nasla-werk ‘Modern English Writers’ en Cunliffe's ‘English Literature During the Last Half Century’, maar het heeft daarop wat de jongsten betreft vooreerst den voorsprong in jaren die hier veel waard is. Chevalley's oordeel blijft, na verwerking van zijn bronnen, persoonlijk; hij trekt de groote lijnen van ontwikkeling en beinvloeding scherp en juist en zijn houding tegenover de allerjongsten maakt dit werk, dat de dienstbare taak van handboek op zich genomen heeft, tot een zeer goeden grondslag voor een moderne Engelsche roman-boekerij. F. Swinnerton, J.D. Beresford en O. Onions krijgen een zeer juiste appreciate H. Walpole en Compton Mackenzie een zeer juiste desappreciatie en de namen der naar voren gebrachte allerjongste romancières als Sheila Kaye Smith, Rebecca West, Katherine Mansfield, May Sinclair, Dorothey Richardson, Romer Wilson, Clemence Dane, Virginia Woolf en van jongere auteurs als G. Cannan, James Joyce e.a., spreken bijna allen voor een zuivere en goed georiënteerde belezenheid. Chevalley geeft tenslotte een verhelderend inzicht in de Engelsche literaire toestanden, dat door een zoo betrouwbaar en vooraanstaand criticus als J. Middleton Murry in ‘The Nation’ volkomen aanvaard werd.
‘Het voornaamste gebrek is: een algemeene zwakheid van compositie en van concentratie - (bewuste pogingen tot versterking hiervan worden juist de laatste jaren veel sterker) - een al te groote overvloed, over-werking, over-productie’. Daartegenover: ‘welk een schat van observatie, welk een rijkdom van onderwerpen, typen, werkwijzen; welk een als het ware fotografische getrouwheid’ - àmoi! Chevalley, Chevalley, chevalier van het realisme met den twistappel in het blazoen! - ‘in de meeste van deze werken, zelfs in de minder goede!’
‘De critiek.... is niet streng, noch exclusief, omdat zij, behalve in bepaalde tijdschriften, naar den smaak is van het publiek en dienstbaar aan het succes.’
‘Vele romans - zelfs de in zeer beschaafde kringen meest bekende en beroemde - zouden wij feuilleton- of treinlectuur noemen.’ ‘Een ander gevolg van de geforceerde productie is de snelle slijtage van den roem. Een groot Engelsch, romancier is nauwelijks op het vasteland bekend of hij is, in Engeland, reeds geen macht meer waarmede men rekent. Andere namen boeien de menigte reeds.’
Een onmetelijk publiek - beschaafd genoeg om geen sentimenteel feuilleton meer te kunnen genieten, maar te zeer in beslag genomen of te oppervlakkig om in lectuur iets anders te zoeken dan verpoozing zonder inspanning - geeft werk aan een onmetelijk aantal auteurs en verbruikt ieder jaar duizende ponden ‘literatuur’.
‘Zeventien millioen Engelschen van de veertig lezen, ruw gerekend, minstens een roman per maand’. Als men zich al verbaast over de Engelsche oppervlakkigheid in smaak, in auteurs, in critiek, meent Chevalley, is men er dan wel bewust van hoe oppervlakkig en overtalrijk onze auteurs zouden gaan produceeren bij een dergelijke cliëntèle?
Men moet, naast dit publiek en deze auteurs, den kleineren kring van beiden vooral in het oog houden.
C'est par ignorance que nous confondons et mettons sur le même plan tous les romans anglais. Nous attribuons à tous les caractères du plus grand nombre, sans nous souvenir que le petit nombre des romans anglais égals aux meilleurs