| |
| |
| |
Nora.
I.
In het Westen verstierf de purperen gloed, waarachter de zon was schuilgegaan. Nog viel een rossig schijnsel over de weiden, lichtte over het bosch in de verte, dat vol wonderlijke perspectiven leek. Maar langzaam verbleekte de wolkenbrand, de pracht trok weg en Beresteijn's park lag zwart en stil onder de hooge boomen in den zwijgenden rust van den vallenden avond.
Emilie had een oogenblik over het houten hekje geleund, dat het terrein van Beresteijn van den landweg afsloot. Een lichte huiver doorvoer haar. Nu, dat de zon was heengegaan, sloeg een kilte om haar heen en opeens, bedacht ze, dat ze hier niet langer blijven wilde, met dat melancholieke kikkergekwaak in haar ooren.
Haastig sloot ze het hekje en wendde zich om. Als een zwaren, donkeren mantel omving haar het dichte hout, en haar oog dat nog den zonneluister in zich droeg, staarde, een oogenblik blind, in die groene duisternis.
Toen liep ze vlug door, over de vochtige paadjes van het achterboschje, dat overdag vol vogelgeluiden was, nu stil, en bewegingloos daar stond, wachtend op den nacht.
Als kinderen, toen zij pas op Beresteijn gekomen waren had een oude keukenmeid hen bang gemaakt voor het achterboschje: - - - ‘Daar liepen 's avonds kwaadwillige mannen rond, die loerden op kleine meisjes. Wie stout was geweest, namen ze mee.....’ Langen tijd hadden ze hun schrik voor het boschje behouden. En eens toen Fee haar pop verloren had, waren ze zeker geweest, dat die in het boschje werd vastgehouden. Zij en Nora, waren gaan zoeken, met popelend hart, op bange voeten. Maar ze hadden niets gevonden.
Emilie had een vluchtig lachje voor die oude herinneringen, die onwillekeurig haar geest beslopen. Beresteijn was er vol van. Het oude witte huis met zijn lange, groene lanen, bewaarde in de stille rust van zijn afzondering, zoovele dingen, waarvan het leven de herinnering had uitgewischt. Het had gezien het lief en leed van ge- | |
| |
slachten, die waren voorbijgegaan en in de zwarte toppen der boomen, voer de geheimzinnige fluistering van die voorbije dagen.
Het spreidde een sombere geest, als van drukkenden ernst over het afgelegen buiten, zelfs op dezen lichten Meiavond, dat de boomen stonden in hun jonge lentetooi en de struiken knopten en bloeiden.
Emilie voelde niet den weemoed van het haar omringende. Zij ging met vasten stap door de hooge lanen naar huis, en haar neusje snoof den geur van seringen en versch hout.
Beresteijn was haar thuis geweest van af dat zij, drie zusjes, na Mama's dood, door hun vader hierheen gebracht waren, om op het oude goed te worden opgevoed. Ze kende er iedere struik en ieder sprietje, het park was vol dierbare plekken, waar zij gespeeld hedden, als kinderen, altijd met hun drieën alleen, Nora, zij en Fee......
Toen wist zij weer, dat het eigenlijk alleen aan Nora was, dat zij onbewust den heelen tijd had loopen denken. Het had vandaag achter al haar denken gestaan, het weten dat morgen Nora komen zou om niet weer heen te gaan.
Emilie begreep nog altijd niet, dat besluit van Nora, op eenmaal haar leven in den Haag en al wat haar daar bond, te laten varen, om thuis te komen, voor goed op Beresteijn. Ze wist immers hoe Nora 't nooit had kunnen uithouden hier. Om Grootmama hield zij zich in, en om haar ouden vader, die haar altijd miste, maar als zij met hun drieën alleen waren, dan strekte Nora de armen wijd, boven haar hoofd, en noemde Beresteijn een levend graf.
‘Ik zou hier doodgaan,’ geeuwde ze landerig.
Fee keek dan angstig om zich heen, verontrust door Nora's luide klacht.
‘Spreek zoo hard toch niet, Nora.’ En heimelijk vonden zij en Emilie 't dan wel rustig, als Nora maar weer was heengegaan. Zij hadden nooit van haar begrepen, die rustelooze ongedurigheid. Wel misten zij in huis Nora's bewegelijk persoontje, haar scherts en haar lach, die leven blies door de stille kamers.
Nooit had Nora, als zij, zich kunnen schikken op Beresteijn. Ze waren heel jong geweest, toen hun moeder gestorven was. Voor Fee, de jongste, bestonden geen andere herinneringen, dan de groote, groene kinderkamer op Beresteijn en het dikke boek met de Bijbelsche platen en verhalen, waaruit grootmama op Zondagmiddagen hen boven kwam voorlezen. Emilie, gemakkelijk kind van zes, met groote blauwe oogen en lang zijdeachtig haar, had zich gauw en graag
| |
| |
gehecht, zij werd verwend als grootmama's mooie kleindochtertje, dat altijd en van iedereen haar zin kreeg. Meer vroeg ze niet en ze vonden haar een allerliefst kind, heel anders dan Nora, 't twee jaar oudere zusje, die zich met haar ongedurigen, bewegelijken aard niet voegen kon, in dit nieuwe leven, waarin zij niet thuis hoorde. Ze kon niet vergeten, hun zonnig vroolijk huis in Haarlem, al de bewegelijke afwisseling van haar schoolleven. Beresteijn, met zijn sombere, diepe kamers, en uitgestrekt park, waarin hun kinderstemmen het eenig gerucht waren, gaf haar het gevoel van een stille, groene, gevangenis. Haar waakzame, altijd op iets nieuws gespitste geest moest zich een uitweg zoeken in den eentonigen sleurgang der ononderbroken dagen. Zij was lastig en zon op ondeugende streken. Geprikkeld tot verzet, de eindelooze lesuren, dat zij en Emilie een slap en weinig boeiend onderricht ontvingen van de oude gouvernante, aan wie Grootmama de opvoeding van de drie zusjes had toevertrouwd. Altijd was het Nora, die stout en ongehoorzaam was geweest, de kleintjes ophitste tot kattekwaad en overtredingen. Juffrouw Stuwer strafte streng, soms onrechtvaardig 't kind, dat zij altijd aan haar zwakken band ontsnappen voelde. Scènes volgden met het balsturige, dwarse meisje, dat in haar opvliegendheid harde, brutale dingen zei, in dolle drift naar beneden holde, om bij Grootmama haar opgestapelde grieven te ontlasten. De oude vrouw, die wel te begrijpen en te troosten verstond, toch altijd eindigde met een verwijzing naar den verschuldigden eerbied voor juffrouw's Stuwer's gezag......
Nora schreide lang en heftig. Ze wilde niet bukken voor juffrouw Stuwer, in wie zij niet haar meerdere zag. Ze had uitbarstingen van droefheid, om al 't nare hier op Beresteijn, en dagen lang treurde zij stil en in zich zelf gekeerd om haar moeder, die zij als oudste, steeds het smartelijkst had gemist. Vroeger had ze nooit zoo ondeugend en lastig hoeven te zijn, dacht ze soms, in een onbewust verlangen van begrepen te worden. En in een behoefte aan warmte sloeg zij dan op eenmaal, met een opwelling van berouw haar armen om juffrouw Stuwers hals; zich teleurgesteld terugtrekkend daarna, omdat het toch niet gaf, wat zij verwacht had. Juffrouw Stuwer's slappe zoen verraadde onbewust den schuwen tegenzin voor Nora's onstuimige liefkozingen, die zij evenmin vatten kon, als haar opstandige buien.
Nora had in die dagen maar één lichtpunt: het waren de bezoeken, die haar vader van tijd tot tijd op Beresteijn bracht. Dit waren de
| |
| |
feestdagen, die de eentonige stilte luisterrijk onderbraken, voor Nora den tijd verdeelden in even zooveel tijdvakken van verlangend uitzien en terugleven in herinnering. Nora had een vereering voor Papa, den knappen militair, die in den geur van zijn kleeren, in den klank van zijn diepen, donkeren stem, op eenmaal iets meebracht van vroeger.
Ze hoorde hem vertellen aan Grootmama van zijn leven, zijn vrienden; hij praatte van dingen, die zij niet kende, en begreep, maar zij luisterde stil met gretige belangstelling. Het bleef alles in haar gedachten hangen, en voerde haar verbeelding naar een wereld, die ver lag van Beresteijn. Soms op eenmaal keerde Papa zich om, en zag haar zitten, haar oogen vol aandacht op nem gericht en 't verwonderde hem, dat zij nog in de kamer was, en niet ging spelen als Emilie en Feetje.
‘Wat zit jij daar nog, kind?’
‘Ik luister naar U,’ zei ze dan verlegen op eenmaal.
Met haar bruuske vroolijkheid, sprong ze meteen op zijn knie, hij ving haar lenig figuurtje in zijn armen en zij schudde haar blonde haren heen en weer, boog heel diep achterover, om dan ineens weer recht te zitten.
‘Ik wou, ik wou.... dat ik met u mee mocht,’ zei ze dan, zich aan hem klampend.
Haar spontane hartelijkheid trok hem, den egoïsten, in zich zelf gekeerden man, na den dood van zijn vrouw, weinig liefde meer gewend, met half verwonderde, half gevleide belangstelling naar zijn oudste. Hij gaf weinig om zijn kinderen, stond ook volslagen buiten hun levensfeer, maar als hij kwam streelde hem haar vurige blijdschap.
Hij voelde wel, bij Nora gold het niet de doos lekkers, die hij bracht om hem zèlf was 't haar te doen, en haar pittige vroolijkheid en dwaze opmerkingen amuseerden hem. Hij hoorde wel een enkele maal klachten. Zijn moeder zeide 't hem, op haar eigen verschonende wijze, dat Nora driftig en soms heel brutaal kon zijn, maar hij maakte er zich altijd met een ongeduldig, afwerend woord af. Hij wilde met zijn kinderen spelen, voor tijdverdrijf, als de stille Zondagen op Beresteijn wat lang vielen, de opvoeding liet hij aan anderen over. En au fond kende hij Nora zoo min als zijn andere kinderen.
Toen Nora, bijna volwassen, voor 't eerst bij hem kwam, met het verzoek haar naar den Haag te laten gaan, waar ze de teekenacademie bezoeken wilde, had hij haar verbaasd, toen gegriefd aangehoord.
| |
| |
Hij was teleurgesteld. Zijn gezondheid noodzaakte hem in die dagen den dienst te verlaten, en de tijden, die hij niet buitenslandsch doorbracht met kuren voor zijn rheumatiek, wilde hij op Beresteijn afgeleid worden, door Nora, die knap en geestig was opgegroeid. Narrig had hij zich verzet in kregele weerzin zich te moeten bemoeien met iets, dat hem niet interesseerde. Maar Nora had volgehouden. Ze pleitte hartstochtelijk voor haar eenmaal uitgedacht plan. Ze kón, ze wilde niet langer op Beresteijn blijven. Ze had wel medelijden met den vroeg-ouden vader die eenmaal haar ideaal geweest was, maar sterker dan dit gevoel leefde in haar de begeerte zelf te leven. Grootmama sprak in zachtheid een woordje mee en Nora merkte verrast in die dagen, dat haar hulp kwam van die kant.
Begreep Grootmama iets van haar verlangen, het leven te kennen? Grootmama, die lang geleden, zelf ook jong geweest was?
Ten slotte was de majoor gezwicht. Tegen zijn zin, had hij den broeder van zijn overleden vrouw verzocht Nora eenigen tijd in huis te nemen. Haar blijde dankbaarheid was hem een wrange voldoening. In 't besef van zijn plicht gedaan te hebben, begroef hij zich al jichtiger en gebrekkiger wordend, bij zijn moeder op Beresteijn. Moeilijk zijn teleurstelling verkroppend, dat hij nu op zijn reizen naar Wiesbaden, Emilie tot gezelschap had, die met haar zelfbewuste schoonheid, overal bewondering wekkend, wel zijn ijdelheid streelde, maar veel minder amusant was dan Nora.
Nora was gelukkig geweest. Het nieuwe leven had stormenderhand bezit van haar genomen. Het had haar opgenomen en voerde haar mee in zijn maalstroom van steeds wisselende wederwaardigheden. Haar dagen waren gevuld met cursussen, met lezingen, met menschen zien, en steeds vlugger verliepen de jaren ongemerkt van 't een in 't ander overgaand. Op Beresteijn kwam ze alleen, als haar verlangen haar dreef naar de stille, zwarte figuur van Grootmama, die een rustpunt was in haar ongedurig, afwisselend leven, of medelijden haar noopte haar vader te gaan zien, wien de jaren hadden verbitterd. Op zulke dagen stortte zij haar verhalen uit over de huisgenooten. 't Scheen of zij niet op konden houden met praten. Nora bracht een geest van verfrissching mee. Zij wierp de dagen omver, jachtend tenslotte alweer naar den laatsten, als haar ongedurigen aard haar terug deed snakken naar haar werk en de stad. Al gauw beklemde haar den eentonigen eenvoud op Beresteijn, waar de dagen voorbijgingen,
| |
| |
zonder veel gebeuren van buitenaf. Fee was er het zonneschijntje, en Emilie de prinses. Grootmama fijntjes, boog almeer voorover, en Papa, volslagen invalide, kwam niet meer uit zijn rolstoel.
‘Wat was dat voor gril,’ dacht Emilie, die Nora plotseling terugvoerde tot hen? Met Nora wist je nooit, hoe je 't hadt en even vlood over haar gezicht het superieure lachje, van zich zelf rustig en volkomen evenwichtig te voelen.
‘Dan kom ik, als mijn cursus afgeloopen is, maar weer thuis,’ had Nora geschreven. ‘Tenminste als U mij hebben wilt....’
De brief was aan Grootmama gericht geweest en Emilie had behoedzaam de blaadjes glad gestreken, voordat ze opzag en haar oogen, in lichte verwondering, die van Grootmama ontmoetten.
‘Bedoelt ze voor goed, denkt U!’
Grootmama strekte haar hand uit, om den brief terug te ontvangen. ‘Ik had haar geschreven....’ bezon ze zich, dat het huwelijk van jou en Carel nu op half Juli bepaald is..... en dat het voor Feetje nu wel heel eenzaam worden zal, op Beresteijn.... Misschien, dat ze dàt.....’
‘Nee....’ dat geloofde Emilie niet, maar ze zag wel, aan den glans op grootmama's gezicht, dat het de oude vrouw genoegen deed, en 's avonds vertelde zij Fee, wat Nora geschreven had.
‘Ik vind het wel goed, als ik weg ben, is er tenminste nog iemand..’
‘Ja,’ zei Fee, niet graag herinnerd aan den tijd, dat Emilie heen zou gaan. ‘Als Nora denkt, dat ze 't kan....’
Dat was het. Ze stonden een beetje ongeloovig beiden tegenover deze nieuwe bevlieging. Grootmama had nog aan Nora geschreven, hoe zij geen van allen een opoffering van haar wenschten, maar Nora had alleen geantwoord, dat zij ernaar verlangde weer bij hen terug te zijn, en geen verdere redenen opgegeven. Ze waren 't van haar gewend, dat zij onverwacht en naar haar eigen inzichten handelde..... Grootmama, schudde haar hoofd en had niet veel meer gezegd. De majoor, in stilte, verheugde zich op deze kleine afwisseling in zijn dor bestaan, en boven wachtte Nora's oude kamertje. Fee had bloemen gezet op het toilettafeltje, en een paar kussens waren nieuw overtrokken......
Emilie was 't voorplein overgestoken, dat tusschen twee rijen bloeienden geraniums in potten, naar de breede voordeur leidde. Onder aan den stoep stonden twee zware fuchsia's met volle neergebogen kronen, overvloedig te bloeien.
| |
| |
In de schemerlichte voorkamer legde de oude mevrouw van Rhoode haar patience. Haar zoon staarde in den al donkerenden tuin, en in den breeden vensterbank boog Fee haar donker hoofdje over een haakpatroon, dat ze uittelde voor juffrouw Koosje, de oude huishoudster.
‘Wat is 't hier donker,’ ontviel Emilie.
‘Waar blijf je zoolang?’ sloeg wrevelig de stem van den majoor in de kamerstilte uit, altijd onrustig als hij iemand mistte.
‘Ik vind het zonde, om met zoo'n mooien avond in huis te zitten,’ antwoordde Emilie onverschillig, haar sierlijk blond hoofdje achterover werpend.
Hij wreef zijn smalle witte handen tegen elkaar.
‘Ik heb 't den deelen dag nog niet warm gehad. 't Wordt nu vochtig ook. Fee doe dat raam dicht, en geef me liever wat thee. Je bederft daar je oogen.’
Fee, gracieus lenig figuurtje, kleiner dan Emilie, gleed van den vensterbank af. Over den tafel trok ze het zware mahoniehouten theeblad naar zich toe, en vulde de kopjes. Iederen avond zette Willem ouder gewoonte het theeblad op Grootmama's plaats, toch was het langzamerhand regel geworden, dat Fee deze gewichtige post op zich nam.
Emilie zocht in de zilveren trommeltjes.
‘Zijn er nog chocolade wafeltjes, Grootmama?’
‘Ik weet het niet, kindje, kijk maar eens in het hoekkastje.’
‘Ze zijn op,’ wist Fee, vlug en geruischloos bewegend door de groote kamer met zijn zware meubels langs donker behangen wand. Voorzichtig maakte ze een plaatsje vrij op 't door couranten en tijdschriften beladen tafeltje naast den rolstoel.
‘Uw thee, Papa.’
Hij strekte er zijn hand naar uit, liet hem meteen slap en onwillig weer zakken.
‘Veel te slap, kind! Ik begrijp niet, waarom je er toch altijd zooveel melk bij giet!’
Ontstemd leunde hij weer achterover. Zwijgend nam Fee het kopje terug. Ze sprak nooit een woord tegen. Met haar eigen, begrijpend lachje, dat soms opeens een vroeg-oude uitdrukking gaf aan haar kinderlijk gezichtje, schikte ze zich naar den willekeur van zijn eischen en grieven.
Emilie leunde op haar ellebogen, en zag licht geërgerd, hoe Fee de thee mengde aan het groote blad.
| |
| |
‘Moet Papa nu opeens weer sterke thee hebben?’
Fee ging haar voorbij. ‘Is 't zoo niet beter, Papa?’
Er was een blijmoedige streeling in haar stem, die hem altijd weer ontwapende. Hij knikte even: ‘Dank je.’
Het was iets onmisbaars voor hem geworden, die zachte hulpvaardigheid van zijn jongste, die hij als een voortdurende koestering, om zich heen voelde. Hij wist: Nora amuseerde hem, voor Emilie had hij een zeker ontzag, dat haar zelfbewuste gedecideerdheid hem afdwong, maar wat hij voor vrouwelijke zorg en toewijding op zijn somberen ouden dag ontving, dat kwam van Fee, die hij altijd de minst belangrijke van de drie gevonden had.
Diep, in de geslotenheid van zijn verbitterd gemoed waardeerde hij dit, maar hij kon niet laten kribbig tegen haar uit te vallen, en zijn lastig humeur maakte Fee haar taak niet gemakkelijk.
Emilie was bij Fee in den vensterbank gaan zitten, samen zagen ze uit, in de klare, vroege Meilucht, waar tegen 't nieuwe blad der beuken in den laan, heldergroen afstak.
Fee's smalle bruine handje streelde het zacht bewegend poezenlijf, tot een balletje gerold in haar schoot.
Emilie's oogen tuurden vol aandacht naar het einde van den laan. Op dit uur bracht de post meestal een brief van Carel, en Emilie wachtte met een trotsch lachje in de verzekerdheid van haar geluk. Hij schreef haar iederen dag, en zijn brieven waren vol gloed en vol verlangen.
In de kamer achter hen werd het al donkerder.
‘Negen, Tien, Boer,’ telde Grootmama zacht.
De kaarten vormden een lichtplek op de groote donkere tafel.
‘Ik wou dat het licht op mocht....’ zei Fee.
Emilie was opgestaan. Ze had de postbode zien aankomen. Zijn stappen snerpten over den steenen stoep.
Met een zwaren galm ging de bel over in den gang.
‘Eindelijk,’ zuchtte de majoor verlicht.
Willem kwam met de brieven binnen, deelde uit, als iederen avond.
Een brief met een rouwrand voor de oude Mevrouw....
De couranten waren voor Papa....
Eén voor de Freule.
‘Breng meteen den lamp Willem,’ verzocht Grootmama.
De kaarten werden opgeborgen, Grootmama haalde een tapisserie werkje voor den dag, verzocht Feetje de kleuren uit te kiezen, en de
| |
| |
steken te tellen. Willem rolde den stoel van zijn meester bij de tafel, sloot de zware luiken en trok de gordijnen dicht, met strakken blik, het grijze hoofd gebogen, heel zijn geruischlooze persoonlijkheid bewegend als een automaat. In den vredigen kring rond de tafel, boog Emilie's hoofd over den brief.
‘Maakt Carel 't goed, Emilie?’
‘Best Grootmama, dank U.’
Met een verstolen lachje om haar mooi rond mondje, stak Emilie den brief weer in de enveloope, haalde haar handwerk voor den dag. Welbehagelijk streek haar slank vingertje over de glanzend witte letter op 't zachte damast. Een mooi gekrulde H. De R kwam er straks doorheen. H.v.R. Heymerduinen-van Rhoode.
‘Mooi kindje,’ prees Grootmama, en Emilie stak haar over tafel 't werk toe. De majoor sloeg de bladen van de couranten om, las de weervoorspelling hardop.
Fee moest voor Grootmama de rouwadvertenties nazien, of geen bekenden waren heengegaan.
‘Nee, Grootmama, niemand.’
Ongemerkt slopen de avonduren voorbij. Met den slag van tienen verscheen weer de oude knecht in de deur om den majoor naar zijn slaapkamer te brengen.
Grootmama bergde haar werk in den zwart zijden tasch.
Fee sloeg haar oogen, droomerig op van haar boek.
‘Gaan we al naar bed? Ik moet Papa zijn warme drank nog klaarmaken.’
Emilie rekte zich, vouwde langzaam haar werk dicht, als kon zij nog niet scheiden van het effect.
‘Zou 't goed weer zijn, morgen!’
‘Ik hoop 't.... voor Noortje,’ zei de oude vrouw.
Toen dachten ze weer alle drie aan Nora, die morgen kwam, en zich in hun leven voegen zou. En of dat nog gaan zou?
Fee leidde Grootmama naar boven, met zacht gestommel van voeten op de houten traptreden.
Op het portaal vielen schuin de koude witte streepen maanlicht over den onbekleeden vloer.
‘Wat is het licht van avond,’ merkte Emilie op, die achteraan kwam met Grootmama's sleutelmand.
| |
| |
| |
II.
Met één opslag van haar groote grijze oogen had Nora 't al omvat, en tegelijk voelde ze, overbekend, de omgeving om zich heen. Ze stond nog, met haar hoed op en zag den kring der huisgenooten rond, die allen tegelijk met haar praten wilden. Terwijl ze sprak was ze zich bewust van het vochtig bekende luchtje dat altijd in de tuinkamer gehangen had, en uit de oude meubels op haar toe te komen scheen. Haar oor ving den klank van Grootmama's dunne, wat versleten stem, den zwaren slag der pendule, als iets dat ze altijd in gedachten hoorde, zoo vaak Beresteijn voor haar oog verrees. Daar waren de oude gravures aan den wand, en voor Papa's stoel, die kale plek in het kleed.....
Door zijn kleine, scherpe oogen, zag de majoor onafgebroken naar het blanke gezichtje, voor hem, waarin de bewegelijke mond ieder oogenblik van uitdrukking wisselde. Nora geleek veel op Emilie, maar ze was levendiger, magerder ook. ‘Wat bleek,’ lette hij op, en hij glimlachte stroefjes terug, toen zij hem aanzag met den warmen blik van haar heldere oogen.
‘U ziet er nog al goed uit Papa.’
Hij knikte: ‘Ja kind.’
‘Ze houdt het immers nooit uit,’ dacht hij stil voor zich heen.
‘Ga even zitten, Nora,’ verzocht Fee, dan krijg je eerst thee.’
Nora vleide zich in de canapé naast Grootmama en haar arm schoot vleiend in die der oude vrouw.
‘Hebben we andere kopjes?’
Boven haar theekopje uit, rustte haar blik aandachtsloos op het leege voorplein, stovend in de middagzon.
‘Wat vroeg je Emilie, of 't vol was op reis? Stampvol! In Arnhem dacht ik, ik kom er nooit in!’
Terwijl ze sprak, zag ze weer voor zich, 't dringen en zorgen voor bagage aan de stations, 't beweeg van vele onbekende gezichten, dan de lange zitten in de volle coupé, dat haar oog gleed over de wijde laaglanden, de groene vlakten, die al vol koeien waren. En daarachter het roezig afscheid, 's ochtends in den Haag, heel het bezette, vermoeiende gejacht dier laatste dagen, dat zij achter zich afbrak al wat haar gebonden had in de afgeloopen jaren.
Zij wendde zich weer af, van 't raam, zag Fee aan, die weten wilde of ze oom Georges nog gezien had, de laatste dagen.
| |
| |
‘Zeker, ik heb bij hun gegeten. Gisteren, nee eergisteren.’
De dagen verwarden zich voor haar geest. Terwijl ze zat, kwam 't wonderlijk over haar, het besef, dat zij nu gedaan had, waar zij de laatste weken tegen aan gezien had. Nu hoorde ze weer hier.
O, ze dachten dat het een gril van haar geweest was, een opoffering misschien. Ze wisten niet dat het een vlucht geweest was, een vlucht naar Beresteijn, omdat zij 't niet langer uit kon houden in den Haag. In de laatste jaren was 't over haar gekomen, het langzaam groeiend besef van zich onbevredigd te weten. Ze vond haar leven leeg, en onbeteekenend. Hol met al zijn afwisselend gedoe, en alles begon haar tegen te staan. Als een ziekte woekerde 't voort, 't verslapte haar energie, en doofde haar belangstelling. Ze had eenmaal zooveel verwacht, nu zei ze zich gegriefd; het leven liet haar ledig staan. Het gaf niet, wat zij had gedroomd. En zij walgde op eenmaal van haar werk, haar kennissen. Alles verveelde haar, en zij sleepte de dagen voort als een grauwen last. Toen op eenmaal had ze ook den schijn niet langer opgehouden, alleen maar geweten, ze wilde weg, weg uit dit leven, dat haar immers niet meer kon voldoen. Op Beresteijn was daar nog haar oude vader, en Fee, het zesjaar jongere zusje, die haar noodig hadden, als Emilie ging trouwen.....
Haar kennissen spotten een beetje met die bevlieging. Niemand geloofde in ernst, dat Nora zich zou gaan begraven op dat afgelegen buiten. Zelf vroeg zij zich soms af: ‘Wat doe ik, wil ik waarlijk terug naar Beresteijn? Maar dan klampte zij zich vast aan 't eenmaal genomen besluit. Ze zag niet achterom, en tenslotte had ze moe, en overspannen, alleen maar verlangd, verlangd naar de rust van Beresteijn.
‘We zijn blij je weer hier te hebben, Noortje,’ zei Grootmama, hartelijk, haar ivoorwitte hand drukkend op Nora's knie.
Ze zag in 't fijne bleeke gelaat, waarom 't witte haar glanzend uit het tullen mutsje, sloot.
‘Ik ook, Grootmama.’
Al nauwer omspon haar het oude bekende, steeds dichter, vertrouwelijker om haar heen. Haar hart smeekte: ‘Laat ik mij kunnen neerleggen, 't goed vinden hier.’
's Avonds gingen Nora en Emilie gearmd door de paden van het park. Het regende zacht, uit effen grijze lucht, maar de temperatuur was mild en de voorjaarsregen deed de knoppen zwellen.
| |
| |
Emilie hield een parapluie op voor hen beiden, en ze gingen dicht naast elkaar.
Vanuit zijn hoekje voor 't raam zag de majoor ze op en neer gaan. Hij hoorde hun stemmen. Nora lachte telkens. Onwillekeurig kwam er een zachter licht in zijn oogen. Hij was in een goede stemming. Aan tafel was hij dien middag opgewekter geweest, dan in langen tijd. Tevreden tuurde hij voor zich heen, in stilte verwerkend al wat Nora had zitten verhalen met haar radde tong. Bizonderheden van vrienden en familieleden, - o hij wilde niets meer met de wereld te maken hebben, sinds zijn hulpbehoevendheid had hij zich van iedereen teruggetrokken, - maar als een enkele maal een toon uit zijn vroeger leven tot hem kwam, dan herkende hij die met genoegen, en onder zijn verbitterde onverschilligheid schoot voor een oogenblik zijn oude belangstelling op. Welbehagelijk zag hij den rook na, die uit zijn sigaar naar boven cirkelde. Fee had verwijtend gekeken, toen hij haar na tafel om lucifers gevraagd had. Hij wist wel, ze had gelijk. Hij mocht eigenlijk niet rooken..... Gewoonlijk miste hij 't ook niet, in doffe onverschilligheid had hij ook dat opgegeven. Eén opoffering meer of minder..... Maar een enkele maal, als hij er de opgewektheid voor voelde, wilde hij ook zijn zin hebben. Nonsens, één zoo'n sigaartje. Wat die dokters toch kletsen konden! Op 't laatst liet je je drillen, als een papkind.....
‘Wilt u schaken, Papa?’
Onhoorbaar, met haar zachten tred was Fee binnen gekomen, stond naast zijn stoel.
Hij zag haar aan.
‘Nee. Tenminste nu niet. Maar zeg aan Nora en Emilie dat zij thuiskomen. Het wordt te vochtig buiten!’
Door de openstaande tuindeuren ging Fee het park in.
De regen vloeide zachtjes neer op den steenen plaats, drong kil door haar dunne blouse heen. Onder de boomen voelde je niets. Met hun drieën gingen ze langzaam de tuinpaden op en neer, waar de kiezels nat glommen en een kruidige lucht opsteeg uit het vochtige gras. Nora had haar arm losjes in die van Fee gestoken, en zij luisterde belangstellend naar wat Emilie vertelde van haar huis en haar uitzet, Carel zijn betrekking..... Ze hadden elkaar in lang niet gesproken, en Emilie vol van haar aangelegenheden, had veel te vertellen. Nora onderbrak haar telkens met een vraag. Emilie's huwelijk en al wat daarmee gepaard ging, werd haar op eenmaal een punt van gewicht, waaraan zij, op een afstand en vervuld van andere dingen, weinig
| |
| |
aandacht had geschonken. Emilie voelde zich gestreeld door haar belangstelling. Nora had idée van sommige dingen.....
‘Je moet van den winter veel bij mij komen,’ noodde ze, met iets beschermends in haar toon, dat Fee glimlachen deed. ‘Fee heeft het ook beloofd.’
Fee hief haar donker gezichtje op, en er kwam een ouwelijke trek in haar oogen. ‘Ik zal niet zoo veel weg kunnen,’ zei ze, bezwaard voorvoelend hoe zij toch niet zich los maken kon van de zorgen op Beresteijn. ‘Papa kan niet alleen blijven....’
‘Kom Fee, als ik er ben,’ deed Nora luchtig.
‘Blijf je den heelen winter hier?’ vroeg Fee weifelend. De gedachte waaraan zij niet gewend was, trof haar weer als iets nieuws.
‘Waarschijnlijk wel.’ Nora's blik week uit in de groene struiken, tusschen het opgaand geboomte in den laan. De winter, wat lag die ver en vreemd voor haar.... Ze hoorde wel de bevreemding in Emilie's stem, die vroeg: ‘Hoe kwam je er eigenlijk zoo ineens toe, thuis te willen komen?’ maar ze antwoordde enkel: ‘Ik was moe,’ en haar arm liet los uit die van Fee. Ze voelde wel, Enilie zou haar niet begrijpen. En ze kon niet blootleggen de onrustige woelingen van haar schommelend gemoed, waarin Emilie verwonderd blikken zou. Zij, de jongere, die zoo kalm-voldaan haar levensweg voor zich zag.
‘Kijk, Papa wenkt,’ zei ze, den weg naar huis inslaand.
Binnen was de oude mevrouw uit haar dutje ontwaakt.
‘Rook je, Ernst?’
De majoor haalde wrevelig zijn schouders op. ‘En wat zou dat?’
Ze zweeg. Hij kon 't niet velen, dat er toespelingen op zijn gezondheid gemaakt werden, en zij hoopte in stilte, dat de hoofdpijn weg zou blijven, die meestal het gevolg was van zulke overtredingen. Stil zag ze uit over de plaats, voor de zooveelste maal het bittere verwerkend, dat in haar opstond: hoe het leven haar knappen energieken jongen gemaakt had tot dezen vroeg-ouden lijder, hulpbehoevender dan zij met haar vijf en zeventig jaren. O, je mocht niet morren, 't kwam alles in de wereld, zooals het voor ieder mensch het wijst en best beschikt was. Maar in den laatsten tijd kon ze niet laten er over te tobben, als ze alleen zat, en uit de stilte om haar heen de beelden van het verleden zich losmaakten en voor haar opstonden. Zij zag haar zoon voor zich, zooals hij geweest was, lange jaren geleden, met zijn mooie carrière voor zich, waarop ze zoo trotsch geweest was, zijn
| |
| |
gezond lichaam en aangename manieren. Overal gevierd en geroemd Die jongen liep nu letterlijk alles mee. Hij had een lieve vrouw en knappe kinderen.... Na den dood van Euphemie was hij wel veranderd, maar hij had toch nog zijn werk.... Dit, dit lijdelijk voortleven, met niet de minste kans op beterschap was een beproeving voor hem, èn voor de huisgenooten. Feetje was 't liefst voor hem, zoo geduldig altijd. Die had het lieve opofferende in haar karakter van Euphemie. Maar toch, Noortje leek van de drie meisjes 't meest op haar moeder. Dat bewegelijke, blonde, heel haar tenger persoontje. Ze had het dadelijk weer opgelet vanmiddag.....
‘Ze is toch precies Euphemie, Noortje,’ zei ze plots, hardop in de kamerstilte, zoekend hem te betrekken in haar gedachten, die ook de zijne waren.
‘Ja,’ zei hij, strak naar buiten turend. ‘Dat frappeert mij ook altijd.’
Zijn lichte oogen, scherp, in 't kamer-bleeke gelaat, zagen aandachtig het park in. Hij wenkte ongeduldig met de hand.
‘Komt toch binnen kinderen. Wat is dat voor malligheid, in de regen te blijven loopen!’
| |
III.
Een klare, blauwe hemel spande over Beresteijn, dat in vredige Zondagochtendrust te stoven lag, in den zonnegloed. De groene luiken waren gesloten en op de witgepleisterde gevel viel het licht flikkerend wit.
De pas gegoten geraniums stonden frisch en geurig in de koelte van de groene beuken, die de plaats beschaduwden. In enkele warme dagen was het loover vol uitgegroeid en alles stond in zwaren zomerdos.
Nora lag behagelijk in de waranda, door de spleetjes van haar oogen uit te zien over het pas geschoren gazon, waarin de vergeet-mij-nietjes hel opbloeiden. De kastanje stond in vollen bloei, en trotsch op het hoogtepunt van zijn schoonheid, spreidde hij wijd den rijkdom van zijn roode kaarsen. Om de zoet geurende trossen kringden, zoemend, de bijen.
Nora zuchtte lui. Uit huis kwam geen geluid. Grootmama was met Emilie en Carel naar de kerk gereden en Fee was zeker nog met iets bezig.
| |
| |
Bijna drie weken was Nora nu op Beresteijn. Een voor een waren de gulden Mei-dagen voorbijgeglipt en er was in 't komen en gaan van die gelijkmatige rij een rust geweest, die weldadig over haar geprikkelde vermoeidheid streek. Zij had ervan genoten.
Stil, in loome onverschilligheid had ze de dagen uitgeleefd, zooals ze kwamen, tevreden in hun onbewogenheid. Alles scheen van haar afgegleden hier. Ze werd niet langer opgejaagd en geen gevoel van onvoldaanheid kwelde haar meer. Zelf was ze verbaasd, dat zij zoo stil genieten kon, niets vragend, en niets verwachtend, alleen maar dankbaar voor de rust en de zonneschijn. Haar goede stemming werkte prettig in huis, en de huisgenooten zeiden zich verheugd, dat Nora toch wel geweten had, wat zij deed. En zij vonden haar kalmer en liever dan vroeger.
Ze kon zoo prettig en tevreden bij hen zitten, en haar verhalen hadden een frissche bekoring.
‘Je ziet er veel beter uit, Noortje,’ zei Grootmama soms. ‘Toen je net hierkwam, vond ik je zoo vermoeid.’
Nora had een vluchtig lachje.
‘Ja, Grootmama.’
O, ze wilde er niet aan denken. Ze klemde zich vast aan deze vredige periode, maar achter deze dagen leefde de verborgen angst, voor het oogenblik, dat zij aan geen rust behoefte meer hebben zou..... Zou niet, als haar lichaam uitgerust was, ook haar geest weer zich opheffen, en opnieuw beginnen te hunkeren in onvoldaanheid, te zoeken..... ze wist zelf niet wat. Iets, dat vervulling gaf......
Achter haar kwam Fee uit de kamer op de waranda, luchtig in een dunne blouse en witte rok.
‘Zeg Nora, heb ik je lang laten wachten? O, wat ben jij lui zoo vroeg al, op den dag!’
Fee lachte, boog plagend Nora's stoel achterover.
‘Kijk eens, hoe mooi,’ zei ze, een vaas kleurige rhododendrons heffend in haar hand.
‘Ik zet ze hier, want juffrouw Koosje zegt, ze krijgt tegenwoordig hoofdpijn van bloemen in de kamer.’
Nora was opgestaan.
Alles krijgt een eerbiedwaardigen ouderdom hier op Beresteijn, vindt je ook niet? Jij en ik, wij hooren hier eigenlijk niet. We zijn geen stukje uit een vorig tijdperk, als al 't overige.’
‘We worden 't wel,’ zei Fee, ‘maar je moet nog wat geduld
| |
| |
hebben. Over vijftig jaar, loopen we hier met zwarte mutsjes en slepende japonnen, 't evenbeeld van onze voorouders.’
‘Twee oude juffrouwen, tevreden met hun lot,’ spotte Nora, met lichten huiver om zich heen ziende.
‘Dat hoeft niet,’ zei Fee zacht.
Ze gingen de beschaduwde paadjes van den voortuin.
Buiten het hek brak het licht hel tot hen door.
In blinkende zomerschittering lag de grintweg voor hen.
De lucht was vol vogelgekwetter en insectengegons. Telkens passeerde hen groetend, een boer in Zondagskleeren, op de fiets. Dorpskinderen, in lange, kleurige jurken liepen spelend langs den weg. Beresteijn lag een eind buiten de kom van 't dorp.
In de verte stonden de huizen vredig aaneengerijd, het torentje er boven uit spitsend.
Door een opening in het hout zagen ze den majoor in de beschutte zon-doorschoten paadjes in zijn wagentje rijden. Willem duwde hem.
‘Papa!’ wuifde Fee hem tegen.
Hij zag naar hen op, bewoog stijf, even zijn hand tot wedergroet.
Op eenigen afstand volgde zoetjes achter het wagentje aan, Beer, de bruine langoorige hond, die de trouwe metgezel van deze wandelingen was.
‘Beer! Beer!’ riep Nora luid.
Hij keek op, zijn aandacht gespitst, zijn pluimige staart zwaaide heen en weer van verlangen. Maar hij liet hem meteen weer hangen; zijn plaats was hier, al zwichtte hij bijna voor het geluid van die noodende stem.
Fee zag naar de warme lucht, die in de verte waasde over het weiland.
‘Zoo'n Zondagochtend, dan vind ik alles dubbel heerlijk,’ zei ze, om zich heenziende.
‘Waarom!’ Nora hoorde Fee wel graag wat praten, omdat ze zoo anders was dan zijzelf.
‘Och,’ zei Fee, ‘dan zie ik 't aan alles, dat het Zondag is, ik voel 't in de lucht, ik zie 't aan de boomen, in de verte..... Vindt jij niet, dat daar iets van wijding in is?’
‘Jawel,’ gaf Nora toe. ‘Soms wel. Vooral Zondagochtends. Zondagmiddags verveel ik me altijd weer, en vind alles akelig. Onwillekeurig verwacht je iets van dien Zondag, waar je de heele week tegen aangekeken hebt, en dan aan 't eind van de dag kom je tot de ontdekking, dat er natuurlijk niets is. En dan zakt je mooie stemming en ben ik
| |
| |
al maar weer blij, als 't de volgende dag is, en je hebt tenminste je werk weer.’
Fee had haar stil aangehoord.
‘Ik niet,’ zei ze. Zondagmiddag, daar spaar ik dagen lang een boek voor, en daar ga ik mee naar de hangmat in het achterboschje, zalig.....’
‘Ik kan niet zoo droomen als jij,’ zei Nora, met een verlangende blik in de verte. Ik houd meer van de werkelijkheid.’
‘Wacht even Fee, die korenbloemen moet ik hebben.’
Ze waren een landpaadje ingeslagen, en liepen langs een korenveld.
Nog ongebogen stonden de sterke, jonge halmen. Een enkele klaproos en korenbloem schoot tusschen het graan op.
Langs den steilen slootkant zette Nora voorzichtig haar voet, trok de blauwe korenbloemen één voor één naar zich toe.
Een wit kapelletje wiekte om haar hoofd. Uit het koren schoot verschrikt een vogel op.
Fee was langzaam doorgeloopen. Toen Nora weer op den weg kwam zag ze Fee praten met iemand, die op de fiets voorbijreed.
Het geluid van Fee's lach klonk wijd over den stillen weg.
De man zette zijn hoed op, en reed verder. Toen hij dichterbij kwam, zag ze, dat het een heer was. Hij zag haar ook. Zijn hand ging al naar zijn slappen vilten hoed om haar te groeten, toen bemerkte hij, dat zij een vreemde voor hem was, en hij liet zijn hand weer zakken.
Nora had even geglimlacht. Ze begreep, dat hij haar voor Emilie gehouden had.
Terwijl ze voortging, behield ze den indruk van een prettig flink gezicht, met heldere oogen, die haar in het voorbijgaan even vastgehouden hadden.
Hoe gek, dat je hier buiten zoo op iederen vreemde let, dacht ze.
‘Wie was dat, Fee?’ vroeg ze toch nieuwsgierig, toen ze haar weer ingehaald had.
‘Dokter Stronck,’ vertelde Fee, de opvolger van dokter van Velzen 't Is een aardige man, en hij heeft gelukkig slag met Papa.....’
In Fee's stem was weer 't zorgelijke wijze, waarom Nora altijd even lachen moest, omdat het zoo weinig paste bij haar overigens zoo kinderlijk persoontje.
Maar ze was zich bewust, dat ze het prettig vond, dit Fee te hooren zeggen.
| |
| |
‘Hij woont in dat witte huis, vlak bij de kerk,’ vertelde Fee nog. ‘Heb je je korenbloemen, Nora?’
‘Ja zeker.’ Ze toonde de bloemenbos in haar hand.
‘Ik zet ze straks bij me, als ik brieven schrijf.’
Ze fronste onwillekeurig, bij de gedachte aan al die onbeantwoorde brieven. Ze had ze allen op zij gelegd. Er waren er van Jeanne, van Lize, van mevrouw van Emden, waar ze 't laatste jaar in huis geweest was. Allemaal belangstellende vragen van kennissen naar haar wedervaren, maar hun hartelijkheid had geen weerklank bij haar gewekt. Zij was maar liever met rust gelaten. Ze had niets te geven, op het oogenblik, en ze voelde zich onmachtig hen binnen te leiden in de levensfeer op Beresteijn.
Hoe wonderlijk vergleed in het eene leven, de herinnering aan het andere! 't Kwam haar zoo vreemd voor, soms als zij een enkele maal zich verdiepte, in wat ze haar schreven, hoe haar plaats in de verschillende besturen van clubs en vereenigingen werd ingenomen door anderen. Een ander ook, had haar kamers gehuurd en zij kon zich niet voorstellen, hoe die daar zitten zou op haar plaats, gaan door de kamers van 't huis in de Riouwstraat, dat zij droomen kon, met al zijn gewoonten en geluiden.....
Fee vond dat het te warm werd, om te loopen.
‘Ga je mee het vondertje over en zoo terug door het boschje?’ stelde ze voor. ‘De zon brandt zoo, hè?’
‘Goed,’ zei Nora, overgegeven.
's Middags werd op Beresteijn in den tuin thee gedronken. Op 't gazon stond een wijde kring van stoelen geschaard.
Grootmama zat er met de portefeuille bij zich.
Door haar face à mains bezag ze de platen uit de ‘Illustration’. Telkens als haar iets bizonders fappeerde, las ze het onderschrift aan de anderen voor, in het zacht-vloeiend Fransch, dat zoo welluidend klonk uit haar ouden mond.
Er werd niet gehandwerkt. Grootmama hield de Zondagsrust hoog, en luchtig luierend, aan 't eind van den langen warmen middag, zaten de jongeren om haar heen.
Op den achtergrond stond droomerig de gesloten gevel van het huis, in de middagschaduw. Boven de sparren trilde de heete lucht.
‘Een bizonder mooie dag,’ prees de majoor, die de warmte weldadig door zijn pijnlijke leden voelde glijden. Zoo'n enkele dag, dat
| |
| |
hij eens zonder pijn was deed hem goed. En hij praatte voor zijn doen opgewekt. Uit beleefdheid lachten de anderen om de bekende anecdoten uit zijn jonge jaren, die hij voor zijn eigen genoegen opdiepte, zich hoofdzakelijk tot zijn aanstaanden schoonzoon richttend.....
Carel van Heijmerduinen lag diep achterover in zijn stoel gezakt, zijn slap groot lichaam zonder veerkracht. Zijn fletse, blauwe oogen zagen zijn schoonvader voorbij naar Emilie, om wier aanbiddelijk persoontje hij den langen taaien Zondag op Beresteijn verdroeg. Hij bedacht met voldoening dat er gauw een eind zou komen aan deze wekelijksche verveling, maar hij was te goedhartig en ook te beleefd, om 't haar te toonen.
Met een ruk veerde hij zijn lange beenen overeind om Nora met het doorgeven der kopjes behulpzaam te zijn. Gedwee volgde hij haar aanwijzingen. ‘Dit voor Grootmama, dat Emilie's kopje, en dit mag je zelf houden.’
‘Is de thee wel zoo lekker, als ik hem niet geschonken heb, Grootmama?’ vleide Fee, en haar hand gleed liefkoozend in Grootmama's zwart zijden schoot.
't Was na de koffie, dat Nora Fee, die door Papa in zijn kamer opgehouden werd, had weggestuurd.
‘Ga jij nu je Zondagsuurtje genieten,’ had ze gedrongen. ‘Ik zorg wel voor alles.’
Fee, half onwillig eerst, was gegaan. ‘The garden of Allah’ onder haar arm. Eenmaal in het boschje, waar de hangmat zachtjes deinde, en de lucht vol insectengegons was, had ze genoten. Eerst had ze gelezen, maar het boek was van haar schoot gegleden, en met de handen achter het hoofd gevouwen, was ze stil blijven liggen soezen, van wondere onbegrepen dingen.
Carel en Emilie, die in het boschje wandelden hadden haar weelde verstoord met de mededeeling dat het over vijven was.
Nu zat Fee, wat droomerig nog op het gras, haar hoofd geleund tegen Grootmama's stoel.
Carel toonde de teekening van zijn eetkamerameublement, Emilie zag over zijn schouder mee.
Hij legde Nora de verschillende ontwerpen uit.
‘Dit was eigenlijk mijn keus, maar Emilie houdt niet van armstoelen aan tafel, toen hebben we deze maar genomen.’
Emilie beloonde hem met een lief lachje, en hij greep, spelend even haar pols, en drukte er een zoen op, met steelschen blik op de
| |
| |
oude mevrouw, die zulke dingen niet gepast vond in gezelschap.
Nora wierp stukjes cake aan Beer toe, die onbewegelijk in het gras lag, de pooten gestrekt, de kop op den grond, op zijn onverwachts hapte hij naar een lastige vlieg.
‘Voer die hond geen koek,’ zei Carel. ‘Mijn hond krijgt nooit iets zoets. Tweemaal op een dag een klein bakje hondenbrood, meer niet.’
‘Dan heeft Beer 't beter,’ zei Nora kattig. Die meesterachtigen toon van hem kon ze niet uitstaan.
Carel zweeg, licht geraakt. Van zijn schoonzusjes hield hij 't minst van Nora, die hij in zijn hart bijdehand en onaangenaam vond.
Emilie die 't zag aan zijn gezicht, vond het ongemanierd van Nora altijd te gaan kibbelen.
Van den weg klonken brokstukken van gesprekken door.
Een fietsbelletje snerpte luid op, en een rijtuig rolde zwaar voorbij, in een wolk van stof.
‘Willen we een klein toertje door den tuin doen Papa, voor 't eten?’ stelde Nora voor, die zelf niet langer stil kon zitten.
| |
IV.
‘Toe Nora, wees eens lief,’ verzocht Fee, in de tuinkamer komend, waar Nora zat voor de open deur.
‘Wat dan?’ Maar half gewillig zag Nora op van het naaiwerk in haar schoot.
‘Even wat soep naar vrouw Kool brengen,’ verzocht Fee.
‘Grootmama zou hem hebben meegenomen, maar juffrouw Koosje heeft vergeten hem in het rijtuig te zetten. Ik kan 't zelf niet doen, want ik moet nog al de jampotjes dicht maken, en Papa heeft al een paar maal geroepen, om mij brieven te dicteeren.’
Fee had het altijd druk, en Nora schaamde zich bijna haar ledigheid als ze haar zoo bezig zag.
‘Die liefdewerkjes zijn anders niets voor mij,’ zei ze opstaand. ‘Maar ik wil 't wel doen.’
‘Alsjeblieft,’ verzocht Fee, als gold háár den dienst.
Kijk eens Nora, er is een groot pak voor Emilie uit den Haag gekomen. Zeker weer een cadeau.’
‘Bewaren tot ze vanavond thuiskomt,’ vond Nora en zij en Fee keken belangstellend naar een grooten mand die in de mangelkamer op den steenen vloer stond.
| |
| |
Uit de spleten stak het hooi naar buiten.
Emilie's bezittingen groeiden, en ieder nieuw stuk werd met gejuich ontvangen.
‘Wie van jullie brengt nu de soep naar Vrouw Kool?’ riep juffrouw Koosje uit de provisiekamer.
‘Ik zal 't doen,’ zei Nora, de trapjes opwippend naar het provisiekamertje, aan 't einde van den gang, waar de oude huishoudster, klein, sluik menschje, beverig suiker stond af te wegen.
In 't provisiekamertje rook 't naar gedroogde kruiden en een mengeling van specerijen.
‘Kijk eens liefje, of ik er al over ben. Mijn oogen willen niet meer. Twee en een half ons moet het zijn.’
Nora boog zich over de koperen wijzers der bascule.
‘Ik wil 't wel gelooven, dat U hier niet zien kunt,’ zei ze, ‘'t Is hier half nacht.’
‘Dat wordt wel beter als de perzik zijn blad verliest,’ zei juffrouw Koosje met een blik op het kleine matglazen raampje, waar een leiboom tegen aangroeide.
‘Houd maar op, juffrouw Koosje, 't is al ruim. Krijg ik nu de soep?’
De huishoudster reikte Nora een blikken pannetje met een lang hengsel.
‘Hier kindje, voorzichtig, dat het niet morst.’
Voor juffrouw Koosje waren de volwassen, haar lang over 't hoofd gegroeide meisjes, gebleven de drie moederlooze kindertjes, zooals ze ze op Beresteijn had zien komen, zooals ze ze verwend en vertroeteld had, ze opgepast als ze ziek waren; met al de liefde van haar moederlijk hart ze schadeloos had pogen te stellen tegenover juffrouw Struvers koude strengheid. Als kleine Fee op mooie middagen meedoogenloos werd opgesloten daarboven met sommen of de hemel weet wat voor plagerijen, dan was het menigmaal gebeurd, dat juffrouw Koosje als een schimmetje zoo onhoorbaar den trap was opgeslopen naar de leerkamer, om daar naast het behuilde kindergezicht haar klein rimpelig kopje over het rekenboekje te buigen, waaruit zij onwennig al evenmin wijs kon worden als het kind zelf, dat toch haar troost vond in deze onverwachte deelname. En Nora en Emilie, wat waren die niet dikwijls naar haar toegevlucht, wetend dat zij bij juffrouw Koosje, een immer luisterend oor vonden, voor al de grieven en genoegens uit hun kinderleven. Nog hoorde ze hun driftige voetjes sliffen over 't marmer, om
| |
| |
in haar kamer te komen, en daar getroost te worden met haastig in hun zak gemoffelde appels, en gedroogde peertjes of pruimen,... die kleine heimelijke overtredingen waarin zij evenveel pleizier had als de kinderen zelf. Och ze waren toch altijd zooveel te kort gekomen! Met een toegevende glimlach, zag ze door de glazen tuindeur Nora na, die veel te vlug voor het bengelend soeppannetje aan haar arm, de plaats overstak, om uit het koetshuis haar fiets te halen. De deuren van het koetshuis stonden wijd open. Daarbinnen was het koel en donker, een doordringende geur van gepoetste tuigen kwam Nora tegemoet. Tusschen de dichtgedekte rijtuigen was een open ruimte. Grootmama was met de landauer uitgereden, om visites te maken. Nora nam haar fiets uit het rek. Hi-hi-hi-hi-hi-hi zong Willems tortelduif zijn schallend lachgeluid door de kale ruimte.
Nora wipte vlug op. Met een prettig gangetje reed ze onder de schaduw van de hooge boomen. Warm blakend lagen daar aan weerskanten van den weg de verre weiden, geel van boterbloemen, waarin de koeien loom lagen te peinzen, met onrustig slingeren van hun staart, naar de niet afhoudende plaag van vliegen. In de verte lag het dorp tegen nevelwarme lucht.
‘Ik kon wel weer eens gaan teekenen,’ dacht Nora, getroffen door een boerenhuisje, dat schilderachtig tegen een boomgroep opdook. Zoolang ze op Beresteijn was, had ze haar teekenportefeuille nog niet open gehad. Och, 't was bij haar meer liefhebberij dan gave, dat voelde ze duidelijk. Wie met een groot talent geboren was, was veel gelukkiger.
Het huisje van vrouw Kool, een oude beschermelinge van Grootmama, lag aan een zijwegje even vóór het dorp. Nora reed het erfje op. Er stond nog een fiets tegen den bank bij de deur, en toen Nora voorzichtig de hare er tegen aan liet leunen, schoot het haar in: De dokter zal binnen zijn. Dan wacht ik maar liever even buiten. Een onnaspeurlijke tegenzin overviel haar plotseling, thans dien dokter Stronck te moeten ontmoeten, en 't liefste was ze maar dadelijk weer teruggekeerd. Maar het dochtertje kwam al aan de deur.
‘Dag Freule, komt U er in?’
‘De dokter is zeker bij moeder, Jaantje, dan blijf ik maar even hier.’
‘O, nee, Freule, de dokter is al klaar bij moeder. Komt U maar. Moeder heeft U al gezien.’
Nora kwam maar half gewillig. Een beetje onhandig stapte ze 't drempeltje over naar binnen. De kamer was netjes opgeruimd, koel,
| |
| |
in 't halfdonker gehouden door de dichtgezette zonneluiken. Vrouw Kool zat in een rieten leuningstoel bij 't raam. De lange figuur van den dokter week opzij om Nora door te laten. Hij stond; blijkbaar op punt van heengaan.
‘Dag vrouw Kool. Je bent al weer wat opgeknapt zie ik. Hier heb ik wat soep voor je, van de oude mevrouw.’
‘Dank je kind. O. ik dacht dat het freule Emilie was, nu zie ik 't pas, 't is Nora.... Ik ken je nog wel al heb ik je in lang niet gezien.’ Vrouw Kool had een luide stem. Met de gemeenzaamheid van haar jaren, trok ze Nora's tenger wit figuurtje, dat een lichtplek was in 't sobere, half duistere kamertje, naar zich toe, bezag haar door haar kwieke, diep ingezonken oogjes.
‘Ja, je kent me nog wel.’ Nora lachte, wat wonderlijk aangedaan door deze vrije toon van genegenheid die ze was ontwend. Onwillekeurig zag ze met een blik van verstandhouding om, naar den dokter, haar gelijke in deze omgeving. Hij glimlachte, boog. Hij had een open gulle lach, die heel zijn gelaat overzonde, en dezelfde blik trof Nora, die haar dien Zondagochtend op den weg, zonderling had aangetrokken. Hij ging meteen.
‘Nu vrouw Kool, en dan maar zachtjes zoo voortgaan. We hebben het al weer gewonnen. Freule!’ Hij bedacht zich, keerde zich vol naar haar toe.
‘Hoe gaat het Uw vader?’
‘Nogal wel op het oogenblik, dank U,’ antwoordde Nora, in 't minst niet bevreemd dat hij haar aansprak, een vreemde. In deze omgeving ging alles zooveel gemakkelijker.
‘Hij komt zeker buiten?’
‘Iederen dag. Maar hij slaapt horrible.’
Hij schudde het hoofd en er kwam iets zachts, meewarigs in zijn oogen, in zwijgend verstaan van het moeilijk gedragen lijden daarginds op Beresteijn, dat zij beiden hadden doorschouwd. Hij heeft iets heel symphathieks, dacht Nora.
‘Dag dokter.’ Hij lichtte zijn hoed, het buigen van zijn hoofd was voor Nora.
‘Een beste man, de nieuwe dokter, maar we houden hem niet,’ zei vrouw Kool.
‘We houden hem niet?’ vroeg Nora werktuigelijk na.
Door 't spleetje van de blinden zag ze de figuur van den dokter, haastig, als had hij tijd in te halen, door het hekje verdwijnen.
| |
| |
‘Zulke hooren niet hier,’ zei vrouw Kool, vol overtuiging. ‘Die is te jong en te geleerd voor hier.’
Nora zweeg, als had haar iets onaangenaams getroffen.
‘Ik hoop dat de soep je goed zal doen,’ zei ze toen, haar stoel naast die van vrouw Kool schuivend.
‘Ja kind, je Grootmama is goed voor me,’ en vrouw Kool deed Nora 't omstandig verhaal van haar ongesteldheid bij iedere bewering Jaantje's bevestiging inroepend, beiden eenparig vol lof over den nieuwen dokter, die moeder met een fleschje opgeknapt had.
Opgewekt kwam Nora thuis. De bel op het huis had al geluid en ijlings schoot ze de eetkamer in. Willem schepte reeds met langzaam bewegen van den zwaren soeplepel de borden vol aan het buffet.
‘Ik ben wat laat, Grootmama.’... Ze zat meteen op haar plaats, vouwde haar servet open.
‘Die vrouw Kool is ook zoo lang van stof.’ Er was een lichtje in haar oogen, een lachje in haar stem. De oude vrouw knikte, ten teeken dat haar verontschuldiging was aangenomen. Zwijgend vouwden zich haar dorre handen tot het sein van beginnen. In de eetkamer was het koel en frisch, aan de schaduwzijde van het huis gelegen. De rozen op 't midden van de tafel verspreidden een zachten geur. Uit de soepborden kringelde dunnetjes de warme wasem omhoog.
‘Hebt U prettig visites gedaan, Grootmama? Wie waren er thuis?’ informeerde Nora in één adem.
De oude vrouw bedacht zich even. Ze was wat vermoeid, en ze dacht, straks als ze even geslapen had, zou dat gevoel van dofheid wel optrekken.
‘Mevrouw van Wemeldingen was thuis,’ vertelde ze. ‘Ik heb een heel prettige visite bij haar gedaan. Ze heeft me veel verteld van haar dochter uit Indië, die haar man verloren heeft. Er waren juist weer brieven gekomen.’
De woorden kwamen langzaam over haar lippen. Haar gedachten toefden weer bij haar oude vriendin, die veel verdriet gehad had in haar leven, als zij......
Fee, belangstellend, deed vragen. Nora's aandacht ging al weer op wat anders over.
‘Ik heb bij vrouw Kool dokter Stronck gesproken, Papa. Hij vroeg naar U.’
De majoor wendde zijn smal, wit gezicht naar haar toe: ‘Zóó?’
| |
| |
't Kwam Nora voor of haar woorden het tooneeltje bij vrouw Kool niet weergaven, althans in andere proporties, dan 't haar voor den geest stond.
‘Màg U hem?’ vroeg ze onmiddellijk er op, gehoor gevende aan haar innerlijken drang meer te hooren van dien man, die zoo wonder haar belangstelling had gewekt.
‘Jawel, jawel,’ stemde hij toe. ‘Hij is niet slechter dan de rest. In den grond zijn ze allen 't zelfde, die dokters....’ Hij was in de laatste jaren met heel wat verschillende doktoren in aanraking geweest, teleurgesteld, ondervindend dat geen enkele hem redden kon van de kwaal die één voor één zijn ledematen had opgeëischt, tot hij geworden was het hulpbehoevend wrak, dat hij thans was, de dagen voortsleepend tot een lange, moeilijke rij.
‘Op het dorp zijn ze erg met hem ingenomen,’ vertelde Fee.
‘Papa, wat zegt u wel van onze eerste aardbeien?’
's Avonds bracht de post een brief van Jeanne, Nora's beste kennis uit den Haag. ‘Je laatste schrijven vond ik zoo weinig opgewekt,’ las Nora. ‘Mocht het je te machtig worden, daar buiten, kom dan na het huwelijk van je zuster bij mij. Je weet je bent altijd welkom. Als je onverwacht voor mij staat, zal ik niets verbaasd zijn. Ik ken je! A propos, André is désolé na je vertrek. Ik zit dagelijks 's ochtends op Scheveningen. Baby heeft de zeelucht noodig....’
Over de rest las Nora heen.
's Avonds op haar kamer haalde ze den brief weer voor den dag en las hem over.... ‘Kom dan na het huwelijk van je zuster weer bij mij...’
In een opwelling Jeanne te moeten weerspreken, sloeg ze haar portefeuille open en begon te schrijven: ‘Ik moet je eerlijk bekennen, lieve Jeanne, dat ik te lui geweest ben, om te schrijven. Van daar dat mijn weinige woorden je misschien minder opgewekt schenen. Het is hier heerlijk, en ik verlang op 't oogenblik niets anders. De dagen zijn prachtig en ik zou je ook hier hebben willen, om zóó tot rust te komen.....’
Hier stokte haar pen. Het laatste, voelde ze, was niet heelemaal oprecht. Ze verlangde niet naar Jeanne, ze begeerde niets terug uit haar vroeger leven, de hofmakerijen van Jeanne's verwaanden broeder André, 't minst van al. Hoe ver stond het alles van haar tegenwoordig bestaan! Met haar ellebogen op den schrijftafel bleef ze voor zich uit zitten peinzen, haar aandacht weg van den brief.
| |
| |
In de andere kamer praatten Emilie en Fee onder 't uitkleeden.
Nora klapte haar portefeuille dicht, en opende de deur die hun kamers verbond. Fee, klaar wakker, zat met hoog opgetrokken knieën in haar bed overeind, luisterend naar Emilie, die verhalen deed van haar uitstapje in Arnhem, waar ge had gelogeerd bij een Oom en Tante van Carel.
‘Ze waren zoo lief voor me, jullie hebt geen begrip hoe ze me verwenden!’ Emilie genoot van haar eigen weelde. Zij was geboren om gevierd en aangebeden te worden, en zij ging door het leven met een lichten tred, in het zeker besef, dat haar een eereplaats werd aangeboden, Zij was gehuldigd en uitverkoren! Wat stond daarnaast nog te begeeren?
Nora stond tegen de deurpost geleund.
Ze gag toe, hoe Emilie haar lange blonde haren om zich heen waaien deed, borstelend met lange streken, vol geduld en toewijding.
De verhalen gingen wat leeg over haar heen.
‘Nu goeien nacht,’ zei ze, middenin een verhaal van Emilie, die verwonderd even opkeek en haar nazag, getroffen door dit gemis aan belangstelling.
In bed sliep Nora niet dadelijk in. Met de handen achter het hoofd gevouwen, lag ze stil uit te zien, in den lichten zomeravondhemel over de eindelooze weiden, in grijgen dauwdamp. Daarachter lag het dorp in avondrust. Een enkel lichtje flikkerde in de verte. En opeens was daar een stille verheuging in haar, dat zij hier was en niet wegging, deze week nog niet, en de volgende niet, en een reeks van dagen niet......
| |
V.
‘Papa is niets goed,’ zei Fee, bleekjes over den ontbijttafel ziend. Nora trad door de openstaande deuren uit den tuin naar binnen.
‘Is Papa niet wel?’ vroeg ze rondziende. Fee schudde haar hoofd, vermoeid terugdenkend aan heel dien doorgetobden nacht. De majoor had een van die eindelooze nachten doorgeworsteld, dat het stilliggen een beproeving en slapen een onmogelijkheid voor hem was. Ten einde raad had hij om twee uur Willem om Fee gezonden. Fee was gekomen, smalletjes in haar rood kamerjaponnetje had ze voor zijn bed gezeten, thee voor hem gezet, geprobeerd hem wat af te leiden, met een boek, een praatje, iedere minuut zijn kussens ver- | |
| |
plooiend, toch bij ervaring wetend, hoe niets hem helpen kon. Zijn pijnstillende poeder hielp hem niet, en zijn kregel ongeduld groeide met de minuut.... Verlicht had Fee eindelijk aan het bewegen in huis gehoord, dat de nacht voorbij was, de dag zou tenminste wat afleiding brengen. Nu hielp Willem Papa met kleeden.
‘Had mij toch geroepen!’ viel Nora verwijtend uit, toen ze alles gehoord had. Eén blik op Fee's gezichtje, waarin de oogen klein trokken van vermoeidheid, zeide 't haar opeens wat niemand op Beresteijn scheen te zien, hoe er te veel van Fee's jeugd gevergd werd.
Emilie bestreek dunne sneedjes brood met honing. Grootmama's ontbijt, dat ze haar boven bracht.
‘'t Is het beste dat we om den dokter zenden,’ zei ze.
‘Ik zal er met Grootmama over praten.’
‘Ja,’ zei Fee, ‘hij wekt Papa wat op, en misschien kan hij iets geven....’ Ze geeuwde moe achter haar hand. Nora vond opeens haar opgewektheid weer.
‘Geef eens wat thee, Fee.’
Ze zaten ver van elkaar aan de groote ontbijttafel. Het had 's nachts geregend. De lucht zag nog buiïg en bij iederen windstoot schudde de lindeboom achter het huis zijn zwaren vochtlaag af in een regen van druppels.
‘'t Is verbazend afgekoeld,’ zei Nora.
Fee bukte zich, zette de poes, die bedelend langs haar rokken streek, een schoteltje melk voor.
‘Niet aankomen, Beer.’
Fee studeerde haar zangoefeningen en Nora had beloofd wat bij Papa te gaan zitten. Ze vond hem in zijn eigen kamer. Hij had geen opgewektheid gevoeld zich naar de huiskamer te laten brengen, waar het lichter was. Willem had een paar blokken op den haard gegooid om het vocht, en het brandende hout gaf een eigenaardige geur in de lage donkere kamer.
‘Morgen Papa!’ zei Nora opgewekt.
Hij zag niet op.
‘Ben jij 't Fee?’
‘Nee ik, Nora. Hoe is 't nu met U?’
‘Waar is Emilie?’ viel hij knorrig uit.
‘Emilie is naar het dorp, voor een paar boodschappen.’
‘Waarom is ze niet eerst hier gekomen? Ze had een brief voor mij
| |
| |
mee kunnen nemen, maar hij was natuurlijk weer niet klaar. Die suffert van een Willem heeft mij een half uur op een enveloppe laten wachten.’
‘O, die brief breng ik voor de koffie nog wel op de fiets naar het dorp,’ stelde Nora hem gerust.
‘Willem is trouwens bezig zijn hof te maken aan oude Pietje, maar 't lijkt me nogal onvrij voor beide partijen, want hij moet zoo geweldig gillen, en nog schrobt Pietje onverstoorbaar voort. Ik ben maar weggegaan, uit discretie!’
Er vloog zijns ondanks een glimlach over zijn pijnlijk vertrokken gelaat, geelbleek in den grauwen, killen ochtend.
‘Trek het gordijn eens open,’ verzocht hij.
Nora schoof de gordijnen weg van het raam.
‘'t Is hier pikdonker,’ zei ze. ‘U moest toch de plantaan eens laten snoeien, Papa. Hij groeit nog in huis.’
Hij gaf geen antwoord. De pijn in zijn arm kroop weer op, fel en stekend. Een kreungeluid ontsnapte hem, en hij verschoof pijnlijk in zijn stoel.
Nora merkte het, maar ze wist, dat ze hem niet beklagen mocht.
Dezelfde vrees voor het medelijden van anderen, die hem in 't begin van zijn hulpbehoevendheid er toe gedreven had, zich van iederen terug te trekken, deed hem nog, zich verbergen voor zijn kinderen.
‘Afleiding,’ dacht Nora. ‘Misschien dat er iets in 't Ochtendblad.... Luister eens Papa, een aardig stukje over 't leven in Berlijn,’ zei ze, de courant inziend. ‘Zal ik 't U voorlezen?’
Een oogenblik zat hij stil te luisteren, zijn opmerkzaamheid getrokken naar Nora's blond gekapt hoofd, dat hem sterk aan Euphemie deed denken. Zij en Emilie hadden haar mooie gouden haren.....
Maar hij was toch te moe, en te kriebelig, te ongedurig ook, na dien ellendigen nacht, om lang afgeleid te kunnen worden, door haar gezelschap.
Nora deed haar best, maar 't lukte haar niet hem op te wekken uit zijn doffe neerslachtigheid en na een uur zond hij haar weg, in de kregele behoefte alleen te willen zijn.
Teleurgesteld zocht Nora Fee op, die nog altijd met langgerekte trillers den slaap uit haar oogen poogde te verdrijven. Zij had een helder geluid en studeerde ijverig.
‘Bij Papa kan ik niets uitrichten,’ zei Nora mistroostig.
‘Hij is altijd zoo, na een ergen aanval,’ antwoordde Fee gelaten.
| |
| |
Nora liet zich in een stoel bij 't raam zakken en huiverde kil in haar dunne blouse. Met dit regenweer was 't vochtig in huis.
Beneden ging de bel over. Een mannestem klonk in den gang.
‘De dokter,’ zei Fee, scherp hoorend.
Nora viel weer terug in haar stoel.
‘Moet je er niet heen?’ vroeg ze, niet in Fee's rechten willende treden.
‘Nog niet,’ zei Fee rustig en weer parelden de hooge noten uit haar keel.
Nora zag zwijgend uit over de plaats waar de geraniums, verwaaid en verregend de rose blaadjes strooiden aan hun voet.
‘Zou die dokter lange bezoeken maken?....’
‘La...aa....aaa.....aaah....’ zong Fee.
‘Is Nora daar?’ riep Grootmama's stem uit haar eigen kamer.
‘Ja Grootmama?’ Nora was al op.
‘Vraag den dokter, voor hij weggaat even bij mij boven te komen,’ verzocht de oude vrouw. ‘Ik wil hem wel spreken.’
‘Goed, Grootmama.’
Op langzame voeten ging Nora den trap af. Beneden ging de deur van haar vaders kamer open, ze hoorde den dokter naar buiten komen. Emilie, die juist thuisgekomen was, liet hem uit. Ze stonden nog, pratend in de deur, toen Nora boven aan den trap verscheen.
‘Dokter, Grootmama vraagt naar U,’ riep zij haastig.
Sneller dan Emilie zag hij om.
‘Grootmama wil U even zien,’ verzocht Nora bedaarder nu.
Ze zag haar ongecontroleerden haast belachelijk op eenmaal.
Dokter Stronk begroette haar als een bekende.
‘Ik ga met U mee,’ zei hij effen, dadelijk bereid. Zwijgend ging ze hem voor naar boven.
Op den bovengang met zijn gewitte muren, keerde hij zich naar haar toe.
‘Het is met Uw vader weer hetzelfde.’
‘Ja dat begrijp ik.’ Ze sloeg haar oogen groot naar hem op en zag zijn gezicht nadenkend afgewend.
‘Men kan zoo weinig voor hem doen, altijd.’
Hij keerde zich om, levendig op eenmaal.
‘Hij moest er eens uit,’ zei hij energiek. ‘Nu niet, maar in den nazomer.’
Ze dacht vliegensvlug na. ‘Wou hij dat? Met zijn stoel in de coupé.. 't Zou kunnen....’
| |
| |
‘Met een beetje goeden wil kan 't,’ zie hij, haar gedachtengang volgend. We moeten er wat moeite voor over hebben.’
‘Natuurlijk. Hebt U er al met Papa over gesproken?’
‘Nee,’ zei hij, met een doorbrekenden lach. ‘Nog niet. Rome is niet op een dag gebouwd! En bovendien, Uw bondgenootschap heb ik er bij noodig.’
‘Dat beloof ik,’ zei ze lachend.
Voor Grootmama's deur reikte zij hem haar hand.
Ze voelde de zijne in een warmen vasten greep, en vlugger dan zij zelf begreep, liet ze los.
Hij verdween door de deur, zijn groot hoofd, wat gebogen tusschen zijn schouders, zijn bewegingen gehaast, zoodra hij zich niet inhield.
Zacht neuriënd ging ze naar haar kamer, om haar hoed op te zetten. Ze moestimmers nog voor Papa naar het dorp, om dien brief weg te brengen?
In den spiegel trof haar een ongewone glanzing in haar eigen oog. Haar mond, groot in 't mager gezichtje met de teere huid, had een weeken trek. Haastig schoot zij in haar regenmantel.
Het was twaalf uur, toen Nora, na den brief van den majoor bezorgd te hebben, door de ruime dorpstraat naar huis fietste. De school ging uit, en drommen kinderen puilden naar buiten. Hun joelende stemmen sloegen lawaaïg uit over het pleintje. Heel de straat was plotseling gevuld van kinderen, en kinderkreten. Stoeiend, jubelend braken zij op eenmaal als een dichte massa uit de geopende deur, vechtend in een niet langer te beteugelen levensbehoefte.
Nora keek ernaar en als altijd wanneer zij door een troep vroolijke kinderen ging, stak haar even, benijdend de gedachte aan haar eigen kinderjaren, bij juffrouw Struwer in de sombere leerkamer op Beresteijn.
De door het leven verschrompelde, die geen kinderhart begreep, haar als jong meisje nog minder had verstaan.
Aan den overkant van den weg school het doktershuis weg, onder de hooge boomen.
Wat somber, op dezen triesten dag,’ dacht Nora.
Twee kleine jongens hadden zich uit de kinderkluwen losgemaakt, en vlogen den tuin in. Nora zag ze na. Ze zag ook den dokter uit de de deur komen, de jongens snelden op hem toe..... De kleinste droeg hij weg op zijn rug.....
Met een glimlach reed Nora door. Hij had dus twee jongens. In de
| |
| |
waranda had een kleine donkere vrouwenfiguur gestaan. Zou dat.... zijn vrouw zijn?
‘Pas op, jongen!’ Met een handige zwenking kon ze nog net bijtijds om een klein kereltje heenrijden, dat voor haar wiel liep. Buiten de kom van het dorp kon ze weer ongestoord voortglijden en haar gedachten toefden weer bij het doktersgezin in het lage witte huis, dat ze zoo goed kende. Bij den ouden dokter van Velzen, hadden zij als kinderen wel in den tuin gespeeld. Van dien boom bij het hek schudde de doktersvrouw vroege peertjes voor hen af.....
Och, als je geen kind meer was, werden alle verhoudingen zoo anders......
| |
VI.
De Junimaand was voorbijgegaan. Een sterke rij van zonneglanzende dagen, onder effen blauwen hemel. Op Beresteijn bloeiden de rozen overvloedig en de zomer had zijn hoogtepunt bereikt.
Emilie was de bruid. Ze droeg haar hoofdje nog fierder dan gewoonlijk en door de dagen gloorde een zachte feestelijkheid.
De majoor, die den langen dag slechts opzien kon tegen het vertoon van feestelijkheid en veel gasten in zijn huis - vreemden zoowel als bekenden, die spreken zouden van zijn gebrekkigen staat - sloot zich op in zijn kamer en wilde zich met niets bemoeien.
Nora en Fee deden hun best, Papa die zich met het egoïsme van zijn afhankelijken toestand licht veronachtzaamd voelde, niets te kort te laten komen. Het had altijd als een somber contrast gestaan, achter alle vroolijkheid uit hun jonge jaren dezen zorg voor hun hulpbehoevenden vader. Voor Fee was het bij al wat zij deed, gewoonte geworden, acht te geven op zijn ongeduldig geroep van: Féé, Féé, Féé dan toch! waarmee hij haar op alle uren van den dag tot zich riep.
In den laatsten tijd gebeurde het dikwijls, dat Nora ging.
‘Jij niet Fee, ik zal wel eens gaan hooren, wat Papa wil,’ zei ze dan, als Fee al opgevlogen was.
Fee, die eerst had tegengestribbeld, begon er aan te wennen, dat zij in Nora, een onverwachten steun gevonden had bij dezen zwaren post. En langzamerhand kreeg Nora haar er toe, als er sprake was van feestelijkheidjes bij familieleden van Carel, dat zij eens thuis mocht blijven, en Fee ging. Fee stond altijd klaar om te bedanken, maar Nora zette het door, gedreven door het bewustzijn dat Fee te lang allen zorg alleen gedragen had op Beresteijn.
| |
| |
‘Het was niet goed geweest,’ dacht ze dikwijls nu, werktuigelijk de woorden uit het opengeslagen boek op haar knie opdreunend in de stille kamer, waar Grootmama's breinaalden haar begeleiden en een diepe zucht van tijd tot tijd opsteeg uit den rolstoel. Hoe had Fee hier gezeten! Dag aan dag in deze sombere kamer, tusschen deze beide oude menschen in, Papa, en Grootmama, die evenmin besefte, hoe zij met haar groote voorliefde voor Fee, Fee's jeugd ten offer had gevraagd.
Emilie leefde haar eigen leven, als zij gedaan had. Om Fee had niemand gedacht.....
De majoor was deze verandering niet onwelkom. Nora verstond het beter dan Fee in al haar gewilligheid, hem uit zijn slappe moedeloosheid op te wekken. Als zij binnenkwam, versmolten voor haar opgewektheid de grieven, die hij had willen luchten. Hij voelde wel, zij zou niet als Fee al zijn ongemotiveerde nukken en grieven verdragen, en onwillekeurig toomde hij zich voor haar wat in.
Hij had nu iets om op te kijken, als hij stil zat te staren in 't groene park. Nora had met hem gesproken over zijn mogelijk reisje in September. Den eersten maal, dat ze er over begonnen was, had hij 't grimmig verworpen. Hij had een slechten dag en 't verluchtte hem, eens goed uit te varen over de onmogelijkheid van zoo'n idioot plan. Was hij een man om te reizen? en hadden die eeuwige kuren hem ooit gebaat?
Nora had hem laten mopperen, maar den volgenden dag was ze er weer over begonnen, telkens opnieuw in heimelijke overeenkomst met dokter Stronck, die haar krachtig steunde. Er ging een zeldzame prikkel tot opgewektheid uit van dezen man, ondervond Nora ieder keer, dat hij kwam om haar vader te bezoeken, en ze hem praten hoorde met zijn gezond optimisme alle bezwaren wegredeneerend, tot ten laatste haar vader zelf, zich voor het plan begon te interessseeren, en uit zijn eigen zich verdiepen ging in de bizonderheden. Dokter Stronck wist voor alles raad. En Nora lette op, hoe hij als geen ander den tact bezat, met den eigenaardigen invalide om te gaan, al zijn verschillende stemmingen achtend, waarvoor hij toch niet terugweek. Met één opslag van zijn oolijk oog, had hij bij 't binnentreden van haar gezicht al afgelezen, hoe het humeur van den zieke dien dag wel was. Nora, met een enkel woord, leidde 't gesprek in de gewenschte richting, en zij hadden een heimelijke pleizier in hun stil en snel begrijpende spel.
| |
| |
‘Die dokter Stronck is een man, waar je tenminste mee praten kunt,’ zei de majoor dan, als de deur achter hem dicht was, en iets van zijn krachtige persoonlijkheid vol levensdurf in de kamer achtergebleven scheen.
Nora, met een wonder lachje in haar oogen, bergde haar werk op. Er was in dege dagen een ongekende lichte blijheid in haar. Zij wist niet of het was, Emilie's trotsch gedragen geluk, dat zijn glans afwierp ook op haar, of dat het was de feestelijke stemming in huis, de mooie zomerdagen..... Zij dacht eigenlijk heelemaal niet, en iedere dag die voorbijging had zijn eigen weelde, zijn ongeweten rijkdom. -
Het was receptie op Beresteijn, ter eere van Card en Emilie. In den laten middag kruisten de ouderwetsche équipages der omliggende buitens elkaar op het voorplein; hun zware wielen dofknarsend over den steenen plaats.
In de groote suite vol menschenbeweeg en stemmengegons begroetten Emilie's stralende oogen, iedere nieuw aangekomene over de hoofden heen.
Het ging haar uitstekend af, het glanzend middelpunt te wezen. Zij had voor ieder een praatje een lachje klaar en als een stille voldoening streelde haar de onuitgesproken hulde in Carels bewonderend oog.
Carels ouders waren overgekomen; aan de andere zijde van het bruidspaar ontving Grootmama mee de gasten, met een statigheid van bewegen over haar fijne, teere persoonlijkheid, in heel haar houding en gebaar, die haar nog in haar broozen ouderdom indrukwekkend maakte.
Menschen kwamen en gingen, een onafgebroken klankgedruisch van pratende stemmen, golfde in beide kamers op. Er waren veel vrienden van Carel gekomen, telkens lieten jongelui zich aan Nora en Fee voorstellen. Zij vonden in een hoek van de kamer met hun allen het hoogste woord, betrokken ieder in hun vroolijkheid.
Achter de ruggen om glipte Nora weg, om een oude dame aan te spreken, haar vlugge opmerkzaamheid was overal tegelijk.
Tusschen het bont gewemel van lichte damestoiletten en zwarte heerenruggen zocht haar aandacht in de voorste kamer.....
De wat zonderlinge figuur van den Notaris boog thans voor bruid en bruidegom; zijn zware stem klonk boven alles uit. De dominé en zijn vrouw waren al geweest. Al de menschen uit het dorp kwamen toch.....
| |
| |
Het oude mevrouwtje voor haar, drukte haar kille gehandschoende hand, in Nora's arm.
Zij wilde de bloemen zien, die zij gezonden had, en Nora leidde haar de menschenvolle kamer door, naar een hoogen korf, waaruit zacht getinte azalia mollis te puilen scheen.
‘Ze zijn beeldig, Mevrouw, ziet u wel?’
De oude vrouw naast haar, wat duizelig van al 't beweeg voor haar heen, de bedwelmende geur, en al die kleuren, kéék met vertroebelde oogen.
‘Heel mooi, heel mooi,’ prevelde ze zacht, zonder te zien.
Het lichtblauw figuurtje voor haar, hield ze vast.
‘Nora.... die ben je immers..... precies je lieve moeder geworden....
Nora lachte. Het werd haar meer gezegd hier, door oude kennissen, die haar moeder jong gekend hadden.
Knechts met bladen thee en limonade liepen rond.
Het oude mevrouwtje was weer weggedrenteld, andere menschen kwamen op Nora toe..... Over hen heen, zag ze geboeid op eenmaal, de lange figuur van dokter Stronck, buigend voor het bruidspaar. Met zijn rug naar haar toe, stond hij met Grootmama te praten. Op zijn wandeling door de kamers hielden verscheiden menschen hem aan. Het duurde even, voor hij in de achterste kamer, Fee trof, die bij de tafel met cadeaux stond. Hij bracht de excuses van zijn vrouw over die door ongesteldheid verhinderd was geweest mee te komen.....
Nora liet de witte linten van een bloemenmand door haar vingers glijden.
‘Hebt u mijn zuster niet gekend in den Haag, freule?’
Daar kwam hij. Bruusk keerde Nora 't jongemensch dat haar aansprak, den rug toe.
‘Ik had U al gezocht! Mag ik U ook wel zeer gelukwenschen?’ trad dokter Stronck met uitgestoken hand op haar toe.
Ze ontving hem blij. Hij was in den dagelijkschen omgang een goed vriend geworden en zij begroette hem hartelijk. Hij bleef even bij haar staan praten. Ze vertelde hem, van haar vader, die verkozen had in zijn eigen kamer te blijven.
‘Hij komt van middag wel aan tafel.’
‘Ik zal hem zoo eens even op gaan zoeken,’ beloofde hij. De gedeelde zorg voor den hulpbehoevende lijder had een zekere intimiteit tusschen hen doen ontstaan. Nora zag in hem de ingewijde, die op
| |
| |
de hoogte was van al hun huiselijke omstandigheden en ongedwongen naar hem op ziend, babbelde zij vroolijk voort.
Hij bewonderde den bijeengebrachten schat van bloemen die de groote suite op Beresteijn zulk een feestelijk aanzien gad.
‘Jammer, dat ze na enkele dagen weg zijn,’ vond Nora.
‘Zoo gaat het met alles in de wereld, nietwaar? We zouden 't schoone vast willen houden, maar 't wordt ons slechts vluchtig toebedeeld. Daarom is 't ons te kostbaarder....’
‘Dat is waar.’ Haar oogen, ernstig op eenmaal zagen hem voorbij, het leege park in, waar onder de hooge boomen, de zon schoot tusschen de stammen.
‘Uw Grootmama houdt zich maar kranig. Ze zal straks minder moe zijn, dan de bruid, of U een van allen.....’
Zij lachte weer den gragen lach van haar bewegelijken mond, die als zij stil en gesloten was, op eenmaal iets droefs aan haar mager gezichtje geven kon, waarin dan ook de oogen niet leefden.
‘Nietwaar?’
Fee, een oogenblik alleen gelaten, kwam bij hun staan om een aardige ondervinding van den middag te vertellen.
‘Ik wensch U veel genoegen van avond,’ zei hij, bij 't afscheid nemen, hen beiden de hand drukkend.
‘Dank U.’
Nora's gedachten, vielen terug, de leege avonduren langs, die nog vol feestelijkheid wezen zouden. Het hoogtepunt van den dag was geweest, bekende ze zich zelf.
De kamer begon leeger te worden. Fee bukte naar een uitgevallen roos......
Jan Stronck ging met bedachtzamen stap door de hooge groene lanen van Beresteijn naar huis.
Om hem heen was de stille volle weelde van den laten zomermiddag. Op de perken bloeiden anjelieren en rozen en een geurig koeltje streek hem weldoend tegemoet in tegenstelling met de kamerhitte daarbinnen.
Hij zette zijn hoed af en liet het langs zijn hoog voorhoofd spelen, waarvan hij het dikke blonde haar met een gewoonte-beweging had weggestreken.
Het gebeurde hem zelden, dat hij zoo rustig voor zijn pleizier wandelen kon. Altijd had hij haast en op zijn vluchtige bezoeken bij
| |
| |
den majoor, had hij nauwelijks tijd om acht te geven op de schoonheid van Beresteijn's park. Nu vond hij dat het een bijzonder mooi aangelegde oude plaats was. Vroeger was dit gedeelte wel voor het publiek toegankelijk geweest, had Nora hem verteld, maar sinds de majoor gebrekkig geworden was, en hier veel rondgereden werd, had men het voor wandelaars gesloten.
Voor zijn gedachten verrees het ziekelijk bleeke gelaat van den invalide, met zijn scherpe blauwe oogen, die zoo onderzoekend van uit zijn leeren rolstoel iederen bezoeker tegemoet zagen. Zoo had hij hem gezien, den eersten maal dat hij op Beresteijn gekomen was.
Hij herinnerde zich hoe hij van dat eerste bezoek een somberen indruk meegenomen had. Hoe hem bijgebleven was, de herinnering aan dat groote, eenzame huis, waarom de herfstwind loeide, de diepe donkere kamer, waarin hij ontvangen was, door den stugge gemelijken zieke, die zijn dagen droeg als een last, onverzacht door de bescheiden toewijding van zijn jongste dochter, die met haar zonnige zacht gezichtje niet opgewassen scheen tegen dezen zwaren taak.
Jan Stronck was een scherp waarnemer, die al spoedig den toestand op Beresteijn had doorzien.
Hij werd er dikwijls ontboden. Het scheen dat hij het vertrouwen van den invalide had weten te winnen. Hij stelde veel belang in zijn persoonlijkheid en langzamerhand begon hij ook den weg te vinden tot het gesloten gemoed van dezen eigenaardigen moeilijken man, met wien hij toch graag praatte.
Hij vond hem in den laatsten tijd soms opgewekter, toegankelijker, naar 't scheen.
De dokter glimlachte met een eigenaardige uitdrukking voor zich heen.
Hij wist, niet hij alleen had dit bewerkt. Er was hem een onverwachte hulp verschenen, in de majoors oudste dochter en meer dan hij dat vroeger ooit met de huisgenooten had gedaan, had hij in den laatsten tijd met haar gesproken over den toestand van den zieke, voelend, onwillekeurig, dat zij die had doorzien, en hem begrijpen zou.
Het had hem in den beginne verwonderd dat zij gekomen was, hij had niet geweten, dat de majoor nog een dochter had, enhij had gevonden, zij paste niet op Beresteijn.
Maar langzamerhand raakte hij gewend aan het verfrisschend praatje, 't onontbeerlijk groetje van haar groote lichte oogen, wanneer hij den majoor verliet.
| |
| |
Hij begreep dat zij 't was, die sommige dingen anders had ingesteld, en met haar wakkere geest den onverschilligen vader iets opwekte uit zijn sleurdofheid.
Zijn bezoeken op Beresteijn hadden een ongekende bekoring voor hem gekregen, en hij wist dat hij hoopte dat zij blijven zou..... àltijd.
Het was den avond van Emilie's trouwdag.
Beresteijn, dat voor een wijle, 't ongewoon gerucht van feestelijk rumoer en drukke stemmen binnen zijn muren besloten had, was tot zijn stille rust weergekeerd.
Een voor een, waren familieleden en gasten heengegaan en in de groote kamers waar nog de sporen van het voorbije feest te zien waren, hingen de bloemen verflenscht, de lange tafels, afgedekt, stonden uiteengeschoven.
Juffrouw Koosje, wat moe en warm van de ongewone drukte, zenuwachtig door het heengaan van Emilie, dat zij voelde als was 't haar eigen kind, gaf aanwijzingen aan de vreemde knechts. Als in een droom bergde ze met Willem het zilver weg, en zij fluisterden samen bij het buffet, over 't gebeuren van den dag, in een zeldzame bui van vertrouwelijkheid, zich één voelend met hun beiden, zij die zooveel hadden meegemaakt in dit huis, waarvan het overige personeel niets wist.
De avond was zwoel en windstil. Op de plaats floten de merels, en 't park stond roerloos in den zonloozen avond, nu het menschenbeweeg had opgehouden. De donkere lanen strekten zich eindeloos, stil.
De majoor zat stilletjes in zijn stoel uit te zien. Hij had het schaakbord niet opgezet van avond. Fee voor 't eerst, liet hem in den steek en hij zelf voelde ook geen opgewektheid tot het spel.
Hij zag den langen roezigen dag achterna, ongewoon in zijn emoties en hij vond dat het bizonder stil in huis was. Hij had meer dan ooit zijn afhankelijken staat gevoeld vandaag. Het weerzien van familieleden, maakte hem altijd zenuwachtig; achter hun welwillend gepraat raadde hij gekwetst het meewarig beschouwen van zijn alweer verminderden toestand en hij deed grimmig en onvriendelijk er tegen in. Hij zou niet dikwijls een dag als vandaag moeten hebben, dacht hij, uit zijn evenwicht gebracht door iedere afwijking van zijn gebeurloos leven, dat hij ook in zijn hart haatte om die onbeduidendheid.
| |
| |
Wat was je op zoo'n dag! Een lastpost meer niet. Zijn koude witte handen, waarover hij zoo slecht het gebruik had, trokken de plaid wat op, die slap hing om zijn verstijfde beenen. Moeilijk ging hij iets verzitten.
Hij dacht aan Emilie, zooals ze voor hem had gestaan in zijn kamer vanochtend, een mooie trotsche bruid. Ze was altijd de mooiste geweest.... Nu was ze heengegaan.
Het afscheid met zooveel vreemden om hen heen, was kort geweest. Stralend was zij weggereden en hij had zich een stumperigen ouden man gevoeld, die haar niet volgen kon. De jongelui hadden buiten het jonge paar nagewuifd; hij had order gegeven de opengevallen plaatsen wat in te schikken en hij had gejacht, gejacht naar het einde van den maaltijd.....
Emilie had zich steeds het minst om hem bekommerd, maar nu kwam het hem voor, terwijl de kamerstilte om hem heen greep, of haar mooi gezichtje met het zelfingenomen mondje hem het dierbaarst was geweest.
Hij kon met al zijn kribbige onverschilligheid toch geen van zijn kinderen missen, en 't smartte hem een plaats ledig te weten.
Toch wist hij dat hij dankbaar wezen moest, een van zijn kinderen bezorgd te weten. Mama werd oud en wat viel op hem nog te rekenen?
Hij had Carel een goede jongen gevonden, al ergerde hem soms geweldig, dat weinig doortastende van hem. Als hij dacht hoe hij zelf geweest was, vroeger! De gedachte kwam voor 't eerst tot hem van avond hoe hij nooit moeite gedaan had, het karakter van zijn schoonzoon te leeren kennen, hij had de dagen voorbij laten gaan en hoe weinig had hij hem eigenlijk gekend......
Maar er over heen, dacht hij moe, wat zou het hem ook gebaat hebben, zoo hij al gewenscht had, Emilie's keuze verhindering in den weg te leggen? Zij zou immers toch haar eigen zin gevolgd hebben?
Zijn kinderen stonden hem ver. Hij had nooit voldoende belang in hen gesteld, om zich met hun intieme leven in te laten. Hij verlangde evenmin vertrouwelijkheid van hun kant. Het lag niet in zijn egoïsten aard, hij had genoeg aan zichzelf.
Toen hij jong was had zijn brillante carrière hem geheel en al vervuld. De slag van Euphémie's dood, was hij betrekkelijk gauw te boven gekomen, al bleef het de teere plek in zijn gemoed. Hij behield nog zijn geprezen naam, zijn werk waarvoor hij leefde.
| |
| |
In later jaren was 't zijn ziekte, den ellendigen toestand van zijn eens zoo krachtig lichaam, waarop hij staren en tobben bleef. Hij had niet verder kunnen zien dan zijn eigen rampzalig bestaan en hij had zich opgesloten in een wanhopig zelfbeklag.
In de andere hoek van de kamer zag hij zijn moeder zitten. Zij had een boek liggen in haar schoot, maar ze las niet. Van hem afgewend, zat ze uit het raam te zien. Het viel hem op, dat haar gezicht oud, en vervallen was vanavond, haar trekken verslapt in een moeheid, die zij niet langer ophield thans. Hij raadde den afwezigen blik van haar starend oog, en hij dacht: ‘Zijn moeder, die al die jaren een liefdevolle zorg voor zijn kinderen was geweest..... Op haar ouden dag hechtend aan zijn dochters, als haar eenig overgebleven bezit, nadat zij vele van haar kinderen had verloren.....’ Hij mocht wel eens zeggen hoe hij gewaardeerd had, die liefde voor zijn kind! Op Emilie's trouwdag voelde zij 't zelfde als hij..... Maar de woorden kwamen niet uit zijn stuggen mond, en hij hoorde haar zacht, en onmerkbaar bijna, telkens even zuchten......
Met een zegevierenden glimlach had Emilie Beresteijn verlaten. Trotsch voerde Carel haar weg. En de glorie van dit oogenblik ging hoog uit boven het afscheid der haren, al was er in de afgeloopen dagen, natuurlijk veel weemoedigs geweest.
Boven op de meisjeskamer lag op het leege bed de witte bruidsjapon, die zij in allerijl voor haar reiskleeren had verwisseld. De sluier hing er achteloos af, maar Carel dreef tot wegrijden, en Fee bergde alles wel op.
Boven was Fee in tranen uitgebarsten. In hun gemeenschappelijke kamer, waar 't lief en leed van jaren door hen gedeeld en besproken was, brak op eenmaal 't besef tot haar door, dat zij nu voortaan alleen wezen zou.
Emilie was weg, voor goed. Dit was het oogenblik waartegen ze zoo lang had aangezien. En aan 't eind van dezen roezigen drukken dag, nu dat al de gasten waren heengegaan, voelde Fee, moe en ellendig, met alles omverstootende droefheid, haar eenzaamheid.
O ze wist het wel, Emilie was gelukkig en zij gunde 't haar! Maar ze zou haar zoo missen! vandaag en morgen, en altijd door! Als het leven op Beresteijn weer zijn gewonen gang ging, en ze haar tijd verdeelen zou tusschen Papa en Grootmama, bleef Emilie weg.... Het leek haar een hopeloos zware taak op eenmaal te moeten voortleven
| |
| |
in al de groote en de kleine beslommeringen op Beresteijn die nooit ophielden....
Emilie nam haar plaats in de wereld in. Nora zou natuurlijk na eenigen tijd weer heengaan, maar voor haar zou 't altijd zoo blijven als 't nu was, en voor 't eerst woog Fee den dagenlast zwaar.
Ze merkte het niet, dat de deur zachtjes was opengegaan en Nora binnentrad. Nora had door het huis dwalend Fee gezocht. Nu bleef ze in de kamer stilstaan, en zag op Fee's schokkend figuurtje neer.
Een oogenblik haakte in haar een gedachte, die zij dadelijk er op, als onaardig, verwierp.
Emilie, die vroolijk en luchtig haar gang gaand, als iets vanzelfssprekends, nam bij al wat haar geboden werd, die toewijding van Fee, die altijd voor haar klaarstond. Emilie ook, hield wel van Fee, ze was zelfs op haar gesteld geweest, maar even gemakkelijk maakte ze zich los. De tranen en de pijn van het afscheid, dat was voor Fee alleen, en 't kwam Nora bijna voor, of Emilie niet kon waardeeren, die trouw van Fee....
Ze ging stil naast haar zitten op 't andere bed, en met iets ongewoon zachts in haar stem, begon ze met haar te praten. Fee leunde moe tegen haar aan, door haar tranen heen, dankbaar onderscheidend, dat Nora wel heel lief was, vanavond....
Nora zelf, met haar arm op Fee's schouder, pratende van dezen dag, verwonderde er zich over, zoo onaandoenlijk als zij feitelijk stond tegenover deze groote gebeurtenis in huis.
Terwijl zij uitzag in den stillen avond buiten, trok heel den dag van plechtig gebeuren aan haar voorbij. Ze zag weer den langen kleurigen stoet. Fee en zij behoedzaam drapeerend den sluier van de bruid. Stil hadden zij gezeten achter Carel en Emile in de hooge koele kerk, waar de lange zinnen van den dominée raisonneerden in de holle ruimte. Er was een onbewuste, half droeve, half blijde verteedering in haar geweest. Ze had het toch wel begrepen, dit was de trouwdag van Emilie. Emilie's trouwdag.....
Later was daar geweest den langen flonkerenden feesttafel, waaraan zij als in een droom gezeten had. Ze had een herinnering van veel bloemen en eindelooze toasten. Daarna 't haastig verkleeden der bruid, boven op hun eigen kamer, zoo wonderlijk stil en intiem opeens, zij drieën, daar alleen, terwijl 't huis vol gasten was.
Emilie had haar en Fee onstuimig omhelsd toch wel wat aangedaan op dit laatste oogenblik. Ze hadden niet veel gezegd, geen van drieën,
| |
| |
en Carel stak zijn arm door die van zijn vrouw en voerde haar naar beneden.
Op het voorplein joelden en wuifden als dwazen de jongelui, tegen de ontroering van dit oogenblik in.
Emilie had gewuifd tot het laatst met haar bouquet.....
Nora dacht, hoe zij voortdurend in 't gevoel geleefd had, dat slechts een klein stukje van haar zelf dit beleefde.
Haar eigenlijk ik deed er niet aan mee.
En heel dien dag, was daar geweest het zonderling onuitgesproken besef, dat zij rijker was dan al degenen die haar omringden, en straks als zij waren heengegaan, 't beste deel voor haar behouden bleef.
Wel honderdmaal had het haar mond verzekerd vandaag, op luchtig schertsende toon: ‘O ja, ze was zoo tevreden op Beresteijn. Ze dacht er voorloopig nog te blijven. Wie had dat gedacht. Nietwaar?
En als de Ooms en Tantes met half ongeloovigen glimlach zwegen, had zij stil, gelukkig gedacht: ‘Het was waar, wat ze zei. Zij begeerde thans geen ander plekje op de wereld, dan 't geen zij innam op Beresteijn.’
Haar oude onrustvlagen hadden zich gestild, het onvoldane zoeken dat haar had voortgejaagd tot afmattens toe, was bedaard. Ze wachtte nu alleen, ze wachtte met bevende zekerheid op iets, dat zij wist dat, komen ging, en 't schiep een wereld rond haar alleen....
Ze waren een oogenblik zwijgend tegen elkaar aangeleund blijven zitten, elk van zijn eigen gedachten vervuld. Fee had haar tranen gedroogd.
‘Kom,’ zei ze, opstaand, ‘ik zal die kleeren opbergen.’
Nora zag op 't beweeg van Fee's handen neer, die de bruidsjapon voorzichtig vouwden. Het witte soepele goed gleed zacht tusschen haar vingers, de kleine spitse schoentjes zette zij zorgvuldig weg in een doos. Het waren de laatste sporen, die zij doofde van Emilie's glanzend feest.
Nora stond voor 't raam te zien.
‘Zullen we nog een loopje doen?’ stelde ze voor.
‘Dat is goed.’ Voor den spiegel ordende Fee haar kapsel, en ze streek over haar oogen heen, die moe stonden in haar tranen gezichtje.
Samen gingen ze den breeden trap af naar beneden.
‘Is de courant er nog niet? Waar blijven jullie?’ riep de majoor knorrig van binnen.
| |
| |
Nora ging het Handelsblad uit de bus nemen en verdween er mee in de voorkamer.
Fee slipte naar juffrouw Koosje's kamertje achter de mangelkamer.
‘Zit U hier, juffrouw Koosje?’
‘Ja, och liefje, kom je wat bij me zitten?’
Fee kroop dicht bij 't oude menschje en als van ouds vonden die twee bij elkaar den besten troost op die wonder stille Juliavond, dat geen blaadje in de boomen bewoog, de vogels al vroeg hadden gezwegen en die Emilie's trouwdag was. - - -
(Wordt vervolgd)
Carla v. Lidth de Jeude
|
|