Groot Nederland. Jaargang 19(1921)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 633] [p. 633] Één glimlach. Wees niet op 'n glimlach gierig... 't Is zóó gauw, zóógauw voorbij; 't is voor u, och, toch zóó weinig, maar zóóveel, zóóveel voor mij. Wees niet boos, dat ik dit vrage. Geef hem of 't 'n aalmoes waar; armer zal het u niet maken en ik.... snak, ik snak ernaar. 'k Zal hem in m'n hart ontvangen en hem dragen met me meê; hij zal 't licht zijn op m'n wegen en me leiden schreê voor schreê. Als de nacht komt en ik eenzaam zit te staren voor me uit, tot de warme tranen komen en ik zit te snikken luid.... Als er aan den donkren hemel niet één sterretje meer staat en 'n groote zwarte wolke langszaam voor m'n oogen gaat.... 'k Zal dan bêi m'n oogen sluiten en nog slechts uw glimlach zien, als 'n wonderlicht zal 't wezen, dat me ware troost komt biên. 'k Zal me dan te ruste leggen, moegeweend, maar stil gesust. En ik zal zóó heerlijk droomen van 'n engel, die me kust. Jos. Jansen. Vorige Volgende