Groot Nederland. Jaargang 20
(1922)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 603]
| |
De techniek der tooneelschrijfkunstIn 1919 heeft de hoogleeraar in de dramatische letterkunde aan Harvard University, de heer George Pierce Baker, een zeer eigenaardig, en eigenaardig-Amerikaansch, boek uitgegeven. ‘Dramatic Technique’ heet het;Ga naar voetnoot1) doch de bedoeling is niet, zooals bijvoorbeeld die van Freytag's onder denzelfden titel uitgegeven werkGa naar voetnoot2), zuiver wetenschappelijk. ‘I have written’, zegt de schrijver in zijn voorrede, ‘for the person who cannot be content except when writing plays.’ Dezen dan wil hij ‘het vak leeren’; uit de practijk der tooneelschrijvers abstraheert hij verschillende theoretische voorschriften, die hij rijkelijk met voorbeelden toelicht en beargumenteert. De heer Baker wil dus zijn leerlingen en lezers den langen weg van wijs worden door schade en schande sparen; honderden zijn dien weg vóór ons gegaan; als we ons rekenschap geven wat die ten slotte bereikten; hoe ze 't bereikten; wat effectvol bleek in hun arbeid; wat ze hetzij door nadere overweging, hetzij door de harde lessen der practijk gedwongen, achteraf veranderden in hun stukken - dan kunnen we zoo tot vakkennis komen, en daarmee toegerust, met klaarheid in ons omtrent datgene waar het voor de uitdrukking van-gevoelens-door-middel-van-het-drama vóór alles op aan komt, zekerder de uitdrukkingsmiddelen der dramatische kunst hanteeren. Dit was het denkbeeld dat de heer Baker bij zijn colleges - waarvan dit boek de samenvatting is - voor oogen stond, en als men zijn boek, wat het alleszins waard is, niet slechts doorleest, maar het doorwerkt, zal men er een menigte van vernuftige opmerkingen uit noteeren; die ons vooral doen begrijpen, van hoeveel gewicht het was, dat de auteurs werkten zoo-als ze deden; we zullen - als we 't nog niet wisten - leeren, dat het drama berust op emotie en actie; dat een stuk niet te lang en niet te kort moet duren; dat het ‘verhaaltje’ van het stuk in 't algemeen gelijkmatig zal moeten voortgaan in wat | |
[pagina 604]
| |
gebeurt en wat gezegd wordt. Voorts dat de dialoog niet slechts feiten moet constateeren, maar ook karakteristiek moet inhouden, wat de sprekers en anderen betreft. De lezer- ‘would-be-dramatist’ zal het belang van helderheid van hetgeen de auteur als zijn gevoelen bedoelde uit te drukken dieper beseffen, én de verschillende gevaren welke die helderheid bedreigen, wanneer hij niet met meesterschap zijn situaties en personnages weet te hanteeren en te groepeeren.... Als ik het zoo in 't kort zeg, lijkt het niet veel bijzonders.... Inderdaad weet iedere ‘would-be-dramatist’, bij wien het ‘willen’ - gelijk toch in den regel het geval is - samenhangt met, en gevolg is van, een specialen zin voor het tooneel - bij intuïtie bijna alles wat hier breedvoerig wordt betoogd. Toch is het, geloof ik, nuttig dat alles nog eens in een, door voorbeelden uit de practijk welsprekend gemaakte, uiteenzetting te lezen. Professor Baker heeft goed, degelijk werk geleverd; analyzeerend op de juiste manier, namelijk met voor-oogen-houden van de syntheze van wat hij analyzeert, dat is: van het drama in zijn geheel; dat één diepen, en om diep te zijn: duidelijken, totaal-indruk moet te weeg brengen. Hij heeft, op alweer door de voorbeelden vooral, zeer welsprekende wijze, het belang van het verdeelen der stof in juiste proportie aangetoond, enzoovoort, enzoovoort. *** Met dat al zie ik het belang van zijn werk anders dan de schrijver zelf. Het komt mij voor, dat we dit boek maar liefst dankbaar moeten aanvaarden als een bijdrage tot de geschiedenis der tooneelschrijfkunst van de 19de eeuw; - als een wetenschappelijk geschrift dus; hetwelk die hier voorop-gezette would-be-dramatist niet kwaad zal doen eens in te zien, en waarvan hij ongetwijfeld iets voor de practijk van zijn vak kan leeren; maar waaraan hij toch vooral voor de practijk niet te groote waarde moet toekennen. Deze meening zal met een enkel woord moeten worden toegeicht. Ik zou daartoe twee dingen willen opmerken. In de eerste plaats, dat Prof. Baker zijn leeringen bijna uitsluitend grondt op de tooneelschrijfkunst van de laatste eeuw. Een blik op de ‘index of authors’ en op den ‘index of quotations’ reeds zal dit ieder duidelijk maken. Men zal zien, dat van de schrijvers van vroegere eeuwen alleen Shakespeare op belangrijke wijze vertegenwoordigd is. Molière komt in den heelen ‘index of authors’ niet voor. | |
[pagina 605]
| |
Dat is kenschetsend. En het staat in verband met een ander feit, dit: dat deze hoogleeraar in de dramatische litteratuur er te weinig op let, dat de litteratuur, de teksten, in de tooneelkunst niet het primaire element zijn. Het is waar dat ze in de 19de eeuw, die hij dan, zooals ik opmerkte, bijna uitsluitend als het veld zijner onderzoekingen koos, tijdelijk wel een eerste plaats hebben ingenomenGa naar voetnoot1). Maar mag men aannemen, dat deze toestand in de toekomst zal moeten voortduren? Als het antwoord op deze vraag bevestigend moet luiden, ja, dán kan men den would-be-dramatist, den dramatist der toekomst, veilig de lessen welke in de ervaringen der 19de eeuwsche tooneelkunst liggen, als de lessen voor zijn vak voorstellen. Maar kan Prof. Baker dit meenen? Zou hij inderdaad, zij het stilzwijgend, van oordeel zijn, dat de kunst der toekomst in haar vormen bepaald wordt door het naaste verleden? Het is voor een geleerde in een kunsthistorisch vak niet aan te nemen. Maar dan moeten we toch constateeren, dat de ‘gebruiksaanwijzing’ van het boek niet juist kan zijn. Iemand die niet content kan wezen, except when writing plays; en wien men hulp wil geven, dien toone men vóór-alles de wijde mogelijkheden van het tooneel, zooals de héélé geschiedenis die gaf; en men zegge erbij: en natuurlijk is het nóg anders en is er nóg meer mogelijk. En men bega vooral niet de historisch en essentiëel principiëele fout, uit te gaan van de teksten. Dat Prof. Baker dit, althans in gedachten doet, bewijst al de opzet van zijn eerste hoofdstuk; waarin voornamelijk betoogd wordt, dat dramatische litteratuur speciale kenmerken heeft die ze van romanlitteratuur onderscheiden. Hierin is natuurlijk wel iets waars en iets practisch; maar het uitgangspunt is verkeerd. Het is het uitgangspunt voor schrijvers, die nu eens geen roman, maar een tooneelstuk willen gaan schrijven; het uitgangspunt voor lieden die geacht worden, al in een andere kunst werkzaam te zijn, en nu een weggetje uit moeten, dat langzamerhand van die kunst afwijkt naar het tooneel. Nogmaals: in een dergelijken gedachtegang zit practisch wel iets goeds; maar men helpt, naar 't mij voorkomt den would-be-dramatist beter door hem te vertellen, dat het tooneel een kunst is, waar het dáden zijn, bewegingen, beweeglijke plastiek, die een min of-meer gecompliceerd gevoelen moeten uitdrukken; en dat daar ter ondersteuning en verduidelijking woorden, en in den loop der tijden allengs méér woorden bij zijn gekomen. En | |
[pagina 606]
| |
dat het zoo soms veel is gaan lijken op een vertoond verhaal. Maar.... dat het essentëel van een verhaal verschilt. In dergelijk, met voorbeelden uit verschillende perioden - Grieksche koordansen-met-zang, mysteriespelen, commedia dell'arte - toegelicht betoog zal de aankomende schrijver geloof ik meer steun ontwaren. Hij zal althans het juiste uitgangspunt hebben; hij zal zich gewennen, steeds in den geest bewegende plastiek te zien. Prof. Baker geeft hem eigenlijk ezelsbruggetjes om van een verhaaltje naar een tooneelstuk over te loopen; leert hem slimmigheden om verhalen te dramatizeeren. Ik stel me een leerling van hem voor, die met heel de ‘Dramatic Technique’ in 't hoofd een voorstelling zou zien van een heel modern, expressionistisch stuk, waar groepeering, rhythme, klankvolumen weer essentieele elementen van het drama zijn geworden. Vermoedelijk zou hij dan een geheel nieuwe tooneelkunst ontdekken; - wat het inderdaad niet is. En wellicht zou hij denken: dat is nu heel iets anders dan een vertoonbaar gemaakt verhaaltje; dat is nu werkelijk ‘drama as an independent art’ waarvan mijn leermeester wel heeft gesproken; maar intusschen heelemaal ‘independent’ van de litteratuur heeft hij ze mij toch niet leeren zien. Ik zou ook wel eens op die manier een stuk willen maken, het opbouwend met bewegende menschen, en geluidmassa, en kleur licht als materiaal. Maar.... wat heb ik dan aan al die slimheid, die ik in Harvard University heb geleerd?
Die leerling zou ondankbaar zijn. Want Prof. Baker leert ons inderdaad iets, waar we allen, geleerden en kunstenaars, wat aan hebben. Hij leert ons beter begrijpen het drama van een bepaalde periode; die hij volkomen doorvoelt. Maar de techniek van de tooneelschrijfkunst leert hij niet. Mogelijk leert hij wel eenige jongelieden die in de 20ste eeuw de tooneelkunst van de 19de willen voortzetten, een en ander dat hun van nut kan zijn.
J.L. Walch |
|