ik laat u niet meer los.... (terwijl hij meer en meer aandringt grijpt hij haar handen vast; zij glimlacht, betooverd, moedigt hem aan en hitst hem op door haar aanstekelijk gelach, verdedigt zich nog zwakjes, haar blikken in zijn oogen verloren).
Kees,... neeje, Kees.... dát niet.... laat me los.... neeje, neeje.... Ik wil niet.... genoeg zeg ik.... los....
't Moet.... 't Zal gebeuren.... (hij werpt zijn klak weg, grabbelt de pachteres in de lenden vast, omhelst haar op den mond, smakt haar neer op 't bed. Annemie verliest haar mutsje; heur lokken rollen over heur schouders).
| |
| |
| |
Achtste tooneel.
(De vorigen. Jantje).
(schielijk binnentredend, zijn natte pet op de knieën slaand. Voor Annemie weer rechtgekrafeld is en Kees haar heeft gelost, heeft de bengel alles gezien).
Hola, tante.... hola.... 't Brandt!.... hoor-de de klok niet luien? (de klok klept alarm) Wel Kees.... nog wakker?....
(stotterend).
Ik had schrik van 't onweer.... Kees heeft me gezelschap gehouwen.... we hebben samen de stallen gezegend.... Is 't niet waar, Kees?.... Waar is 't aan branden Jantje?.... Waar zegde?....
(net of hij zich buiten adem geloopen heeft).
Bij pachter Maes.. op 't gehucht van de kaart (ter zijde en sardonisch). Haar muts is gevallen.... zijn klak ligt op den grond.... d'r valt niet meer aan te twijfelen. (hardop) Kom-de mee, Kees?.... Kom áf, ginder.... 't is altijd plezant als 't brandt....en de vlammen hoog opslaan....
(tot Kees die weigert en de schouders ophaalt, terwijl hij zich afwendt van Jantje).
Ja, Kees, ga met hem mee.... Ge kunt 'r misschien noodig zijn. Goejen avond, jongens....
(aarzelt; zij werpt hem een blik toe die geen tegenstribbelen duldt; dan met een bevelend gebaar wijst ze hem de deur; hij raapt zijn pet op, trekt ze over de ooren en verlaat de kamer met Jantje, niet zonder morren).
Verrekte kwajongen.... goejen avond, bazin....
| |
Negende tooneel.
't Was tijd.... ik ging bezwijken.... wie zou 'r zich aan zooveel durf verwachten?.... 't Was voorzeker de duivel die me met zijn pomperijen in verleiding bracht.... Die kerel is sterk als 'n paard... En ik ben zonder forsch, op 't onverwachts vastgepakt.... zwak.... zonder wil.... laf.... overwonnen. Maar ik ben gered.... hij zal me niet meer beet hebben.... Eenmaal is genoeg (zich hernemend). En toch... neeje, neeje.... 't is wel voor goed gedaan... maar als-ie weerkomt. (Zij begint zich te ontkleeden, schuift de grendel voor de deur). Hij moet hier weg.... en daarmee gedaan.... en ik zal hier 'n man nemen in zijn plaats!.... 'n man die op de Witte Hoeve noodig is, maar 'n man die hier meester spelen kan, en me waard is, mij en m'n goed.
| |
| |
| |
Tweede tafereel. De Kermis.
In de kom van de gemeente Putte, nabij Holland. Een plaats. In 't midden, het standbeeld van Jordaens. Rechts de kerk. Enkele kramen en tentjes. Links een herberg met terras, tafels en stoelen. Kermisgedruisch. Fanfaren. Optochten en vuurwerk. Drukke figuratie. Voor de schermen en de kostumen, de teekeningen van Frans van Kuyck in het boek ‘La Belgique’ van Camille Lemonnier raadplegen.
| |
Eerste tooneel.
Kees Doornik, Flup Sap, Bazin Sap, Bella Sap, Siska, Sjel, Sus. (Zij komen te gelijkertijd op de plaats aan).
(het uithangbord begapend).
Oef! We zijn er... 't Is toch hier dat we moeten bijeenkomen, he? 'k Ben er niet kwaad om.... Ik stik van den dorst. Hola! (hij slaat met een stok op tafel). Bier!.... Veel bier! 'n heel vat!....
(Allen nemen plaats op banken of stoelen. Bella zet zich naast Kees die zich een weinig terzijde gezet heeft).
Hewel! Kees? Ge zegt gelijk niets? Is 't uwe nieuwe kiel die u zoó fier maakt? Gaan we samen dansen, zeg? Al die muziek kittelt me....
(als uit een droom ontwakend, verstrooid).
Ha ja, 't is kermis.... We moeten ons vermaken.... Heel lief van u, Bella, om me 'n danske te vragen.... ge zijt gij altijd hetzelfde braaf meisken.... Ge moogt niet kwaad zijn op mij, hoor, omdat 'k zoo weinig spreek.... ál dat lawaai heeft me een beetje bedwelmd....
't Is toch niet waar, zeker?.... 't Is juist dát geroezemoes dat me opwekt. Maar waar zijn bazin Annemie gebleven en de twee Milledju's?
Pachter Stevens, hun kozijn, heeft ze ten eten gevraagd.... Maar ze zullen hier al gauw zijn.... (men brengt bier aan. Ieder neemt een glas).
Santater allemaal.... ik betaal (hij drinkt) ha! 't gaat al wat beter, ze zullen mij in hun duivelsche barakken niet meer vangen.... Ze hebben ons gekuld.... Dat dik wijf waarover ze roepen,
| |
| |
kan het bij ons bazin niet halen, he, Sjarlotteken?.... ge hebt gij nog al andere hespen dan die dikke van de foor, is 't niet? (Hij port met de ellebogen in de lenden van bazin Sap. Eenieder lacht).
(een tikje verlegen).
Altijd dezelfde grappenmaker....
't Is de moeite niet meer om nog te veranderen mensch.... maar daar zijn de telaatkomers.... en ze brengen versterking mee....
| |
Tweede tooneel.
(De Vorigen, Annemie, Milledju, Jantje, Jurgen Faes, het echtpaar Stevens).
(De nieuw aangekomenen nemen plaats; de anderen maken plaats).
(dicht bij Annemie aanschuivend).
Salut, heel 't gezelschap.... Aan d'ouw kennissen en de nieuwe.... 'k Geloof bazin dat we ons rooi koolen met lapjes en onzen rijstpap zullen moeten doorspoelen.... Hola! Gersten!.... 't Is mijn rondeken.... Ik betaal m'n intree.... laat zien.... een.... twee.... drij.... vier.... zeven glazen (hij telt de verbruikers ze met den vinger aanwijzend).
Ta, ta, ta.... v'r den dorst die komen zal.... Ge kunt toch op één been niet gaan.... Eèn glazeken is niet genoeg.... Vooruit, om mij plezier te doen....
Onnoodig.... m'n glas is nog vol....
Waarlijk! (weigerend gebaar van Kees). Gelijk ge wilt.... (Hij wendt zich tot Annemie). Wat denkt-e gij er van, bazin?.... 't Leven is zoet, hè?.... Niets dan kermissen, en bruiloften en feesten....
(is bij Kees komen zitten die steeds koppiger en moedwilliger schijnt en woeste blikken naar Jurg smijt, terwijl deze met Annemie stoeit, en haar af en toe wat in 't oor fluistert).
'ne Kerel, he?.... Dat's Jurg Faes, de eenige zoon van den rijksten boer van Stabroeck.... Terwijl hij op z'n erfenis wacht, bommelt hij maar door.... z'n eenigste hoogmoed is: d' eer van zijn parochie ophouden, met te lampetten.... Z'n ouwe dacht dat-ie met de loting 'n slecht nummer zou getrokken hebben.... maar ge zijt er wel mee.... hij is er uitgelot.... en van toen af doet-ie niks meer dat goed is.... hij tempeliert en wallebakt....
| |
| |
maar de menschen kunnen hem goed verdragen.... hij trakteert alleman....
(aantikkend met zijn glas).
Leve de jonkheid en de liberteit.... leve 't plezier en vivat ons! (Kees trekt zijn glas terug).
Die kerel begint me verschrikkelijk op de zenuwen te werken....
(tot Annemie).
Wat is dat voor 'n onnoozelaar die ons met oogen 'lijk lantarens beziet?
Die daar?.... Dat 's onze Kees.... de meesterknecht van de Witte Hoeve.
Wel, wel.... Dan wil ik wel wat toegeven.... He daar, maat? Hedde-uw tong soms ingeslikt? Ge zit daar zoó droog.... en dát met kermis.... Vooruit, Kees, ge heet toch Kees, he?.... niet bang, jongen.... Ik heet Jurg Faes.... op uw gezondheid, he!....
Ge zijt wel bedankt.... ik heb geen dorst....
(geërgerd).
Gelijk gij wilt, hoor.... op 'n anderen dag zou ik die weigering voor 'n beleediging nemen.... maar vandaag wordt er niet getwist.... Gelukkig.... d'r zijn nog plezierige kerels.... Er moet gelachen worden, is 't niet? (hij port Annemie in de lenden en roept twee voorbijgangers die een biggetje onder den arm houden). He, Wardje.... He, Stan.... He, de man met dat verksken daar.... Hoeveel vraag-de voor dat kozijntje?....
| |
Derde tooneel.
(De vorigen, Wardje, Stan).
't Is niet met den armzaligen gulden dien g'op zak hebt.... dat ge dees menonkeltje zult kunnen betalen, hoor....
Zachtjes aan, vriend.... Hoor z'eens rinkelen (op zijn geldbeugel kloppend). Daar koop ik dat verksken en zijnen baas mee.... (De handen diep in de zakken stekend, naar Annemie overgeheld, werpt hij een vijffrankstuk op tafel).
Vijf magere frankskens.... en dat voor 'n heel verken.... nog geen hesp, niks.... (Hij groet familjaar en wil zich verwijderen al fluitend. Jurg houdt hem tegen).
Vier hespen kameraad voor vijf frank.... Ik moet ze hebben.... Willen we zes frank zeggen en een pint bier, en gij ook Wardje.... vooruit.... bazin.... twee pinten.... Afgedaan?....
| |
| |
Acht frank Jurg Faes, of 't is er niks mee....
Koppigaard.... Kom.... acht frank.... Schol, Stan.... Wardje.... (Hij betaalt en neemt het biggetje in ontvangst).
Hed'al wat gezien van de kermis, Jurg?
We zijn hier pas, he, bazin? Maar gelijk ge ziet, we hebben ons lief al uitgekozen voor den dans.... (met guitige bedoeling) voor den dans alleen, natuurlijk.... (terwijl hij zich tegen Annemie aanvleit plaagt hij het biggetje). Zeg eens, bazin, 't is bijna zoo roos en zoo mollig als gij, 't beestje....
(die hem schijnbaar een kaakslag wil toedienen).
De valschaard.... Is dat nu ook 'n gedacht.... 'n verken koopen.... 't Zal dood zijn voór ge weer in Stabroeck zijt....
Dat geeft niet.... Wij zullen van ons acht frank toch plezier gehad hebben.... en om geen tijd te verliezen, gaan we 't spelletje beginnen.... Er zal gelachen worden.... Opgepast, daaronder (hij laat het biggetje onder de rokken van zijn gebuurvrouw los).
(wikkelt haar rokken om de beenen; de andere vrouwen doen hetzelfde; enkele springen recht; kreten van afschuw, gelach, gescharrel; glazen worden omgeworpen; de tafel wankelt en kantelt schier.)
Deugniet, dat ge zijt.... dat vervloekt beest zit aan m'n bruien te mooschen.... a-mij.... m'n schoone witte rokken....
't Is mijn schuld niet.... 't is weggesprongen.... Wacht, 'k zal het pakken (Hij verdwijnt onder de tafel en loopt op handen en voeten. De vrouwen krijschen en giechelen om ter meest. De mannen proesten het uit, Kees en Milledju uitgezonderd).
Hi.... hi.... hi.... Dat's 'n goei!....
Die Jurg is toch kostelijk, he Kees?
Ei-mij.... Alstublieft.... schei uit.... hij kittelt me.... hij nijpt me.... maar schei toch uit....
(Altijd op handen en voeten. Bijwijlen ziet men z'n hoofd onder tafel, of tusschen de rokken der gillende en gierende vrouwen, uitpiepen).
Knoef.... knoef.... knoef....
Genoeg.... Ik kan niet meer.... ik sterf....
Knoef.... knoef.... maar.... 't is 't verken!....
(uitgelaten, buiten Kees en Milledju).
't Is 't verken.... 'tis 't verken.... Hi.... hi.... hi.... (Sjel, Sus en andere spuiters apen Jurg na en laten zich insgelijks ten gronde glijden).
Maar jaagt 'm toch weg....
(doet of hij 't verksken wegjaagt dat natuurlijk al lang weg-
| |
| |
geloopen is).
Ha, goed.... 't zit ginder aan den anderen kant van de tafel....
Neeje.... neeje.... langs hier.... langs hier (onder voorwendsel 't biggetje te verjagen, knijpen ze in 't vleesch van hun gebuurvrouw).
(buiten adem).
Ik heb dat verksken toch niet in m'n jak steken?....
Wie weet.... laat 's zien....
Pooten thuis (zij ontwijkt den armgreep van Sus. Daar Sjel haar ook wil vastgrabbelen vlucht zij achter Kees).
Kees, hulp.... Maar Kees, help me dan toch....
Hij zal 't wel laten.... Knoef.... knoef.... 't is 't verken....
Knoef.... knoef.... knoef.... Hoerah!.... Leve 't verken!
(Hij stampt verholen tegen de tafel die, met al wat er op staat, kapsijst).
Daar moest het op uitdraaien!....
Bah! Ik betaal de stukken.... Hola.... hoeveel voor 't bier en de glazen? (Hij vereffent de rekening met den herbergier).
(Annemie bij den arm grijpend).
Laat ons weg gaan.... 't is tijd....
'n Oogenblik.... ik wil m'n verken terugvinden.... Wedden dat de bazin het weggestopt heeft? (Hij doet of hij Annemie, die Milledju meesleuren wil, aftast).
Toe.... toe.... Jurg.... dat spelletje heeft ál te lang geduurd.... straks denken de menschen dat we stapelzot zijn....
Wat geeft-et.... Wij hebben plezier gemaakt.... Dat 's 't voornaamste.... Ik beklaag m'n acht frank niet.... en zelfs m'n verken niet.... En nu, vooruit! Naar den paardjesmolen.... (De een, lokt de(n) andere mee.... Sjel grijpt den arm van Bella en deze grijpt den arm van Kees.... Allen wijken naar den achtergrond, wanneer plots, op de plaats, in tegenovergestelde richting, een ploeg tralalierende meezenvangers, matrozen en schippers met hun deernen en vrouwen, toestormt. De vroolijke gasten zingen een XVI- eeuwsch volksliedje:
(De kerels overrompelen de boeren en boerinnen van Dinghelaar, scheiden de koppels van elkaar, en sleuren ze goed- of kwaadschiks, in een saterschen rondedans mee, rond Jordaens' standbeeld).
| |
| |
| |
Vierde tooneel.
( De vorigen. De Meezenvangers).
( Koor en rondedans der Antwerpenaren)
( Jurg, die in 't midden van den kring gebleven is en ronddraait, kiest Annemie, en walst met haar, terwijl de sarabande, in stijgende herrie, rond hen slingert. Milledju spartelt tegen, als een duivel in een wijwatervat. De anderen, uitgenomen Kees, vermaken zich uitermate).
Laat me gaan, Milledju.... ga-de-me loslaten, wildemannen.... Bandieten.... Helpt ons.... (Allen in koor rond het standbeeld, Jurg en Annemie).
Sa Pater, geef uw non een zoen
Dat moogde-gij nog wel driemaal doen...
(Jurg klapzoent Annemie's wangen. Dit is het sein voor een algemeene omhelzing. De rondedans verbrokkelt, koppeltjes worden gevormd. Milledju verweert zich tegen een dikke vischklad. Sus tracht Siska uit den greep van een havenloods te bevrijden. Bazin Sap heeft het met een boom van een buildrager aan den stok. Kees wordt zachtekens aangevallen door Bella: Jurg verdwijnt vluchtig met Annemie in de richting van 't foorplein. De avond valt. Verlichting: vetlampjes en venetiaansche lantarens. De bende der sinjoren en meezenvangers sluit weer stoetsgewijs aan, verwijdert zich schaterend en zet weerom het liedje in, al dansend voor de kerk).
| |
Vijfde tooneel.
(De vorigen, min de Antwerpenaars, Jurg en Annemie).
(de vuist ballend in de richting der lustige bende).
Heddeooit in uw leven zoo'n bezetenen gezien? Milledju.... M'n vingers zijn gebroken en m'n voeten verpletterd.... oei.... oei.... m' eksteroogen.... Verdomde sinjoren....
(altijd buiten adem en haar zweet afwisschend).
Ik heb gedacht dat die dwazeriken, me gingen doen draaien, tot m'ne kop afviel. Zijn w'r nu allemaal? Hola.... Sjarlotte.... Bella....
| |
| |
(Zij wenkt ze luidkeels en met druk misbaar). Ha, daar zijn ze....
Ik zie bazin Annemie niet....
En dien spotvogel van 'n Faes ook niet.
Wat?.... Is Annemie hier niet meer (roepend, de hand als een hoorn ten mond). Annemie.... Annemie.... Die ketters zijn bekwaam haar meegenomen te hebben....
(ter zijde).
Eèn alleen, zal wel genoeg geweest zijn, wed ik....
('t Gezang der sinjoren versterft in de verte. Er is misschien middel voor den toondichter, om dat volkslied met de gedempte symfonie der verwijderde kermis, samen te smelten).
Laat ons de bazin opzoeken.....
Bah.... als ze met Jurg is, zal ze niet verloren loopen....
Ik zal 's over de foor wandelen.... Binnen 'n half uur vinden w'elkaar hier weer....
Ik blijf bij Kees.... ik geloof dat ze den steenweg naar Holland op zijn....
Laat ons langs daar gaan (hij laat zich leiden door Jantje. Hij doet als een slaapwandelaar. Bella wil hem volgen, doch vader en Sjel weer houden haar).
(tot Sap, Bella en de bazin).
Neeje.... neeje.... allemaal niet dezelfden kant uit.... Laat ons liever langs hier gaan (Zij slaan de richting der kerk in.
Het tooneel is ledig op den voorgrond, beweging op den achtergrond, waar 't standbeeld van Jordaens rijst. Dans-muziek douwdeint in de herberg. Koppeltjes treden de herberg, waarvan de vensters verlicht zijn, binnen. 't Is volop donker. Na enkele oogenblikken - den duur van een dansje - keert Kees terug, geflankeerd door Jantje, die dicht naast hem draaft. Kees laat zich op een stoel vallen, verwenschingen uitbrakend en op tafel kloppend).
| |
Zesde tooneel.
(Kees, Jantje).
Ha! vervloekt.... die verdomde schelm.... dat de duivel 'm radbraakt....
(opdringerig).
Nog altijd van slecht humeur, onze Kees....
| |
| |
Welke vlieg heeft u gestoken? Ha 'k ben 'r.... 't Is die verzopen laars van 'n Jurg, die onzen groller op de maag ligt.... Sakkerloot kerel.... Ge bezaagt 'm daar straks met oogen lijk pistolen.... en als tante met 'm danste.... hm.... ja, hemeltje lief, ik dacht dat g'hem gingt verslinden. En nu.... nu zij-de witter dan uw hemd....
| |
Zevende tooneel.
(Bella komt toegeloopen, vergezeld van hare ouders, Sjel, Sus en Siska).
Nà.... ik zoek niet meer.... Ze zullen nu Annemie wel zonder ons weervinden.... laat ons liever gaan dansen.... Kees, g'hebt me beloofd dat we samen zouden flikkeren....
Straks, Bella.... de wandeling heeft me wat vermoeid....
He, Bella.... zie-de nu dat-ie azijn gedronken heeft, onze grolpot....
(Siska den arm gevend).
Komaan Kees, moed gehouwen.... op uw plaats v'r den kadriel.... dat zal uw beenen goed doen, alle duivels toch.... Morgen hebben w'al den tijd om te droomen, gij met den dorschvlegel in de schuur en ik met m'n truweel.... We zijn jong en 't is niet alle dagen kermis....
Dat heet ik spreken.... Vooruit Kees toe, wees beminnelijk....
Later m'n goeje Bella.... ik herhaal het: die rondedans heeft me vermoeid.... neemt Sjel al maar in afwachting....
(geërgerd, zich behaagziek tot Sjel wendend).
Goed.... Kom Sjel, we gaan dansen....
Gaarne meisken.... wacht wat.... hoe is 't met 't duimkruid. (Hij duwt de hand in den zak, haalt er een handvol geld uit en telt het bedrag na). In orde.... 'k heb al, wat ik moet hebben.... laat ons vroolijk zijn....
(die haar zwakje voor Kees maar niet verbergen kan).
Wel ja.... Kees.... toe.... dat zal u ook lust geven om te dansen (Kees laat zich meetronen. Allen trekken de herberg binnen. Sjel en Sus al huppelend).
| |
| |
| |
Achtste tooneel.
(Jurg, Annemie, ze komen schoorvoetend op; zij een beetje bedremmeld; hij stout).
(zich opblazend).
Hewel, bazin, wat denkt 'r van.... Ben 'k niet in uw achting gestegen?
Wat 'n vraag.... ge zijt gij nog niet vervrozen.... maar ik hou wel van die soort....
't Leven is zoet.... de jeugd vervliegt.... 't is kermis.... en men ontmoet alle dagen geen kolfje naar z'n hand.... Waarom zouwen we dat kolfje dan wegsmijten?
(droomerig).
't Is waar ook....
(haar in de rede vallend. Hij gaat vlak voor haar staan. De armen gekruist op de borst, schier plechtstatig).
Bazin,.... 'n gedacht.... nu we kennis gemaakt hebben (met inzicht en nadruk leggend op zijn woorden, schalksch) en goed nog wel.... waarom zouwen we dan voor altijd niet bij elkaar blijven?.... Als w' er den pastoor eens bijriepen?
Zeg niet neeje, bazin.... Vanavond eerst weet ik wat ik wil.... (verliefd en gejaagd) er is geen kwestie van grapjes of van luimen.... ik begin u gaarne te zien, en doodgaarne zelfs....
Wil ik 't u bewijzen?.... Neem mij tot knecht.... Ja, simpele knecht.... dat zal mijn proef zijn.... mijn leerschool van pachter.... van patroon.... van patroon op uw hoef....
(gemaakt lachend, ontroerd).
Hoe langer hoe beter.... gij weet het te vertellen, hoor.... maar genoeg.... ik wil niet dat ge mij in 't ootje neemt....
Ik zweer u, dat ik nooit zoo.... zoo ernstig was als nu.... 't Is zelfs de eerste maal dat ik ernstig spreek.... gij hebt dat mirakel gedaan, bazin Annemie.... Zijt g'r mee kontent, dan zal, van vandaag áf, uw beminde z'n stiel van echtgenoot leeren.... geen herberg meer.... gèn katjes in 't donker meer.... en ge zult twee gelukkige menschen op de wereld geroepen hebben, m'n schoon Annemietje; eerst mij, en dan, m'nen ouwe....
| |
| |
| |
Negende tooneel.
(De vorigen, Milledju).
Ha.... zij-de daar.... is dat verdorie niet ongelukkig....
Hè, baaske, 't zijn wij die ulie eindelijk terugvinden.... wij hebben gedacht dat g' ons zoudt volgen.... we zijn op de foor geweest.... maar wat drukte.... Wij zijn er nog 's op 'n hoop sinjoren gebotst..... Ze hebben m'n kleed heelemaal verfrommeld.... Zie liever, m'ne kostelijke kant.... zoo waar als ik hier sta.... Zonder Jurg weet ik niet hoe 'k uit die kerels hun handen zou geraakt zijn.... Ik zag er zoo verbalemond uit, dat we d'eerste de beste herberg binnengevlucht zijn....
(haar helpend).
Ja, bij Grietje.... die Schiedam smokkelt....
't Is wat schoons.... 'n kot.... een kot van smokkelaars en sletten..
Ta-ta-ta.... ge moet geen kwaad spreken van die arme sloor.... Heure Schiedam is de beste dien 'k ken.... Vooruit, kom 'r maar liever met mij eentje snoepen.... Ik trakteer heel 't gezelschap.... maar waar zijn ál d'anderen?....
| |
Tiende tooneel.
(De vorigen, Jantje, Kees, de familie Sap, Sus, Sjel, Siska),
We zijn kompleet.... vooruit.... wel bedankt Jurg.... maar we zullen 'm dat wel 'n andere maal lappen.... 't is tijd om weer naar ons p'rochie te keeren....
(tot Annemie).
Echt? Gaan we mekaar verlaten? Wanneer zien we malkander weer?
Misschien eer dan we denken....
Zult ge m'n aanbod gedenken?
Nog?.... Nu dan.... als ge vastbesloten zijt.... Kom èen van de dagen langs de Witte Hoeve....
Tot ziens. (Zij verwijdert zich, nadat ze hem haar handen betrekkelijk lang heeft laten vasthouden).
| |
| |
Goeje nacht.... en wel thuis.... goejen-avond ál te samen.... (Hij verdwijnt al neuriënd. Kees en Jantje stappen achter het kleine groepje Dinghelaars. Zij stoppen een oogenblik).
(tot Kees).
'n Aardige kwast, die Jurg, he? Zeggen dat-ie meer dan drie keeren vijftig duizend frank zal bezitten, dat zou 'ne man zijn voor tante Annemie en 'n baas voor de Witte Hoeve....
Zwijg.... zwijg.... om godswil zwijg toch, kleine....
Goed.... goed.... 'k zal zwijgen.... maar wat scheelt u? Ge hebt me bijkans 'n arm uitgevezen.... (ter zijde, terwijl Kees voortstapt om Annemie in te halen). Hij is jaloersch, de krollekop.... Ha, dát zal nog plezant worden.... Twee hanen voor eèn kip.... Kiss.... kiss.... kiss....
(Wordt vervolgd).
Naar het Fransch van Georges Éekhoud, vertaald door Frits Francken.
|
|