Groot Nederland. Jaargang 20
(1922)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 607]
| |
De drie ‘verzoekingen’ van Flaubert.12 September 1849 legde Flaubert de laatste hand aan zijn eerste Tentation, en diezelfde maand nog las hij zijn werk voor aan zijn vrienden Maxime Du Camp en Louis Bouilhet. Merkwaardige en aan gevolgen rijke zitting! Gedurende vier dagen las hij, van 's middags twaalf tot vier, en van acht tot middernacht, met zijn sonore stem de harmonieuse perioden van zijn prozagedicht. Waarschijnlik overdrijft Maxime Du Camp, wat de duur van 't voorlezen betreft. Zijn Souvenirs littéraires zijn biezonder interessant, maar moeten zéér omzichtig gelezen worden. De indruk van Flauberts werk op zijn vrienden was een van teleurstelling. Ze hadden handeling verwacht, dramatiese stijgende handeling, en ze konstateerden dat van 't begin tot 't eind de toestand eentonig dezelfde bleef. Ze hadden een mysteriespel gehoord, prachtig van geluid, maar zonder afwisselende aktie. Lyriek, weelderige, overdadige lyriek, romantieser dan al wat de romantiese dichters tot nu toe hadden voortgebracht, dàt was 't waarnaar ze urenlang luisterden, ongeduldig en ontevreden, omdat ze beide voelden dat hun vriend op de verkeerde weg was, gevaar liep in rhetoriek zijn groot talent te verdrinken. Ze besloten tenslotte, na aarzeling, eerlik hun mening uit te spreken. ‘Maar 't is toch mooi!’ riep Flaubert uit. Zeker, was 't antwoord, ‘mais c'est d'une beauté intrinsèque qui ne sert en rien au livre luimême. Un livre est un tout dont chaque partie concourt à l'ensemble, et non pas un assemblage de phrases qui, si bien faites qu'elles soient, n'ont de valeur que prises isolément.’ En ze verweten hem onnatuurlike lege woordenpraal. ‘Tu as voulu faire de la musique et tu n'as fait que du bruit.’ Flaubert, aldus rieden ze, moest een onderwerp kiezen waarbij lyriek zo belachelik zou zijn dat hij wel móést weerstaan zijn neiging tot 't lyriese. Waarom zou hij niet een roman maken als le Cousin Pons of la Cousine Bette van Balzac, b.v. de tragiese geschiedenis behandelen van de plattelandsgeneesheer DelaunayGa naar voetnoot1), wiens huwelik met een hartstochtelike en spilzieke vrouw uitgelopen was op bankroet en zelfmoord? | |
[pagina 608]
| |
Flaubert, aldus Du Camp, was zijn vrienden later dankbaar voor hun raad. ‘J'étais envahi par le cancer du lyrisme,’ zou hij gezegd hebben, ‘vous m'avez opéré; il n'était que temps, mais j'en ai crié de douleur.’ Treffende biezonderheid: Toen het gesprek van de vrienden uit was, bleek de morgen te zijn aangebroken. 't Was acht uur, en toen Du Camp de kamer van Flaubert verliet, zag hij een zwarte japon wegvluchten langs de trap. 't Was de moeder van de jonge schrijver; angstig-belangstellend had ze staan luisteren aan de deur. Volgens Du Camp koesterde ze lange tijd wrok over de houding der vrienden: ze beschuldigde hen jaloers op haar zoon te zijn.
Hoe was Flaubert er toe gekomen 't onderwerp van de Verzoeking van St. Antonius te behandelen? De bekende feiten, die in elke biografie van hem worden aangetroffen, zijn geen voldoende verklaring. Dat hij in zijn jeugd op de kermis, de ‘foire Saint-Romain,’ 't oude mysteriespel van de door de duivel geplaagde heilige zag opvoeren en er later zijn vrienden, Tourguenieff en George Sand o.a., naar toe bracht, dat hij in 1845, te Genua vertoevend met zijn familie, in het paleis Balbi-Senarega, plotseling 't zelfde onderwerp verbeeld zag door Pieter Breughel en daarna aan 't schrijven ging, die twee feiten geven geen verklaring van 't ontstaan der Tentation. Neen, er zijn diepere motieven aan te wijzen die Flaubert er toe brachten juist dit onderwerp te behandelen. En die motieven openbaren ons zijn jeugdwerk, zijn eerste Education sentimentale, en zijn brieven. Die jeugdgeschriftenGa naar voetnoot1) tonen ons welke hartstochten de onstuimige en sombere ziel van de knaap beroerd hebben, en de Education spreekt van de overwinning die het gerijpte verstand behaalde op die dreigende hartstochtmonsters. De overgang van de jongeling, die een prooi was van wilde driften, tot de man die zijn hartstochten leerde objektiveren in figuren en werken van kunst, die overgang heeft zeker plaats gevonden onder de invloed van het veranderend kunstinzicht, dat zich van lyriek tot realisme wendde, maar ook is d zenuwziekte, waaraan hij begonnen was te lijden, voor Flaubert een zich telkens herhalende waarschuwing geweest. In de stille studierust, waartoe zijn kwaal hem doemde, zal Flaubert, reeds vóór hij 't schilderij van Breughel zag, zich de figuur van | |
[pagina 609]
| |
Antonius herinnerd hebben, en een warm begrijpen medevoelen zal van hem tot de heilige zijn uitgegaan. Was hij niet in veel opzichten de anachoreet gelijk? Die begeerten, die zijn breidelloze fantazie, gevoed door rusteloos lezen van oude en nieuwe schrijvers, weeldrige vormen en schitterende kleuren had gegeven, begeerten naar wellust, roem, rijkdom, die hem zo dikwels hadden beslopen, maar ook de grauwe levenszatheid en de vernietigende twijfel, leken ze niet de verzoekingen die de beroemde heilige gefolterd hadden? En de overwinning, die deze tenslotte door zijn geloofsvertrouwen had behaald na een wilde en afmattende strijd, was ze ook niet voor hèm, Flaubert, gekomen? Had hij niet leren inzien dat hartstochten alleen als kunst mogen beleefd worden? Dat zelf menselik verliefd te zijn een beletsel is voor de kunstenaar om de liefde goed te schilderen? Dat de grootste kunstenaar niet de zanger van toevallige eigen smarten of vreugden is, maar wèl de uitbeelder van àl de smarten en vreugden van de mensheid, dat hij zijn liefdedrang uitstort over allen en alles, het gehele universum, in een wijde alles-omvattende sympathie? Met Antonius en andere asceten had Flaubert inderdaad veel overeenkomst. De zinnelike drift zag hij als een groot gevaar. Mogen hem als vroegrijpe knaap verlangens naar sensueel genot gefolterd hebben, toch greep hem op negentienjarige leeftijd reeds een afschuw van 't hartstochtleven aan, en een verlangen naar kuisheid, zó sterk dat de gedachte aan castratie en in-een-klooster-gaan bij hem opkwam. Zijn liefde voor Louise Colet was een hoogst eigenaardige. Hij hield van haar omdat hij haar minder vrouw dan andere vrouwen vond: ‘J'ai toujours essayé de faire de toi un hermaphrodite sublime.’ Vinden we in zijn eerste brieven aan haar verliefde ontboezemingen die ook Léon aan Emma Bovary had kunnen schrijven, al spoedig bemerken we dat hij in zijn vriendin niet de minnares wil zien, maar vóóral de kameraad, wier verzen hij verbetert, en aan wie hij een zo helder mogelik inzicht wil geven in zijn aard en zijn ideëen. Dat tenslotte die liaison hem begon te drukken, omdat ze hem hinderde in zijn arbeid, verwondert ons niet als we weten hoe de Kunst voor hem een religie geworden was, die hij met vurige ijver diende. Herhaaldelik, in zijn brieven, heeft Flaubert gesproken over die verwantschap van zijn neigingen met die der geloovigen, der mystieken vooral. ‘Je suis né avec un tas de vices qui n'ont jamais mis | |
[pagina 610]
| |
le nez à la fenêtre. J'aime le vin, je ne bois pas. Je suis joueur et je n'ai jamais touché une carte. La débauche me plaît et je vis comme un moine. Je suis mystique au fond et je ne crois à rien.’ En elders: ‘Sans l'amour de la forme (d.i. van de stijl, de taal), j'eusse été peutêtre un grand mystique.’ Natuurlik droeg de aan kunstscheppen gewijde eenzaamheid, waarin hij voortdurend verkeerde, er toe bij zijn gevoeligheid àl heviger te maken, bracht ze hem er toe zijn exaltatie te vergelijken met die van een aanbiddende monnik. Aan George Sand schrijft hij: ‘Me traiter d'anachorète est peut-être une comparaison plus juste que vous ne croyez. La sensibilité s'exalte démesurément dans un pareil milieu.’ De onstuimige adoratie van de mystieken, hun volkomen overgave, was een heerlik voorbeeld voor hem. ‘On s'étonne des mystiques, mais le secret est là, leur amour à la manière des torrents, n'avait qu'un seul lit, étroit, profond, en pente, et c'est pour cela qu'il emportait tout.’ Ook om andere redenen evenwel was Saint Antoine een onderwerp dat hem moest aantrekken. Daarbij immers kon hij naar hartelust uitvieren zijn liefde voor het buitensporige, het niet modern-banale. Daarbij waren exotiese landschappen te schilderen, en bizarre figuren, zoals die van de koningin van Scheba en de thaumaturg Apollonius, en groteske monsters. Daarbij kon hij zijn fantazie laten vliegen en zweven, dansen en steigeren als de Chimaira van zijn nieuwe gedicht. Zo werd de hem sympathieke figuur van de anachoreet 't onderwerp van zijn nieuwe werk, en hij maakte voorstudieën met de wetenschappelike ernst van een historicus, die Michelet en Quinet beide hem geleerd hadden, las de Kerkvaders, de Actes des Conciles van Labbe en Cossart, bestudeerde de scholastiek, verdiepte zich wederom in Spinoza. In die jaren van voorbereiding las hij ook, als altijd, zijn grootste meester, Shakespeare, en Aristophanes. Geen wonder dat 't realisme van de eerste Saint Antoine, de rauwe brute lust van 't varken b.v., dat de anachoreet vergezelt, en de schelle gemeenzaamheid van toon van de Dood, aan Shakespeare en Aristophanes doen denken. En toen hij zijn aantekeningen gereed had, ging Flaubert in Mei 1848 aan de arbeid. Maar te veel nog was hij vervuld van de vizioenen die zijn jeugd hadden verontrust, van al de dromen en fantasieën die de Rouaanse gymnasiast en de Parijse student hadden bezocht. | |
[pagina 611]
| |
En telkens drongen die zich aan hem op als hij de ontroeringen en bewogenheden van de woestijnmonnik uitbeeldde. Zo komt 't dat er veel in de eerste Tentation de Saint Antoine uit vlijtige boekenstudie is voortgekomen, maar dat ook voortdurend Antonius ons doet denken aan de romantiese jongeling, die, van aanleg somber en hartstochtelik, zijn pessimisme en hartstocht had voelen groeien onder de invloed van geliefde schrijvers: Byron, Gautier, Montaigne e.a. In een brief aan Louise Colet schrijft Flaubert: ‘J'ai été moimeme dans Saint-Antoine.’ Inderdaad, de eerste Tentation is in veel opzichten een bijna onmiddellike openbaring van Flauberts eigen zieleleven. De smarten die zijn ziel verscheurd hadden, de strijd die hij gevoerd had tegen verlokkende aardse begeerten, wellust en hoogmoed, de strijd die zijn twijfel had gestreden met zijn mystieke neigingen, zijn romanties pessimisme: eenzaamheidsgevoel en levensmoeheid, voortdurende doodsgedachten, neiging tot het groteske en het macabre, het versomberen van iedere vreugde door het oproepen van menselike nietigheid en vergankelikheid, dat alles vinden we terug in de verzuchtingen en weeklachten van de heremiet Antonius, de stemmen die opklinken in zijn ziel, de gestalten die hem lokkend, dreigend of verwarrend omgeven. Toen Flaubert in Genua 't schilderij van Breughel gezien had, was de gedachte bij hem opgekomen in dramatiese vorm de verzoekingen van de woestijnmonnik te schilderen. Reeds vroeger, in 1839, had hij een ‘mysterie’ betiteld stuk geschreven, waarin hij een heremiet in Klein-Azië laat bezoeken door Satan, als doctor verkleed. Smarh is een dubbelspel. De heremiet wordt door Satan in verwarring gebracht, diens knecht Yuk doet 't grof-cynies een vrouw die Smarh komt bezoeken. Smarh kan beschouwd worden als een prototype van La Tentation de Saint Antoine. Ook in Smarh reeds wekt Satan bij de vrome man de begeerte om te weten, onrust en onzekerheid, voert hij hem door de wereldruimte en toont hem de eindeloosheid, de duisterheid van de menselike en de goddelike natuur, de ellenden van de schepping. ‘Oui, celui qui a fait tout cela est peut-être le démon de quelque enfer perdu, plus grand que celui qui hurle maintenant, et la création elle-même n'est peut-être qu'un vaste enfer dont il est le Dieu, et où tout est puni de vivre.’ Ook op de aarde toont hij hem de trots van de mens en zijn daar- | |
[pagina 612]
| |
mede kontrasterende gebrekkelikheid. Dat van de jonge Flaubert reeds Montaigne een lievelingschrijver was, al de tirades van de duivel die dienen om de mens te vernederen, bewijzen het. En als Yuk de heilige man Smarh door de slapende stad voert, brengt hij hem in een troonzaal, waar zonden, Eerzucht, Wellust, Hebzucht, Hoogmoed, een man in purperen mantel bezoeken, gelijk zij 't Antonius zullen doen. Smarh moet genoemd worden naast Mémoires d'un fou, Novembre, de eerste Education sentimentale, als een soort autobiografies geschrift, ‘l'autobiographie d'une âme,’ waarin Flaubert zijn pessimistiese levensbeschouwing in een dramatiese vorm tracht weer te geven. Maar, moge de gedachte dezelfde zijn, 't verschil in uitvoering en vorm is ontzaglik groot tussen Smarh en 't rijke prozagedicht dat hij tien jaar later zou voltooien. In April '39 was Flaubert nog een zeventienjarig gymnasiast; toen hij in 1846 begon te werken aan de Tentation had hij achter zich de Parijse jaren, waarin hij zijn rechtenstudie had zien mislukken, maar waarin zijn geest buitengewoon gerijpt en verrijkt was, waarin hij, door het schrijven van de eerste Education sentimentale, getoond had een diep inzicht verkregen te hebben in de kunst van groten als Shakespeare, en de gevaren te zien van de persoonlike gevoelskunst. Het nieuwe kunstinzicht was gekomen, maar de kracht werken te scheppen in overeenstemming daarmede, had Flaubert nog niet. Hoewel de eerste Tentation reeds in veel opzichten objektiever is dan vorig werk, hoewel we er b.v. vele schone verbeeldingen van 't antieke leven in aantreffen, toch worden we voortdurend - ik zei 't reeds - herinnerd aan Flauberts eigen worstelingen, aan de zielestrijd van een begin-negentiende-eeuwse romantiese jongeling, en niet die van een anachoreet uit de vierde eeuw. Bij latere redakties van de Tentation zou de schrijver nauwkeuriger-wetenschappelik te werk gaan, evenals hij 't schrijven van Salammbô, en de tweede Education sentimentale. Nu geeft hij nog Antonius als gezel een varken, dat varken van Antonius waarvan de legende in de middeleeuwen ontstaan is; nu laat hij hem over personen en dingen spreken die de historiese Antonius, die omstreeks 250 geboren is, nog niet kende: de paus en zijn tiara, een stool, een missaal, een rozekrans. Merkwaardig ook dat Flaubert voor Antonius' ontstelde ogen ketterijen laat voorbijgaan, waarvan deze niet kan hebben gehoord, en dat hij hem exotiese figuren en tafrelen laat aanschouwen als verzoekingen, | |
[pagina 613]
| |
die de anachoreet natuurlik nooit in die bizarre kleurige vorm hebben bezocht. Flaubert, die zich later zou inspannen zijn personen uit oude tijden zo histories-getrouw mogelik uit te beelden, in hen de geest van hun tijd te doen leven, laat nu nog een woestijnmonnik optreden die al heel weinig gelijkt op de geweldige asceet die ons door zijn biograaf Athanasius wordt geschilderd, de, ruige asceet die met onverschrokkenheid de verzoekingen die hem kwamen plagen, weerstond. De figuur van Flaubert is een zwakke natuur, een ‘héros romantique,’ die zich bitter beklaagt over de eentonigheid van zijn bestaan, die bidt, ‘omdat hij moet,’ die onwetend is en lamenteert over die onwetendheid, die van zichzelf zegt: ‘Je chancelle, je flotte, je m'égare, je pleure comme un idiot qu'on a battu, je tourne à l'abandon comme la roue détachée d'un char,’ die weent en snikt, wanneer Apollonius, wiens wonderen zo veel op die van Kristus gelijken, hem kennis, roem en wellust aanbiedt, hem voorstelt Jeruzalem òp te toveren.
Een overzicht van het gehele werk zal dit alles duideliker aantonen, en tegelijk een blik doen slaan in de wonderbaarlike schoonheid van tal van fragmenten. In 't begin van 't eerste der drie bedrijven vinden we Antonius gezeten op de bank bij zijn hut, bij ondergaande zon. De verveling kwelt hem, de eentonigheid van zijn leven drukt hem: ‘Demain le soleil reviendra, puis il se couchera, et toujours ainsi! toujours!’ Altijd bidden, vasten, bidden! Hij vertelt zijn leven, en beklaagt zich over de vlucht zijner gedachte, die hem in duizelende ren wegvoert, om hem gebroken neer te werpen, de gedachte: ‘comme un éléphant qui s'emporte, elle courait sous moi avec des hennissements sauvages.’ Zijn aanbidding stijgt op tot Maria in deze verrukkelike woorden: ‘Que n'ai-je pu, dans la poussière de la route, suivre ton long voile bleu flottant, quand, au pas cadencé de l'âne voyageur, il se levait comme un dais derrière toi et disparaissait sous les platanes! Salut, Marie, pleine de grâce, salut!’ Maar een stem, die 't vrouwelik-verlokkende opnoemt in de gestalte van Maria, komt zijn aanbidding vertroebelen. Dezelfde stem wekt, vleiend, de hoogmoed in hem op. De keizer heeft hem brieven gezonden die hij niet heeft willen lezen, Athanasius is hem komen opzoeken. En naast hem gromt het varken, hoogmoedig óók: ‘Vautré dans ma fange, je m'y délecte tout le jour; puis, séchée sur mon corps, elle me feit une cuirasse contre les moucherons.’ De stem | |
[pagina 614]
| |
herinnert hem aan andere verleden verzoekingen, aan die nacht in Heliopolis, toen hij waakte bij 't lijk van de dochter van questor Martiallus, en roept beelden op van liefdeszieke vrouwen die tot hem willen komen: ‘la Lydienne épuisée, qui se lasse d'Adonis, la Juive en inquiétude qui cherche son Messie.’ Ze schildert hem vrouwen, die als Magdalena, de genietingen moede, tot Kristus komen.... en tot zijn dienaar, de benige grijze dienaar. ‘Elles aiment, aldus de stem, elles dont les mains sont grasses de l'onguent des longues chevelures, elles aiment le cercle gris qui couronne ton crâne osseux et veulent sur ta poitrine austère frotter leurs doux seins blancs; comme le fiévreux des villes qui aspire les montagnes, comme le lépreux dévoré qui souhaite la neige, elles demandent à ton coeur l'immensité fraîche.’ En heftig wordt Antonius beroerd door het visioen van ene, die zich tot bloedens kastijdt en in haar pijnigende extase roept om hèm. Nieuwe verschijningen komen hem plagen, het zijn de zeven hoofdzonden, Nijd, Gierigheid, Wellust, Toorn, Gulzigheid, Luiheid, Hoogmoed, en een achtste schim, kleiner, de Logica. Om strijd tonen de hoofdzonden hem verlokkingen, indruisend tegen de strenge tucht die hij zichzelf heeft opgelegd, en telkens tracht Logica de voorgespiegelde genietingen te verdedigen. Hoe heerlik is de glimlach van een kind, hoe zalig is de troost der vrouwen. ‘Si tu savais comme elles s'entendent à panser les plaies et comme les amertumes les plus froides se fondent sous leur sourire!’ Hij had vader kunnen worden, geliefde, rijk en genietend van zijn welstand, tolbaas - en hij zou de gezelligheid gekend hebben -, krijgsman, geleerde. ‘La science aussi a des spasmes fous et des enchantements sans fin....’ En: ‘l'idée, comme une torche sur des ondes, eût balancé en des profondeurs limpides sa lueur élargie et ses aigrettes multipliées.’ Hij had priester kunnen zijn, bisschop, monnik in een klooster, en in deze verrukkelike zin, en andere, schildert de Luiheid het kalme lome kloosterleven: ‘Dans les longs après-midi, tu aurais entendu de ta cellule le bruit lointain des moissonneurs, ou à ton aise, par la lucarne ouverte, regardé dans le jardin les orties grandir au pied des murs, et sur la feuille lustrée des choux se traîner les limaçons.’ Antonius erkent dat zijn leven meer een ‘agonie’ dan een ‘vie’ is. Zelfs doet Logica hem twijfelen aan de schoonheid van verleden momenten die hij zich herinnert. Hij beklaagt zich over zijn onrust, de onrust van de vermoeide man die vliegen plagen: ‘Au sein des | |
[pagina 615]
| |
ténèbres, sans cesse éveillé, je sens sur moi quelque chose d'insaisissable et de nombreux qui passe et qui revient, qui me brûle et me mange, qui me chatouille et qui me dévore,’ en als hij bidt, is zijn hart afwezig. Dan heeft Logica haar prooi beet, en wekt twijfel aan zijn dierbaarste overtuigingen. Veracht hij de aarde? Maar bevat ze niet de geest van God? En de wet die hij aanroept, wordt die niet verkondigd door de Joden, gepredikt door de Sadduceeën, verkocht door de Pharizeeën? En is Jezus niet gekomen om haar te vernietigen? Is de Zoon door de Vader gezonden? Of de Vader door de Zoon? Heeft Kristus geleden, hij die God was? Logica bewijst zelfs dat Kristus een leugen is, maar als die gedachte bij Antonius is opgekomen, jammert hij: ‘Oh! mon Dieu, pardon, pitié, Seigneur! pitié, pitié! qu'il est mal de scruter tes mystères!’ Wat is kwaad? vraagt Logica. Voor de distel is de ezel het kwaad, maar voor de ezel is de distel het goede. Volgens Antonius is kwaad hetgeen door God verboden is. En Logica: zeker, doodslag en moord, bijvoorbeeld, maar moest Abraham niet zijn zoon offeren? Judith niet Holofernes vermoorden, en Jahel Sisara? Het kwaad is in de duivel, zegt Antonius, en toch, antwoordt Logica, is de duivel Gods werk en dus.... God aanbidden is de duivel aanbidden. De Hoogmoed geeft een gil, men hoort gefluit, gestamp, geblaf, en de Heresieën komen op, onder wie de zonden zich mengen, de Heresiëen, gebroken grijsaards, dansende vrouwen, tovenaars met lange baard, profetessen. Antonius herkent ze niet, maar ze herinneren hem er aan wie ze zijn. Ze zijn wel vaker voor hem verschenen, als hij moede van de synodes terugkeerde. Ze zijn de dochters van de Leer, de kinderen van de Kerk, de samengestelde natuur van het dogma van Kristus: ‘Nous répandons dans les basiliques le souffle renouvelé de nos haleines, et leurs piliers s'écroulent en craquant comme le tronc des arbres dans les forêts.’ Patricianisten, aanhangers van Sabellius, Audius, Tertullianus, Apelles, Apollonius, Ophiten, Adamiten, Manichaeërs, Gnostici, Kabalisten, en wie al niet meer, komen in enkele tekenende tiraden hun leer verkondigen. Maar Antonius verdrijft ze met zijn gesel. Doch dit is slechts 't begin. Meerderen verschijnen. Simon de Magiër en Helena de vrouw die hem vergezelt. Een wonderlik tweetal. Een vrouw, bleek en mager, in de flarden van een rode tuniek, en steunend op een kale man, in rood kleed. 't Is Helena, die na de Trojaanse oorlog overgeleverd is aan de soldaten, later matrozenhoer is geworden, en in een stormnacht plotseling een man haar krot heeft zien | |
[pagina 616]
| |
binnenkomen. Ze zegt wonderschone dingen van haar koninklik verleden in 't paleis van Menelaos, maar ook van die vreemde nacht toen Simon voor haar verschenen is. ‘Un soir, nue, debout et le cistre à la main, je faisais danser des matelots grecs. L'orage grondait au dehors; sur les tuiles la pluie ruisselait en tombant, le bouge était rempli, la vapeur des vins montait avec les haleines, lourde et chaude comme la fumée des lampes; un homme entra tout à coup, sans que la porte fût ouverte; comme un rayon de soleil son regard descendit et je le vis qui levait le bras en l'air en écartant deux doigts, un coup de vent fit craquer les lambris, d'eux-mêmes les trépieds s'allumèrent, je courus à lui.’ Simon is de bevrijder en de vernieuwer. Geen goede werken erkent hij, en zelfs de meest bezoedelden reinigt hij door het vuur: ‘Viennent à moi ceux qui sont couverts de poussière, ceux qui sont couverts de sang, ceux qui sont couverts de vin! Par le baptême nouveau, comme par la torche de résine qu'on porte dans les maisons lépreuses, pour brûler sur la muraille les taches de rousseur qui les dévorent, je les rincerai jusqu'aux entrailles et jusqu'au fond de leur être.’ In een prachtig tooneel schildert Flaubert, zoals later Anatole France het in gedichten en verhalen zou doen, de onvoldaanheid der romeinse vrouwen, die, hun paganisties zinnenleven moede, zich tot Kristus keerden: ‘Et nos soupirs nous gonflaient la poitrine, le dégoût de la vie se tournait en haine, et nous grelottions sous ces tristesses plus froides que la rosée qui trempait le bas de nos robes, lorsque, dans l'herbe des cimetières, nous allions prier sur les tombeaux.’ En toen is Montanus gekomen, en zijn welsprekende prediking heeft hun met zalige verrukking geslagen. Daar verschijnt ook Apollonius, de thaumaturg, vergezeld van Damis, zijn verknochte leerling, komies door zijn naieve bewondering voor zijn meester. De thaumaturg vertelt van zijn verbijsterende wonderen. Hij heeft doodzieken genezen, demonen uitgebannen, doden opgewekt, te Ephese zijnde, Domitianus - in Rome! - zien doden, is uit de gevangenis plotseling onder zijn discipelen verscheen. Verbbijsterend werken de aanbiedingen van Apollonius op Antonius. Met ontzetting bemerkt hij dat nog anderen wonderen verricht hebben aan die van Kristus gelijk. Deze verschijning van Apollonius is een der mooiste gedeelten van de Tentation. | |
[pagina 617]
| |
Nooit is levendiger, aangrijpender, het avontuurlik leven van een thaumaturg geschilderd. Antonius valt tenslotte ontzet ter aarde. Dan menen de zonden en de Heresieën 't pleit gewonnen te hebben. Ze verschijnen opnieuw, en alleen zijn vurig gebed redt Antonius, voor wie Hoop, Geloof en Liefde heilbrengend verschijnen. (Wordt vervolgd)
Hilversum P. Valkhoff. |
|