Groot Nederland. Jaargang 20(1922)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 225] [p. 225] Gedichten. Afscheid. En morgen, morgen is 't voorbij. - Totdat, op deze vreemde wegen, Het lot ons weer elkander tegen Zal willen voeren, scheiden wij. En 't leven wordt als voor je kwam. - Maar wil je nu het woord wel spreken Dat deze ban zal kunnen breken, Waarin je mij gevangen nam? Want om het wonder van je wezen Zijn stil in mij omhoog gerezen En trillend naar het licht gegleden, Zoo matelooze teederheden Als nauw bevroed en nooit aanschouwd, Mijn slapend hart verborgen houdt. - En morgen ben ik weer alleen; Waar moet dan deze zachtheid heen, En al die namelooze dingen, Die niet meer zijn terug te dringen? O, spreek dat woord en breek nu stuk Dit zoet en smartelijk geluk! Herdenken. Een sprookje: - in het dichte bosch Een droomer op het lichte mos, Wat witte berkjes, rank en jong, En teeder, heel dicht bij hen, zong Een kleine vogel.... - Deze vree [pagina 226] [p. 226] Droeg zij door jaren met zich mee, En alles zou ze willen doen Om nog eens weer zoo zacht als toen, Zoo toegewijd, zoo zalig-klein, Zoo vroom-ontroerd te kunnen zijn.... Weerzien. Nu scheidt ons enkel nog een nacht, Die o zoo gauw is doorgebracht In lichten slaap - in droom misschien - En dan zal ik je wederzien! Je weerzien.... Ben je net als ik Verlangend naar dat oogenblik, En heb je óók zoo lief en trouw Gedacht aan mij als ik aan jou? Want elken avond sinds je ging Herleef ik in herinnering Die ongezegde teederheid Van onzen zachten zomertijd. En daarom, ach, wat deert het mij Hoe jij nu voelt? - Geroerd en blij Zal ik je stil, vertrouwd gezicht Hervinden in dit najaarslicht En al mijn voelen legt zich saam In 't simpel zeggen van je naam.... Waldie van Eck. Vorige Volgende