Jean Pellerin, La Romance du retour. Editions de la Nouvelle Revue française, Paris, 1921.
Jean Pellerin, die in 1921 op zesendertigen ouderdom overleed, was een der meest representatieve figuren van den groep dichters die men ‘l'école fantaisiste’ noemt. School is wellicht een al te pompeuze benaming voor deze pleiade, die niet alleen er geen philosopische systemen op na hield, maar zelfs geene origineele kunsttheoriën. Een zeker aantal dezer dichters schreven ook, en zelfs bij voorkeur, prozawerken, die tot de meest karakteristieke van dezen tijd behooren, en in de eerste plaats P.J. Toulet, die van deze groep wel de meest typische vertegenwoordiger was. Ik schrijf over hen als behoorde deze school reeds tot het verleden, ofschoon zij nog voortbloeit in zeer belangrijke werken. Maar eilaas! de stem van de besten onder hen is voor altijd verstomd: P.J. Toulet, J.M. Bernard, J. Pellerin.
Het werk van deze fantaisisten bestond meestal uit kleine gedichten van eene frissche, ironische inspiratie, en ook wel van eene beminnelijke lichtzinnigheid, maar steeds zeer zuiver van vorm. Deze dichters hadden een grooten afkeer van alle rhetoriek en gemakkelijke welsprekendheid. Hunne verzen hadden dien sceptischen glimlach die den eleganten vorm des weemoeds is. Maar zij konden ook wel ernstig zijn en in het diepste der ziel grijpen, deze dichters! Schreef niet Jean Marc Bernard, vooraleer op tragische wijze te sneuvelen, het prachtige De Profundis, dat in zijn eenvoud, wellicht het mooiste is zijner gedichten en de meest tragische kreet die de oorlog aan een menschelijk hart ontlokte?
De verzen van Pellerin zijn, wellicht nog meer dan die der andere fantaisisten, doordrongen van die zachte ironie, en terecht mocht zijn vriend T. Deréme spreken van ‘le sourire attristé de Jean Pellerin.’ La Romance du retour is de eenige verzenbundel die van hem verscheen; meerdere werken in proza van hem zagen daarentegen het licht en, onder anderen, die twee geestige verhalen La jeune fille aux pinceaux en Le diner des bons ménages, waarvan het laatste bijzonder bekoorlijk is en aan de vriendelijke gratie en de teedere ironie van Louis Codet herinnert. Maar hoe geestig het ook zij, zijn prozawerk wordt toch overtroffen door dit kleine boekje met drie en veertig tienregelige gedichten, die bewijzen dat J. Pellerin een der gevoeligste dichters is van dezen tijd.
Het is heel zeker gevaarlijk gansch een boek te vullen met gedichten die allen, zonder uitzondering, in dezelfden vorm zijn gegoten. Hier merkt men niets daarvan omdat de vorm verdwijnt in eene hoogere harmonie: vreugde om het leven, en soms een gedempte kreet van pijn, een verkropte snik. Maar alle wijsgeerige bespiegelingen zijn hier ver, en alle romantische hartstocht die zon, zeeën en bergen tot getuigen oproept zijner diepte. Het algemeen menschelijk gevoel dat uit deze verzen spreekt is gekleed naar de mode van den tijd, maar is in wezen onvergankelijk. Het is het gevoel van iemand die het leven liefheeft en die zijn teerheid en zijn lijden verbergt achter een glimlach van zachte ironie, van iemand die na de tragedie van den oorlog, weer het vrije leven terugvindt, dat aan waarde heeft gewonnen en de menschen, die dezelfde zijn gebleven. Daaruit ontstond La Romance du retour. Welke beschrijving van het leven na den oorlog evenaart dit kleine beeld dat zoo goed den dichter Pellerin kenschetst: