| |
| |
| |
Nora. (slot)
XVII.
Jan Stronck stond in zijn kamer, met een geopende brief in zijn hand. Hij las en herlas de dichtbeschreven blaadjes, terwijl zijn hand door zijn haren voer. Het was het schrijven van een vriend, waarin hem het directeurschap van een inrichting aangeboden werd.
Terwijl hij las, drong meer en meer den omvang van dit voorstel tot hem door. Het vooruitzicht van deze ingrijpende verandering overweldigde hem, maar tegelijk wist hij: Het was de beslissing van zijn leven.
Hier lag de weg, dien hij te gaan had. Het kwam hem als een bizondere beschikking voor, dat dit onverwachte tot hem gekomen was op dit keerpunt van zijn leven.
Zijn voorhoofd rimpelde zich. Met een nadenkende frons bergde hij den brief in zijn borstzak. Hij sprak er niet over, maar zijn gedachte bleven er voortdurend mee bezig.
's Middags na zijn spreekuur riep hij Phine tot zich en liet haar het schrijven lezen.
Zij zag verrast naar hem op, met verwonderde oogen.
‘Doe je 't?’ stamelde ze geheel onthutst.
De plotselinge verrassing dreef haar 't bloed naar de wangen.
Hij glimlachte.
Hij begreep, van haar had hij geen tegenwerpingen te wachten, en even ontroerde hem die openlijk getoonde vreugde van haar.
Och, hij was immers zelf al besloten....
Met zijn rug naar haar toegekeerd, droogde hij zijn handen.
Phine was op den bank gaan zitten en zag nadenkend voor zich uit. Ze hoorde Jan spreken van beter finantieele positie, goed voor de opvoeding van de kinderen.... Ze antwoordde niet.
Zelf vond hij 't vreemd, dat hij daar zoo koel en practisch de bizonderheden stond te overleggen, terwijl het immers van 't eerste oogenblik af, bij hem vast gestaan had: Zóó, als 't daar stond, en niet anders, zou 't gebeuren. Wat hij verder deed of zeide, geschiedde voor den vorm.
| |
| |
In Phine schoot als een lichte vogel deze ééne gedachte op, hoog boven al die nieuwe gewaarwordingen en overwegingen uit, die haar duizelen deden. Daargindsch zou geen.... Nora zijn! Het joeg door haar heen in een plotselinge, triomfeerende blijdschap. Het was haar onverschillig, waarheen zij gingen, zij vatte alleen dit eene, zij gingen weg van hier, waar 't leven haar, ondragelijk geworden was, zij met hun vieren alleen! En Jan deed dit, om de kinderen, de zorg voor zijn kinderen ging hem toch boven àlles, dacht ze, getroffen.
Hij had zich omgekeerd, zag haar aan.
‘Maar doen dan?’
‘Ik vind het best!’
Voor de doorschijnende blijdschap in haar vochtig tranende oogen, sloeg hij met een stille wroeging de zijne neer.
Het was dus gedecideerd.
Toen zij opstond, legde hij even zijn hand op haar schouder.
‘Ben je blij?’ vroeg ze onzeker.
‘Jawel.’ Hij had zich alweer afgewend, sloot zijn kast.
‘Vroeger,’ dacht hij onwillekeurig, ‘zou Phine aan zijn hals gehangen hebben, om haar vreugde te toonen, met deze onderscheiding voor hem. Samen zouden zij zich verdiept hebben in al 't nieuwe dat hen wachte, en hij zou plezier gehad hebben als een schooljongen in wat zij beiden enkel wisten.....’
Och, hij kon 't niet helpen, dat hij thans geen enkele vreugde vond, niets dan ernstige overwegingen en zware verantwoordelijkheid.....
Phine was zacht heengegaan.
In het voorportaal aarzelde ze even.
Er was een behoefte in haar, terug te gaan, naar Jan's kamer, ze had zooveel te vragen op eenmaal.... Maar ze bedwong zich. Later misschien zou 't komen, en over haar eerste blijde opgetogenheid, zweefde, als een schaduw de zorg weer aan.
In de huiskamer vond zij op den tafel den bak met waschgeod weer, die zij aan het vouwen was geweest, toen Jan haar wegriep voor dit wonderlijke nieuws.
In de omgeving teruggekeerd, leek 't haar onwezenlijk bijna, dat haar leven op het punt stond, zoo groote verandering te ondergaan. Werktuigelijk begon zij weer de stapeltjes te vouwen.
In haar hoofd joegen haar gedachten, de dingen vooruit. Ze zag zich al dit huis opbreken, afscheid nemen op het dorp.... Weg van hier, naar een nieuwe omgeving! O, zij zou geen moeite hebben,
| |
| |
dacht ze smartelijk, zich los te maken van deze plaats, waar zij haar bitterste levenservaringen had opgedaan. Ze herinnérde zich nog, hoe blij en verwachtingsvol ze waren begonnen hier..... Het was haar spoedig vergald.....
Maar Jan.... Dat hij dit wilde, en uit eigen beweging, zonder dat zij er in 't minst op aangedrongen had. Zij wist, op zoo iets onverwacht had ze nooit durven hopen!
Er kwamen haar weer brokstukken van den brief te binnen nu, die zeer vleiend voor haar man getuigden. Het was wel een bizondere onderscheiding voor hem.... Toch was hij niet blij, dat had ze wel gevoeld.... Om haar mond krampte een smartelijk lachje.
Het kwam haar voor of zij in dit uur heel den last van dezen moeielijken tijd, die haar had geknauwd, op zich terugkomen voelde.
‘Dat wat eenmaal tusschen hen gekomen was,’ dacht ze droef, ‘zou zij nooit kunnen vergeten. Nooit. Te diep had het haar gewond.’
Bijna scheen het haar toe, of zij te moe was, voor al dit nieuwe. Zij was dikwijls moe in den laatsten tijd, en zij voelde zich vreemd en alleen staan tegenover dit onverwachte.... Moeilijk volgde zij den gang van haar gedachten, die trachtten te benaderen, dit van Jan, dat zij niet begreep....
Telde al dat wat geweest was, in deze weken, nu opeens niet meer voor hem mee? Kon hij zoo makkelijk zich losmaken nu ineens? Zij voelde wel, dat zij hem niet vatte.... Met een vermoeiden rimpel boven haar oogen, die hun zachten tevreden glans verloren hadden, bleef zij 't al staan door denken. Ze probeerde het tenminste. Ze trachtte dikwijls hem te begrijpen, in den laatsten tijd. Met een inspanning, die boven haar krachten ging, poogde zij zijn gevoelens te peilen, soms als ze hem over zich zitten zag, met een uitdrukking op zijn gelaat, die haar vreemd was.
Zij merkte op, den afwezigen, zorgelijken trek op zijn anders zoo zonnig gezicht en zij wroette, aan alle kanten bezeerd, in dit vreemde, ingewikkelde, dat zulk een bitter lijden over hun vredig bestaan gebracht had.
Er waren oogenblikken van den dag, dat zij dacht, niet langer buiten zijn vroolijke onbezorgdheid te kunnen. Zij smachtte naar zijn lach, zijn onbekommerde opgewektheid, waardoor zij alles in een tevreden licht zag, en zij hunkerde naar zijn oude liefde, de schuttende hartelijkheid, waarmee hij haar omgaf.
Hoe kil en moeilijk vergingen toch de dagen, dat zij zich verslappen
| |
| |
voelde, in een onverschillige schijn-berusting, een schuwe bezeedheid, waarmee zij elkander voorbijgingen. Zij dacht alleen maar nu, aan dat wat zij als een ver lichtje had zien flikkeren.
En hoe vreemd was daarin op eenmaal gevallen, die brief, die hij haar lezen liet, met zijn oude vertrouwelijkheid.... heel deze onverwachte beslissing als een verrassing.....! Daarnet in zijn kamer had zij, even in zijn doen, het oude tusschen hen gevoeld.... Er was iets geweest in zijn oog, waaraan zij met ontroering terug dacht nu. Zou het misschien tóch..... daargindsch waar geen derde tusschen hen stond?
Haars ondanks klampte zich heel haar wezen aan die toekomst. Zij voelde, hoe al 't overige voor haar wegviel en uit de vermoeidheid van haar ziel waarin haar gevoelens verslagen lagen, knoopte zich een nieuwe verwachting los....
Toen zij eindelijk met den zwaren bak met waschgoed naar boven ging, zoemde onwillekeurig door 't huis, haar ouden neuriënden zang, die in geen weken over haar lippen gekomen was.
Jan hoorde 't in den gang, waar hij zijn fiets oppompte. Phine zong weer....
Hij trok de deur achter zich dicht, stond buiten in den triesten regenmiddag. ‘Arm kind!’
Onder zijn snor trilde zijn glimlach, waarin iets zeldzaams weemoedigs gekomen was. Zijn oogen zagen stil, ernstig voor zich uit, terwijl hij voortging, den dorpsweg af, waar 't gele blad rotte aan weerszijden onder de boomen. Hij kwam zich zelf als een oud man voor, op eenmaal, die vermoeid van het leven, waaraan hij zijn deel gehad heeft, om alle leed en vreugd, slechts toegevend glimlachen kan.......
Werktuigelijk deed hij den rondgang bij zijn patienten. De gedachte dat het spoedig voor 't laatst wezen zou, deed hem met verdubbelde belangstelling neer zetten in de eenvoudige dorpshuisjes, waar hij een vriend geworden was. Hij had geen haast dien middag, maar waar hij kwam, misten zij zijn opgewekten groet, en als hij heenging was zijn goed gehumeurde grap uitgebleven.
Drie eindeloos lange grauwe dagen waren voorbijgegaan. De laatste bracht het antwoord van Jeanne. Nora had het in haar blouse gestoken. Onder het lezen had haar even in haar ontredderde gemoedstoestand, waarin alles buiten zijn verhoudingen trad, getroffen het
| |
| |
opgetogen hartelijke van Jeanne's welkom, en verwonderd bedacht zij hoe Jeanne niet vermoeden kon, met welk een verslagenheid zij deze reis aanvaardde.
Haar koffers stonden gepakt, en er bleef haar niets meer over te doen, dan dezen ééne laatsten avond door te komen. Aan tafel waren ze dien middag voor 't eerst weer alleen. Van Heertsema was in den loop van den middag naar zijn ouders gegaan. Emilie, die over was geweest, om Fee te zien, reisde voor 't eten af, en in de rust die over hen allen viel, na de drukke dagen, die achter hen lagen, hield elk zich met zijn eigen gedachten bezig.
Nora had heel den dag in een onrustige gejaagdheid geleefd, wikkend in stilte de kansen van nog een enkele ontmoeting, die zij had vermeden, toch in haar hart zoo vurig begeerd. Zij wás niet in het dorp geweest, geen enkele dag had ze zich buiten het hek van Beresteijn gewaagd. Er was ook niemand bij hen geweest, en zij had gedacht dat het goed was zóó. Maar nu de dagen versmolten waren tot deze enkele avonduren, en iedere mogelijkheid uitgesloten scheen, wist zij dat zij toch gewacht had, op een woord, een teeken van hem.... Onbedwingbaar overviel haar het verlangen, hem nog eenmaal te zien, iets van hèm te hooren. Al kon ze maar even langs zijn huis gaan, 't licht door de blinden zien schijnen, en weten, dat hij daarachter was. Het was 't laatste, 't éénige, dat ze nog vroeg. Zóó kon ze niet heengaan.
Soezerig zag zij over de witte tafel heen, waar het zilver op glansde onder den lichtkring van den staanden lamp. Het maal was afgeloopen. Grootmama gaf het sein tot opstaan. Achter de anderen aan, verliet zij de eetkamer.
Willem reed den majoor den gang door naar de voorkamer, de tuinkamer was buiten gebruik gesteld met het intreden van den herfst.
Grootmama huiverde even bij de wisseling van temperatuur.
‘Nora, kindje, wil je mijn shawl eens halen, boven?’
Nora liep gedienstig naar boven. In de donkere slaapkamer, van Grootmama stond de maan, wit op de ruiten.
Zonder licht te maken, zag zij den shawl over een stoelleuning hangen en met de zachte wol in haar handen, trad zij voor het raam.
Het was zuiver stil om Beresteijn, in de koude glinstering van het maanlicht, dat de lijnen scherp trok....
‘Fee,’ zei ze zacht, toen ze weer binnen was, ‘wou je nog naar de bus? 't Is helder licht, dan ga ik mee.’
| |
| |
Fee pelde een noot. Ze zag op, met een blik op haar vader, die 't zich gemakkelijk had gemaakt, met het oog op zijn dutje.
Met een vlugge beweging gaarde zij de basten en schilletjes in haar hand, streek ze weg van het tafelkleed.
‘Ik wil wel,’ zei ze opspringend. Ze deden dikwijls een loopje samen na tafel, al bromde de majoor, op deze gewoonte, die hij voor ongezond hield.
Op den stoep haalden zij beiden diep adem.
Gearmd gingen ze den laan uit.
De ruimte om haar heen, scheen Nora als een bevrijding....
Ze hadden niet veel te zeggen. Er was te veel gebeurd de laatste dagen en zij vonden 't beiden een rust zoo naast elkaar te gaan, zonder te hoeven praten. Hun stappen klonken hol, gelijk. Met een wonderlijke ontroering bezag Nora de huizen in de dorpstraat. Op het postkantoor brandde licht. Een helder lichtvlak viel daar over den grond, bescheen de kiezels en de stoepen van de huizen van den overkant.
Nora rekte haar hals. Iets verder nog.... konden ze niet een eindje omloopen?....
Toen, onverwacht, hielp Fee haar.
‘Heb jij nog iemand goedendag gezegd?..
‘Wie bedoel je?’
‘Mevrouw van Starenberg, bijvoorbeeld, of Phine.... Je gaat zoo lang weg.’
‘Phine?....’
Dof klikte de brief in de bus.
Nora bezon zich. Fee stond stil.
‘Vindt je 't niet een beetje onaardig?’
Nora weifelde. Kon ze niet, nog één keer?
‘Ik zou 't doen,’ vond Fee.
Toen op eenmaal wist Nora dat ze gaan zou. Jubelend greep haar hart deze laatste mogelijkheid. Nog éénmaal....
Ze kón niet heengaan zonder een enkel afscheidswoord van hem....
‘Ga je mee?’
‘Nee,’ schudde Fee beslist. ‘Ik ga schaken met Papa. In geen drie avonden heb ik 't kunnen doen.’
Toen klemde Nora in haar mantelzakken, haar koude handen tot vuisten ineen, en ging de weinige stappen, die haar van het doktershuis scheidden.
Boven de deur brandde licht. In zijn kamer, ze zag 't met de eerste
| |
| |
oogopslag, was 't donker. O, ze hoopte, ze hóópte eigenlijk maar, dat hij uit was! Wat dreef haar tot dezen laatsten wanhopigen gang?
Ze belde. De deur kon van buiten opengeduwd worden en dikwijls was Nora op deze wijze, onaangediend binnen gegaan. Van avond weerhield een zekere schroom haar, 't zelfde te doen.
Ze was te lang niet hier geweest.....
In de vestibule miste ze zijn fiets. Zijn kamer, donker, stond open.
De eigenaardige geur prikkelde Nora's neus. Uit! Ze had het verwacht, toch sloeg haar deze ontdekking op 't oogenblik zelf, als een felle teleurstelling.
Langzaam, met een troebeling in haar oogen, deed zij den weg naar boven. Mevrouw was bij de kinderen, had de meid gezegd en was meteen naar de keuken teruggegaan, gewend dat Nora in huis haar weg wel vond.
Phine stond over de kinderbedjes gebogen, toen Nora om de deur keek.
Een luide juichkreet van Jaapje begroette haar. Hij stond meteen rechtop in zijn bed, klein wit manneke nog, in zijn nachtgoed.
Wat houterig was Phine overeind gekomen, en boven 't kinderrumoer uit, boorden hun oogen, onderzoekend even, in elkaar.
‘Ik kom om afscheid te nemen,’ haastte zich Nora, boven haar even-verwarring uit, te verklaren.
‘Morgen ga ik naar den Haag.’
Phine stopte de dekens aan Frits voeteneinde in.
Ze keerde zich half om, nu.
‘Zoo!’
Nora smoorde in Jaapje's omhelzing die bedelde op haar rug te mogen zitten.
‘Mag ik, tante Nora’?
‘Even dan, Jaap.’
Hij strengelde zijn armen om haar hals, zijn voetjes nam zij in haar handen, en zóó deden zij een keertje de kamerronde, en toen nog één keertje.....
Langs den spiegel gaand, zag Nora 't stralend kindergezichtje gebogen over den goudglans van haar eigen haar, waarover 't lamplicht vlood. Zijn oogen schitterden als sterretjes, en onwillekeurig klemde zij vaster, 't vrachtje, op haar rug. Eenmaal gingen zij nog de tafel rond, het kind juichte en Nora rekte het spelletje.... alsof zij niet scheiden kon van iets dierbaars.
| |
| |
Phine stond het zwijgend aan te zien. Zij voelde hoe er van binnen iets van haar blijde voldoening afbrokkelde, tegenover de plotselinge gedachte, die door haar heen schoot, hoe Jan met dat kind daar, had samengespannen misschien, nog voordat hij met haar sprak..... Haar had hij ontvouwd, waarnaar zij altijd vorschte........
Vroeger had ze 't altijd zoo aardig gevonden, als Nora met de kinderen speelde, nu dacht ze, stroef, deed ook dit haar pijn.
Met een frons zag ze 't aan, hoe Nora Jaapje van haar rug deed glijden, zich over hem bukte, zoenend heel zijn gezichtje over, dat in 't kussenholletje verdween. Er was in haar doen een teederheid, die Phine trof.
Wist Nora dat zij weggingen? vroeg zij zich angstig af. Zou Jan haar.... in vertrouwen....? dacht ze jaloersch. Natuurlijk had hij 't haar verteld! Binnen een paar dagen, als 't in orde kwam met die jongen dokter, die de praktijk hier overnemen wilde, wist immers heel het dorp......
Met wreede voldoening bedacht ze: Dit moest een slag voor Nora wezen.
Bij de deur bleef ze wachten, terwijl Nora Frits goedennacht zei, talmde bij zijn bed. Hij wilde haar niet laten gaan. Een voor een moest zij haar vingers vrij maken uit den greep van zijn mageren vuist, die niet loslaten wilde.
‘Kom Frits!’ maande Phine, wrevelig haars ondanks. Lachend, met een schok, viel hij op zijn kussen terug. Door de kamers heen begeleidden Nora de opgewonden kinderstemmen:
‘Kom je gauw weerom, tante Nora??.....’
Phine trok de deur achter hen beiden dicht.
Met een snelle berekening vroeg zij plots:
‘Blijf je lang in den Haag?’
‘Een paar maanden, denk ik.’ Nora's stem klonk uitdagend bijna, en met een gebaar van trots, wierp zij haar hoofd achterover.
‘Dan zie je...’ rekte Phine, gescherpt door dien toon, haar woorden, ons.... misschien niet eens meer terug.... hier. Er is Jan een directeurschap aangeboden.....’
Bij 't onzekere licht op het portaal, voelde zij, meer dan zij zag, 't gezicht over haar verschieten.
Nora's hand had, als blind, getast even, naar den kalen witten muur, met een onwillekeurige beweging, als om steun....
Phine begreep meteen. Ze had het niet geweten.
| |
| |
Maar ze moest nu verder gaan en op zachten toon verhaalde zij Nora de bizonderheden van dit onverwacht besluit.
Nora's mond wrong in haar bleek gezichtje tot een antwoord, zij stonden stil boven aan den trap en haar vingers klemden on de kille ijzeren spijltjes.
In Phine scheen op eenmaal nu zij de ander 't feit had uitgezegd, de striemende behoefte van te wonden, gedoofd. Tegenover de uitwerking van haar woorden, voelde zij zich zachter worden. In 't besef van haar meerderheid thans, schenen haar gefluisterde woorden hun vroegere beschroomde vertrouwelijkheid te willen naderen.
‘Niemand weet het eigenlijk nog....’
‘Nee.’
Langzaam, trede voor trede, gingen zij naast elkaar den trap af.
Nora's hand gleed stroef de leuning langs.
Om haar had hij dit gedaan! Enkel en alleen om haar! sloeg het weten door haar heen.
Ze had het Phine wel toe willen schreeuwen, die uitweidde over de financieele overwegingen, die de drijfveer waren geweest tot dit besluit.
Ook hij had hierin den eenigen uitweg gezien, dat hun levens elkander ontweken, voortaan. Als een slag voelde zij tegelijk 't onherroepelijke, als zij dan beiden zouden zijn gevlucht......
Over Phine's zorgelijk praten, die hangen bleef aan de beslommeringen, waarvoor een plotselinge verhuizing haar stelde, vlogen Nora's gedachten naar hem heen, en zij peilde zijn gemoedstoestand bij deze onverwachte verandering, waarin hij hun redding had gezien. Zij huiverde in haar mantel.
O, dat zij niet bij hem was geweest! Niet met hem had mogen spreken, van wat hem zóó vervuld moest hebben! Hoe had in deze weinige dagen het leven hen reeds uiteengedreven! dacht ze bitter.
Een oogenblik joeg in haar op de onzinnige gedachte, Phine op zij te duwen en de deur uit te snellen, om hem te zoeken, alles tartend.... Zij hoorde immers bij hem, zij alleen, die hem kende, zooals hij was! Niet Phine, die zijn dagelijksche zorgen deelde, die spreken kon van de nieuwe woning, die hen wachtte.... Alsof het iets voor hem beduidde, dat nieuwe huis! Maar smartelijk trof haar over deze gedachte heen, de gewaarwording, dat nu voortaan haar geest zijn beeld verloren zou hebben in de omgeving, waarin hij immer voor haar bestond. Het zou haar een vertroostende gedachte geweest zijn, hem te
| |
| |
kunnen denken in het lage witte huis, in de kamer waar haar droomen hem beslopen..... Daargindsch in die verre verten, waarin haar herinnering den weg niet kende, was alles van hem haar afgenomen. En voor die koude, vijandige werkelijkheid bijna, vlood haar gevoel van dwazen overmoed. Het was een nieuwe slag van het leven, dat niet stilstaat, dat hem en zijn gezin verder voerde.... En zij had zich schrap te zetten om ook dit te kunnen dragen.....
Beneden in den gang wilde ze meteen afscheid nemen.
Phine opende nog de deur van de huiskamer.
‘Kom je niet nog even binnen?’ maar haar slappe uitnoodiging verging ongeacht.
Nora had haar hand uitgestoken.
‘Ik zie je dus naar alle waarschijnlijkheid niet meer?’
‘Nee....’
‘Nu dan....’
In Phine's hand, grooter dan de hare, lagen Nora's vingers dun en koud, haar oogen zagen, met plotselinge vochtigheid de andere aan. Een stroom van onuitgesproken gewaarwordingen joeg door haar heen. Als in een lichtflits zag zij Phine's gezicht, waarop de zorgentrek zich had verscherpt, en al 't kinderlijke was uitgewischt. Het vloog zonderling door haar denken, dat zij zich verwant voelde, aan deze smart. Waren zij niet beiden, een paar verslagen ontredderde, hulpelooze vrouwen, die eenzelfde leed uiteendreef?...
Zij hadden misschien in de bitterheid van hun lot, gedacht dat, zij elkanders vijanden waren; in het verzoenend besef van dit oogenblik, waarop zij uiteengingen, kwam het tot Nora, dat zij slechts willooze werktuigen hadden kunnen zijn, in elkanders leven. Eén oogenblik was 't haar of zij 't Phine zeggen moest! Phine die haar slechts haten kon..... Wist Phine, dat zij heenging nu, uit eigen beweging? Had zij 't beseft, dat om haar heen twee menschen bereid waren om hun levensgeluk ten offer te brengen?
Phine voelde zich schuchter staan, tegenover Nora's bewogenheid, zij dacht onwillekeurig terug aan de eerste dagen van hun vriendschap en hoe anders alles geëindigd was, hoe nameloos onherstelbaar droevig verstoord....
Een gesmoord geluid brak uit haar keel, en tegenover deze wondere obnegrepen émoties, stonden zij beiden ontroerd en zonderling verward......
Een sleutel werd van buiten op het slot gestoken.
| |
| |
Phine dacht dat zij nooit vergeten zou, het licht in Nora's oogen, toen zij zich omwendde bij dat geluid.
Tóch nog!....
Haastig de fiets voor zich uitduwend, stootte Jan de deur open, en daar in 't half verlichte vestibuletje omving zijn blik de beide vrouwen zooals ze dicht op elkaar gedrongen, plaats voor hem maakten. Zijn scherpe waarnemersblik merkte meteen op, hoe afgetobd Nora er uitzag.
‘Goeden avond....’ zei hij zacht, keek even om zich heen, als vorschend naar hun plannen.
Kwam zij net, of ging ze....?
‘Ik kwam Phine goeden dag zeggen. Morgen ga ik naar den Haag,’ raffelde Nora nerveus, af.
Hij had zich snel naar haar toegekeerd.
‘Dat hoor ik.... van... uw vader.’ Zijn oog drong vragend in het hare.
Gejacht had hij van Beresteijn, waar hij den majoor in een moeilijk onderhoud zijn besluit was gaan uiteenzetten, gedreven tot dezen zwaren gang, met het eenig gevoel, te verhoeden, dat Nora ui vreemden onverschilligen mond zou hooren, wat hij haar niet rechtstreeksch meedeelen kon, sinds zij iedere ontmoeting had vermeden.
Stom had hij 't aangehoord: zij was niet thuis.... En hij had verstrooid gerekt, 't gesprek met den ouden man, die gewond door zijn teleurstelling, dat hem nu ook deze aanspraak werd ontnomen, de eenige, waar hij wat om gaf, zich opsloot in een narrig verbeten zwijgen, waaruit slechts nu en dan een geprikkelde hatelijkheid opschoot. De oude mevrouw met lieve belangstelling had geïnformeerd naar zijn vooruitzichten, en hij voelde zich scherp zitten luisteren naar iedere deur die kraakte.... Zóó lang kon zij toch niet uitblijven.
Toen was Fee gekomen, en argeloos was het uit haar mond geglipt, dat Nora bij Phine achtergebleven was. Als een bijkomstigheid hoorde hij toen ook dat Nora op het punt stond voor geruimen tijd naar den Haag te gaan en hij had niet gelet op de schimpscheuten van den majoor, die ook hierover niet uitgeërgerd kwam.
Het gonsde in zijn hoofd van zonderlinge gevolgtrekkingen en hij wist niet hoe gauw hij na een haastig afscheid buiten gekomen was, uit de warme kamer, waar zijn zinnen als beneveld schenen.
Hij had maar één gedachte: Als hij hard reed, vond hij haar nog.
| |
| |
Nu stonden zij over elkaar in den nauwen gang gedrukt, de drie menschen, in een zonderlinge mengeling van gevoelens.
Nora voelde, dat zij er een eind aan maken moest.
‘Nu dan,’ zei ze nogeens, zich tot Phine wendend.
Zijn hand reikte naar de deurknop.
‘Ik breng je,’ zei hij, haastig zijn hoed weer opzettend.
Zijn oogen waren even, als in smeeking naar Phine overgevlogen, die roerloos tegen den muur geleund stond. Zij wist, hij zou 't tóch gedaan hebben, maar die blik van hem trof haar als iets nieuws.
Stil was Nora langs haar heengegaan, naar de deur. Zij zag het blonde hoofd, tegen den bontkraag van den wijden langen mantel, waarin de handen in de diepe zakken verzonken.... Zij raadde den diepen triomf der grijze oogen met hun wonderlicht.....
Helder en bewust, zag zij haar zoo weggaan, uit haar leven, voor goed, en als eenig vaarwel, kon ze alleen dit haar achterna zeggen, wat haar zelf zonderling misplaatst klonk:
‘Prettigen tijd in den Haag!’
Nora had niet omgezien. De deur werd achter hen toe getrokken.
Phine bleef een oogenblik staan, met de hand tegen haar oogen gedrukt. Scherp, als in een vizioen zag ze ze gaan: Nora en Jan. En ze wist, dat ze 't voortaan altijd zoo zou blijven zien: Nora en Jan.
In smartelijke verwondering bedacht ze zich, dat ze niet eens begeerd had, ze tegen te houden. In dat korte oogenblikje dat zij drieën tegenover elkaar gestaan hadden, in den gang, had zij 't onbewust gevoeld: het ging boven haar vermogen, en boven 't zijne, en 't hare....
Het was haar geweest als handelden zij alle drie onder den ban van een onbekenden macht.... en zij onderging 't dof, dat iedere poging tot verzet in haar, als verlamd was gedoofd.... Willoos had ze ze achter na gezien. Wat baatte het?....
Duidelijker, dan dat hij 't haar had kunnen zeggen, proefde zij in dit oogenblik de reden van hun gaan naar H. Daarom wilde Jan weg.... enkel en alleen daarom..... peinsde zij..... Om Nora..... En zij voelde 't feit als een nederlaag, eerder dan een voldoening.
Dit ging hem boven alles dus.....
En toch hóórde hij bij haar.... Nooit sterker dan in de dagen, die achter hen lagen, hadden ze dit ervaren. Zij waren aan elkander gebonden, ondanks alles, met de duizend onnaspeurlijke vezels van hun gewoonte leven. Zij zag hun alledagsch bestaan als het ware vervlochten
| |
| |
in elkaar, door jarenlange samenleving, en zij wist: hij zelf kon er zich evenmin van losmaken. En zij zouden samen heengaan, en daargindsch hun leven voortzetten. Maar hij zou nooit vergeten, wat hij had opgegeven.....
De gedachte aan Nora bleef tusschen hen in.
Zij combineerde nu ook het plotselinge gaan naar den Haag, van haar.... Wat wilde zij....?
In den schemerlichten gang leunde Phine tegen den kouden kalen muur, in een vreemde troebeling van gevoelens.....
| |
XVIII.
Boven de telegraafdraden langs den spoorbaan vluchtigde nog de witte herfstnevel, maar een goudig licht trok uit de lagere luchtgedeelten op en spreidde fijntjes over het ijle verschiet, waarin de spoorsignalen flikkerden, en 't dak van 't baanwachtershuisje opdook.
Nora's oog staarde in die al dunner wordende verte, en achter haar voile knipten even haar oogen nerveus.
‘'t Wordt een mooie dag,’ zei ze.
Het was een vroeg afscheid geweest op Beresteijn, de majoor, altijd zenuwachtig, als iemand op het punt van te vertekken stond, jachtte met onnoodig gedrijf. Het rijtuig was te vroeg besteld en van het haastig en onordelijk ontbijt was Nora halfweg opgestaan, om boven op haar kamer Grootmama goeden dag te zeggen.
Fee had haar weg gebracht.
In het schok-schommelende rijtuig, huiverig in de morgenkilte, waren zij den langen grintweg gereden, waarop ritselend een dor blad stoof.
Ze hadden niet veel gesproken. Boven 't doffe wielgeratel, kwamen hun stemmen niet uit, en Nora, die bijna niet geslapen had, voelde een vermoeiende neiging tot gapen, om haar mond krampen. Zij zat stil uit het raampje te zien, met haar dof-moëe oogen waarover de leden warm knipten.
Buiten lagen de mistig-grijze velden, waar straks in 't goudgeschitter van de doorgebroken zon, de ploeger aan het werk zou gaan.
‘Hier waren van den zomer zoo lang de schoven blijven staan....’ dacht Nora, met plotseling weemoedig herkennen.
Voorbij..... zooals alles was voorbijgegaan.....
Ze waren te vroeg aan het station geweest.
| |
| |
Langzaam verwees de klok op het perron de laatste minuten, en zij bleven kleumig op en neer drentelen gegroet door de enkele reizigers, die hier instapten en hen kenden.
Fee bleef telkens stilstaan. Ze zag bleek en weggetrokken, rilde even in haar dunne mantel.
‘Koud?’
‘Nogal.’
‘Straks als de zon door is, zal 't beter worden.’
‘Ja’.
‘Heb jij mijn tasch?’
‘Ja, die heb ik....’
In stille, droeve gelatenheid stonden ze over elkaar, geslagen onder den schrijnenden weemoed van dit afscheid, hun hartelijk voelen, zich uitend slechts in kleine bezorgdheidjes voor elkaar, hun oogen die elkander voorbij zagen in de verte.
Fee voelde zich week worden, in een telkens opkomende behoefte van te huilen. In de wijde vroege ochtend, overviel haar een gevoel van verlatenheid, nu dat Nora van haar wegging, en zij toch reeds smartelijk Paul had gemist, die weer was heengegaan.....
Met een looden druk woog op haar ziel wat gisteravond met een schok tot haar bewustzijn was gekomen.
Fee stond als verplet onder deze ontdekking, ontsteld over dit wreede, dat zoo onherstelbaar droevig, opeens gekomen was. En tegenover Nora's strakke geslotenheid die geen medeweten verdroeg, voelde zij zich als een hulpeloos kind, onmachtig te troosten bij dit leed, dat zij in zijn bitterheid niet vermocht te peilen....
Nora hechtte zich aan Fee's bedroefd gezichtje, als 't laatste, dat haar overbleef.
‘Wanneer komt Paul weer?’
‘Over veertien dagen.... In November, zie ik je, als we in den Haag komen, voor de visites.....’
‘O, ja....’
Ze liepen weer op.
De zon begon kracht te winnen. Schuine stralen boorden door de mist. Een nieuwe dag werd geboren. Een nuchtere, nieuwbegonnen dag, dacht Nora, die slechts achterom zien kon, vastklampend aan wat haar geest voor eeuwig zou bewaren.
De herinnering aan 't uur van gisteravond, waarin haar heele leven zijn wijding had ontvangen.
| |
| |
Stil waren zij naast elkaar gegaan, den verlaten landweg, in de serene zuiverheid van den maan.
Hun diepe bewogen stemmen hadden er gefluisterd het geheim van hun liefde en voor den eersten en den laatsten maal hielden zijn armen haar omvat....
Willoos had haar hoofd gerust tegen zijn schouder, in de eindelijke weelde, van 't te hebben uitgezegd, wat zij als een steen van niet te torsen leed in zich omgedragen had, maandenlang, verwrongen en schuw bedekt.....
Het was de eindelijke vervulling van een smartelijk wachten, en gebroken, gaf hij zich over.
Hij was zich van niets bewust, dan dat hij haar liefhad, boven alles, en al wat in deze laatste, moeilijk doorworstelde dagen tot rijpheid in hem gekomen was, scheen in dit oogenblik van 't opperst geluk verzwonden te zijn.
Hij wist slechts, dat geen macht ter wereld hem van haar scheiden zou, en in een machtige ontroering doorschouwden zij beiden diep, 't wonder dat hen had te samengebracht.
Maar langzaam wrong zich uit deze geluksverdooving 't wreed besef los, dat zij hierheen gekomen waren tot afscheid....
Zachtjes maakte zij zich los, met een gesmoord geluid. Als een pijnlijke band wond het om Nora's bewustzijn heen dat zij sterk had te zijn. Hij hoorde nietwat zij zeide, maar de gebroken klank van haar stem bracht ook hem tot zichzelf.
Heel zijn hart vloog in hem op, het was te zwaar, hij kon het niet. Hij wist: nog zou hij alles wat hij had beredeneerd en uitgevochten met zijn klaar en koel verstand, in dit oogenblik omvergeworpen hebben..... Zijn kracht wankelde.
‘Nora...... liefste...... Het is onmogelijk.......’
Ze stond voor hem, en voor 't gebaar van haar afwerende hand, zwichtte hij.
‘Nee,’ zei ze...... ‘we hebben 't immers beiden zoo gewild....’
‘Je hebt gelijk....’ steunde hij dof, en zijn armen vielen slap langs hem neer.
Zóó en niet anders zou 't zijn. Hij zijn weg, zij de hare. Daarvoor ging hij heen..... Moeielijk begon hij thans te spreken over de wending in zijn omstandigheden.
‘Het was het eenige....’
Ze knikte stom.
| |
| |
‘Wanneer gaan jullie?’
‘November....’
Zwijgend liepen ze weer op. Alleen haar hand hield hij in de zijne. en langzaam vingen zij in hun droeve zielen iets van de zuiverheid en de rust van 't maanbelichte land.
Hij bracht haar den laan door, tot aan het voorplein, waar grillige schaduwstrepen vielen over de kale witte muren van Beresteijn.
‘Nu....’
Met een gebaar van oneindige teederheid trok zij zijn hoofd naar omlaag.
Over zijn bevende lippen kwam een woord van dank.....
Toen liet hij haar gaan.....
In de nachtelijke stille laan snikte hij zijn wanhoop een oogenblik hardop uit. Een machteloos verzet scheurde door hem heen.
Hij kon niet besluiten naar zijn huis terug te gaan. In vertwijfeling bleef hij op en neer gaan, geslagen onder zijn smart, die hij uitvocht tot in zijn diepste gronden. Tot eindelijk, in de klare rust van de koel stille avond, als een verzoening over zijn opstandige gedachten, daagde, 't besef, dat later hem tot berusting brengen zou:
Hij was niet bezweken. Op hen beiden viel geen smaad. Zij waren gegaan den moeilijken weg, die 't leven hen aanwees. En al zag zijn leven in de toekomst moeilijk en eenzaam voor zich, zijn hart, zijn jeugd voor altijd verbloeid, hij hoefde voor zijn kinderen, voor de wereld, zijn oogen niet neer te slaan. Zij, Nora, had hem dit alles gegeven, en hij boog zijn hoofd in stommen dank, voor wat hij, ondanks de schrijnende pijn, in dit uur had mogen ontvangen.
Als verdoofd, vond Nora zich zelf in de huiskamer staan, waarheen haar voeten werktuigelijk den weg gevonden hadden.
Haar oogen knipten tegen 't helle licht.
Zij zag, hoe Grootmama haar werk bergde in den tasch.....
Het was laat geworden.
Zij spraken er van 't nieuws dat dokter Stronck hen was komen meedeelen, wilden 't van haar weten of Phine er van had gerept?
‘Heb je hem nog gezien?’
‘Ja, hij bracht mij thuis.....’
Fee zag 't, hoe Nora als duizelig op eenmaal zich aan een stoelleuning greep.
Een oogenblik zagen zij elkaar aan, en in die seconde begreep de een, wat de ander, zwijgend, bloot gegeven had.
| |
| |
Ontzet sloeg Fee haar oogen weer neer.
‘Dat was 't...’ Zij voelde hoe 't bloed wegvloeide uit haar gezicht, druppel voor druppel, in een hevige ontstelling.....
Dit was 't geweest..... al dien tijd..... O, hoe ontzettend was dat....
Beverig schonk zij 't warme water in het groote glas voor Papa, roerde zijn grog om.
‘Alsjeblieft Papa....’
Nora was al naar boven.
Maar toen Fee bij haar kwam, vond zij Nora bezig kleinigheden te bergen in haar koffer, en toen zij opzag, sprak zoo sterk in haar smeekend oog, de schuwe bede van haar te sparen, dat Fee alleen maar haar koud gezichtje drukken kon tegen Nora's wang, in een oneindig gevoel van medelijden.
‘Goeienacht...’ Nora's plotseling, door tranen overstroomd gezicht wendde zich af.
‘Fee....’
In een neerslaande witte wolk van stoom was de trein binnengereden.
Eén oogenblik klemden de zusters zich aan elkaar.
‘Met Kerstmis kom je terug....’
Ja.... met Kerstmis..... als het doktershuis leeggehaald zijn zou, en er niets meer overgebleven was, dan het stille Beresteijn, met zijn schat van herinneringen..... dan kwam zij terug.
En dan werd Beresteijn haar thuis voor goed, voor heel haar verder leven, als Fee getrouwd zijn zou, en op háár rustte de taak, den ouden vader te verplegen en Grootmama te verzorgen.....
Als in een lichtflits had Nora dit leven voor zich zien opdoemen. Zoo zouden de jaren komen, afslijtend in hun eentonigheid de scherpe kantjes van haar levenssmart, tot ze 't haar geleerd hadden, te buigen, in eindelijke verzoening en berusting.....
Wanneer alle opstand, en alle vertwijfeling zich stil gelegd zouden hebben in haar hart en zij uit den strijd van haar leven, nog dit eene opgeraapt zou hebben, dat zij vasthield voor eeuwig: Den verren glans van dien éénen schoonen levenszomer, die niet verbleeken kon.
Op Fee's herhaalde vraag, antwoordde zij mat:
‘Ja, met Kerstmis....’ - - -
September 1919.
Carla v. Lidth de Jeude.
|
|