| |
| |
| |
Scherven.
‘Die Familie ist für mich ein Organismus geworden wie der der Pflanze, ein Ganzes, dessen Bestandteil ich bin. Allein könnte ich nicht existieren.’
Strindberg.
Onder haar forschen aanslag verruischten de laatste donkere akkoorden.
Chopin overstelpte hem als geen andere muziek. Naakt en machteloos stond hij daarin tegenover zich zelf. Wat hij het diepst in zich begraven waande, nam dan gestalte aan. Weerloos onderging hij daarvan den koelen en doordringenden blik. Van alle kanten voelde hij zich bestookt.
In een lagen stoel bij de kachel gezeten, kromp Frits ineen.
Bruusk, als verruimde 't Clara, dat 't uit was, draaide zij zich in de andere, ineenloopende kamer van de piano af. 't Gonsde in den vleugel na, terwijl ze lusteloos handen wrijvend op de kachel toekwam. Hij vroeg zich af: wekte ook in haar Chopin zóó veel, wat ze nooit zeiden....
Zwijgend waschte ze de vingers in den gloed. Hij zei voor zich heen: - verrukkelijk.
- Als je er maar niet zulke kouwe vingers mee kreeg.
Na een poos hij weer: - laat ma Els brengen?
- Half zeven is Fenna daar ontboden.
- Hoe wou je met de kado'tjes?
- Tegen je moeder kunnen wij toch niet op. 'k Heb maar een paar kleinigheden.
- 'k Heb ook nog iets gekocht.
Haperig kwam het eruit, terwijl hij de verkleumde vingers voor het vuurgat spreidde.
- Jij....?
- Flauwiteiten. Het kind moet iets hebben voor 'r Sinterklaas.
- En we hadden afgesproken....?
| |
| |
- Vanmiddag in de stad drong 't pas tot me door. 't Is anders zoo sneu.... Ben je klaar voor 't concert van morgen?
Ze knikte bevestigend.
Zijn vrouw concert-pianiste - aan die gedachte, aan haar naam op biljet en advertentie had hij moeten wennen. Aan dat optreden was een bittere bijsmaak. Dit was het onderscheid tusschen beiden, dat de muziek, schoon levensbehoefte, haar geenszins meesleepte, eer haar nuchterheid aanscherpte, terwijl ze hem, den niet-uitvoerende, nauwelijks spelende, doch ontvankelijke, overstelpte. Ook nu had hij geboeid geluisterd. Zij speelde haast heel den dag. Ontzaglijk indringende studie was noodig voor het optreden in het openbaar. Dure lessen nam ze nog daarvoor. Nu, allengs, kwam ze erin. Ontgoocheling noch vernedering bleven haar bespaard. Weinigen hadden Clara's ernst en doorzettingsvermogen. De weerstand van menschen en omstandigheden had haar verhard. Het publiek placht zich in vertoon van braafheid, die het genot om alkoofgeheimen aansleep, over de losbandigheid van opera- en tooneelbeheerders op te winden. Dat er ploerten onder scholen als waarmee Clara kennis had gemaakt, had hij niet gedacht.
Weer dreinde de twijfel: had ze dit alles, de studie, muziek-als-beroep met alles, wat daaraan vastzat, louter te zijnen wille doorgezet? Toen hij haar, pas gescheiden met Elsje, kindje van één jaar, had leeren kennen, studeerde ze ook muziek, gaf ze ook lessen. Wat waren ze opgeschoten....? Nog waren ze benepen behuisd. Stellig, in dien tijd had ze eenigen naam gemaakt. Ook dit succes bleek wisselvallig. Van de heeren recensenten was ook zij afhankelijk.
Eenig kind van een eenzelvig man, chef-de-bureau op een cargadoorskantoor, die, in zaken opgaand, om het even, wat hij te behandelen had, voor 't gezinsleven nauwelijks bestond, en een moeder, freule van Tullingh van zich zelf, een koude en stijve, in tradities levende, daaruit kracht puttende vrouw, was Frits niet voor het maatschappelijke opgevoed. Zij bewoonde nog het bovenhuis in de Amsterdamsche P.C., waar hij was geboren. Al die jaren was de binneninrichting onveranderd gebleven. Elke stoel had er zijn vaste plaats, aan den grauwen wand mocht geen zwart omlijste gravure verhangen. Moeder voerde haar aangeboren behoudzucht tot een uiterste van verstarring door. Thuis had hij enkel norsche doodschheid gekend. Van jongs af was de schemermuffe keldersfeer hem zoo eigen dat ze nauwelijks drukte.
| |
| |
Jong was hij nooit geweest, ook niet als student. Er veranderde toen niet veel, hij bleef thuis wonen. De stramme deftigheid schrikte vrienden af. Zoo althans praatte hij zich voor. Van binnen wist hij: 't was zijn eigen schuld, dat men hem meed. In wisselwerking maakte dit hem nog eenzelviger. De huiskamer, achter met uitzicht op platten en staketsels, omhuifde alle herinneringen ook van dien tijd, de ouderwetsche, ruime, want te leege kamer, waar 't rook naar stof en koek.
Van de studie was niets terecht gekomen. Aanvankelijk jurist, was hij later in de oude talen overgegaan. Voor beide miste hij ambitie en volharding. Hem knelde de verveling der levenlooze eentonigheid van wat in boeken stond. Ook daarin lag bij hem zelf de schuld. Hij eischte van uiterlijkheden, dat hij aan zich zelven zou onttrokken worden, hij wenschte zijn eigen schaduw kwijt te raken. Louter schaduw, iets van de tweede hand en ach zoo schimmig kwam hij zich zelven voor.
Twee maal gesjeesd, stond hij buiten 't leven, gelijk hij, studeerend, nooit student was geweest. Onthand en onhandig was hij achtergebleven. In véél voelde hij zich meerdere, sterker besefte hij eigen minderheid. Schutterig bewoog hij zich, hoekig was zijn gestalte, schichtig zijn blik en stooterig zijn woord. Fanatiek boorden de starre oogen in een hoogmoedshunkering, die krampachtig anderer wezen te doorgronden trachtte. Koud was het staalblauw oog, koud de zenuwtrillende mond; aldoor was er nochtans de ernst en de innigheid, die zich trachtte te hechten, maar zijn plaats niet vond.
Bruusk stond hij op als rukte hij zich los. Voorbij den spiegel gaand zag hij zich zelf. Ook nu was dit een schrik, de flits van het besef, dat hij zich zelf niet ontvluchten kon en hoe zijn uiterlijk was: het bleek en spits gezicht, iets als een vos, met rustelooze oogen, opgekrompen schouders en slingerige spanning in geheel het lichaam. Doelloos liep hij naar de witbespreide Sinterklaastafel, door Clara voor Els bereid; doelloos gingen zijn knobbelige vingers langs enkele reeds te prijk gezette geschenkjes, doelloos was heel zijn doen.
Hoe veel flinker was Clara! Clara verdiende, al slokten haar noodzakelijke uitgaven dat aanstonds, en meer dan dat op. Ma schoof niet af, geen cent, behalve op jaardagen. Dezelfde traditie, die dit voorschreef, verbood de eigen kinderen metterdaad bij te staan. Vader's versterf was gauw weg geweest. Ze konden er nu komen. Dit dankte hij stellig ook aan Clara's geestkracht. Voor geregeld werk was
| |
| |
hij ongeschikt, het ongeregelde bracht haast niets in het laadje.
De muziek had hen zes jaar geleden op een ‘avondje’ bij gemeenschappelijke kennissen bijeengebracht. Hij begeleidde haar zingen. Frits had zich, toen ze elkaar allengs beter leerden kennen, gehecht aan haar besef van eigen kracht, dat rustig overwicht op talent eer dan schoonheid steunend. Koel en ernstig was hun verhouding van 't begin af aan. De liefde of wat daarvoor doorging, was van lieverlee als een modus vivendi aanvaard. Zelden sloeg een flits door al dit grauws. Haar wrange spot lag stadig op de loer.
Na haar achttiende had ze heur eigen weg moeten zoeken. In Brussel en München was ze opgeleid. De ‘vrijheid’ had haar daar niet verwend. Aan haar gestalte zelfs was dit merkbaar. Rijzig was die, hoog en strak, uitdagend noch afwerend, alweer: datzelfde overwicht van zelfverzekerdheid, dat evenwicht is. Als een Juno was zij hem verschenen, haar schoonheid was pas gaandeweg in onderdeelen tot hem doorgedrongen: de oogen als turkooizen, de schampere mond, het hoofd, streng en recht en 't donkerblonde haar, sierlijk opgekuifd, heel het forsche, niet bevallige, zelfs in de heupen uitgezakte lichaam. Toch was ze geenszins koud, bleek ze ook daarin artieste, was het losse en volksche, artiesten eigen, aan haar blik noch woorden vreemd.
Tersluiks keek hij door de oogharen naar haar, sluiksch was geheel zijn houding jegens haar. Hij zag het zelf: dat er een houding was in plaats van een natuurlijke indrukken- en gedachtenwisseling was uit den booze. Allengs had zich een kille mist tusschen hen geschoven, had Elsje hen met de onverzettelijkheid van kinderintuïtie uit elkaar gedrongen. Bij 't kind was dit een reactie op den druk waaronder het opgroeide. Ook uiterlijk geleek Els hare moeder. Als Frits uit een andere kamer beider stemmen hoorde, wist hij niet, wie sprak.
- Ja jongen, zei Claar opeens, kil met een zucht, die, gekunsteld en schijnbaar hem beklagend, zelfbeklag was, op zijn gedachten doorgaand: - alweer Sint Nikolaas.
Hij blikte wrevelig op: wat meende ze daarmee? Vroeg hij haar zelf daarnaar, nooit meende ze iets, zijn achterdocht alleen zocht er wat achter. Stuntelig, weifelde hij ook nu tegenover haar gewilde nevelachtigheid.
Als een Juno stond ze strak recht-op, liefst stònd ze in de kamer, overheerschend. Toch bleek nooit toeleg; een blijk daarvan hadde haar houding verzwakt. Ook haar gedrag tegenover hem was niets
| |
| |
dan houding. Dit staan van haar was hem een schrik geworden. Ook uiterlijk was zij daardoor de eerste.
Ineengedoken zat hij in een stoel, het beenig hoofd tusschen de opgehoekte schouders, wat hem voor Clara's spotblik iets van een arend gaf. Soms vloot er een rilling door zijn gespannen lichaam. Zij monsterde hem hoog, uit de hoeken van de oogen, uit de hoogte:
- Wat is er toch?
Ze vroeg het vlak, terloops als sloeg ze een vlieg weg. Ook hij, vooral zijn zwijgen, dat klacht en aanklacht was, was haar een last.
Hij mompelde enkel: - zie jij een uitweg?
Zij wrong slechts de schouders, in afkeer afwerend.
- Dus jij wil....?
- Ik wil niets.
Ze stond half afgewend als neuriënd. Toen zei hij 't, droog, als waren de woorden kurk, gauw na elkaar: - ik hou 't niet langer uit. Dat is geen leven.
Dwaas klonk het, nu zij zweeg, niet opstoof, nauw bewoog. Opeens stond ze achter hem, een hand op zijn hoofd: - Je zit daar als de beeld geworden wanhoop.
Opspringend keek hij haar aan. Geringschattende ironie was in haar blik en stem. Nu kon ze tenminste niet meer op hem neerzien. Dat hooge gaf haar blik het laatdunkende van medelijden. Hij was een hoekig en onhandig minnaar. In zijn vervoering placht hij een kopje van de tafel te stooten of de hand in haar horlogeketting te verwarren.
Naast haar op den divan begon hij opnieuw het bij voorbaat vruchteloos geweten gesprek:
- Hoe stel jij 't je dan voor?
Haar wenkbrauwen boogden vragend boven de norsche oogen.
- Onze verhouding voortaan. Je voelt zelf, voor mij is 't zoo ondragelijk. Ik.... waarachtig, ik hou van jou, kan ik het helpen? 't Was voor ons beiden makkelijker als het anders was.
Een koele wrevel krulde haar lippen, als zette zij hem terug: - Je bedoelt, je ben verliefd op mijn.... och.
- Jou verveelt dit praten. We hebben 't doodgepraat. Geen zier schieten we er mee op; toch begin ik telkens weer. 't Is mijn leven. Jij hebt je kind, je muziek, je bent anders, je hebt minder behoefte je te hechten. Jij bent de sterkste, daar. Ik weet wel, je hebt me gewaarschuwd. ‘Jongen,’ zei je,.... 'k hoor het nog, we zaten bij
| |
| |
Ulrich, ‘weet wat je doet; ik ben getrouwd geweest; ik heb een kind. Dat is een blok aan.... jou been. Nu lijkt het alles mooi, dat kind wordt grooter. Hoe zal het opgroeien.... Ik weet 't niet. Van Ru, haar vader, ben ik weggeloopen. Best mogelijk, dat Els zijn aard heeft....’ Zoo redeneerde je toen. Ik stribbelde tegen. Heerlijk vond ik dat toen. Ik voelde, we zouden voor een huwelijk zonder kinderen niet deugen. Ik verlangde naar de mildheid en, zeker, óók den weerstand, de belemmering van een kind in huis: de zorg, aldoor het grillig dwingerige. Aan Els wou ik goed maken, wat 't leven mij onthield. Ik snakte naar een kind. 't Was iets als een roeping. Door mijn liefde alleen wou ik het binden.... Aldoor zijn we verder uit elkaar gegroeid: jij, Els, ik. Ik verwijt jou niets. Jij zei toen ook, die eerste keer: ‘al ben ik nog jong, ik heb veel meegemaakt; ik sta niet meer verwachtend in het leven....’ ik wou niet hooren....
- Je was verliefd.
- Van jou zelfbewustzijn ging kracht uit. Jij ben de eenige vrouw, voor wie ik moeite heb gedaan.... Els is in die tijd een dametje geworden. Jou lessen nemen toe, met de concerten kom je erin....
- Dus jij wilt scheiden....?
- Scheiding kan ons enkel dichter bij elkaar brengen.
Zij fronsde 't voorhoofd: - dadelijk komt Els. 'k Wou nog studeeren.
Gekwetst, deed hij, opstaand, opzettelijk voorkomend: - pardon, je kostbare tijd....
- Wat geeft het? Kom met een voorstel, dan kunnen we overleggen.
- Ik wou, dat ik kon zeggen: 'k geef je je vrijheid terug. Ik weet niet, of jij 't verlangt. Ik.... kan vrijwillig geen afstand van je doen. Nu.... twijfel ik telkens. Ik.... heb me aan jou gehecht. En jij....? Vroeger heb ik uit mezelf wel voorgesteld: laat me gaan, blijf jij hier met Els. Toen wou je er niet van hooren....
Zorgelijk en uitdagend keek zij hem aan. Er verschoof iets in haar donkerleegen blik. In een roes omgrepen haar zijn armen.
Het doorjubelde hem zegevierend: ik heb gewonnen, iets is er, wat ons ondanks alles bindt. Hij kuste ruw de lippen, die zij bood.
Na den roes, schielijk gedaan, zat ze weer star naast hem. Kil klonk haar stem: - Frits, we moeten uit elkaar. Dit is de kern. We martelen elkander noodeloos.
Weeë weerzin doorvlijmde hem verlammend. Het meelijdende in haar blik striemde hem tot verzet, maar met 't verzet gudste be- | |
| |
geerte mee. Deze min, dicht was ze bij haat, vol verzet tegen zich zelf en haar. Steeds was hij onvoldaan, aldoor deed hij concessies, was er het halve, het verscheurende. Nu zij zich loswrong, wilde hij haar houden.
Toen ging de voordeurschel, Clara trok open. 't Was Els met de oude Fenna. Clara's vraag schalde naar omlaag, of 't leuk was geweest. Het kind antwoordde onhoorbaar, Fenna mompelde.
Het trapbeklimmen vorderde traag. Toen Els, stootsch, het hoofd neer, in het volle licht stond, bleken haar oogen flets, haar houding hangerig. Op de wangen purperden koortsvlekken. Fenna deed morrig verslag: onderweg naar groo'ma had Els al geklaagd. Deze knikte lijdzaam, nu wou ze naar bed.
Frits zette haar in een leunstoel, terwijl Clara rustig en beknopt als een verpleegster zorgde voor een kruik. Hem drukte Els' ongesteldheid dubbel, weerkaatst als ze werd in zijn eigen onvaste houding tegenover haar.
- Wel? vroeg hij, zijn stem tot opgewektheid dwingend en dadelijk door 't besef van dit onechte gestoken: - ergens pijn?
Zij prevelde wat. Opbeurend praatte hij door, een hand op haar voorhoofd. Hulpeloos was ze nu, lief zat ze in den zachten bak van den stoel, een kind nog, maar al rijp in veel en mooi, Clara's schoonheid in knop. De schoonheid, die hij haatte, daar ze, leeg, zijn zinnen hield geboeid. Zelfs nu zocht Els troost noch koestering.
- Dat is jammer, Els. Net op Sinterklaas.
Toen met een poging tot een schalkernijtje: - domme meid.
Beiden keken werktuigelijk naar de Sint Nikolaastafel; hij ter afleiding na het mislukte grapje; het kind met een mat glimlachje als gunst voor zijn moeite.
Hij vroeg - was 't prettig bij groo'ma?
Els' handen wezen: - zóó'n breed haarlint heb ik gekregen. Moiré, rood. En een boek, van Spyri. En lekkers en banket.
Luisterend, tongklakte hij hoofdschuddend: - tsjonge.
Els zweeg, het gezicht weer strak, als verweet ze hem kouwe drukte. Een praatje tusschen 't kind en hem doofde altijd als een nachtkaars. Hij had het onherroepelijke te aanvaarden, in dit gezin buiten 't gezin te staan.
- Voelde je je bij groo'ma ook al niet lekker?
Els knikte bevestigend: - groo'ma heeft me getemperatuurd.
Hij glimlachte om het neuswijs woord: - en....?
| |
| |
De schoudertjes wrongen mistroostig, ze wou met rust gelaten, de oogleden vielen van vermoeidheid toe.
Met uitgestoken armen kwam Clara de kamer binnen.
- Kom pop, alles is klaar.
- Wil je 'r hier niet uitkleeden? opperde Frits.
- Ja, he?
Clara lag al voor den stoel geknield, die 't kind hield omvangen tusschen de walletjes der leuningen.
- Waar slaap ik? vroeg het.
- In vader's bed.
- En vader dan? vroeg het door, terwijl Clara Els het hemd over het hoofdje stulpte.
- Maak je daar geen zorg over, voorkwam Frits Clara's hachelijke antwoord.
Toen droeg hij Els in een deken naar boven. Clara volgde en bleef. Hij zocht beneden weer de kachel op. Boven kermde Els, Clara suste. Schimmig van onnatuur was dit zitten hier. Hij kon niet anders. Hij snakte ernaar, natuurlijk, dat was: zich zelf te zijn. Sinds zijn zesde jaar was het hem ontzegd. Hij was ziek, zijn levenskracht verging in vruchteloos ontleden....
Weer stond Clara vóór hem. Gejaagd ging haar adem, niet alleen door het afhollen van de trap. In de hand, die beefde, hield ze den thermometer.
- Acht en dertig negen, zei ze enkel.
Hij keek haar afwezig aan en tegelijk doorflitste het hem: Als Els eens doodging! Aldoor was hij hard tegen haar geweest; zij zelf.... och, een kind. Tusschen Clara en hem was zij de schakel. Weer drong de vraag: verlang ik dan, met Clara getrouwd te blijven? Hij dacht aan de enkele dagen, af en toe, harer uitstedigheid met concerten elders, hoe hij daarvan genoot. Toch was genot-om-vrijheid een woord gebleken. Uit den schooltijd herinnerde hij zich 't beeld der communiceerende vaten. Aldoor was er verband tusschen dwang en vrijheid, beide behoefden elkaar.
Hij herstelde zich het eerst: - ik ga naar den dokter.
Reeds was hij bij de deur, toen Claar hem terugriep.
- Wat is er?
Haar stem was schor en ook de zijne beefde. Hij greep haar polsen, dwong heur blik tot hem met de kracht van zijn kijken. Een warmte van dank om vervulde steunbehoefte vonkte door tranen daaruit.
| |
| |
- 'k Was ineens zoo ongerust....
Haar stem sloeg over.
- Kom.
Zoo zwak kende hij haar niet. Toen ging hij.
Dokter beloofde hem op den voet te volgen. De opgewekte geringschatting, waarmee hij het relaas bejegende, stelde Frits gerust.
Nauwelijks had hij weer thuis tijd gevonden, Clara op te monteren, of de dokter schelde. Zij ging met hem mee, Frits bleef beneden. Aan harteloosheid, stellig onverschilligheid moest dit doen denken. Toch wist hij vast, 't was het een noch het ander. Slechts, als aldoor, de gêne tegen Els, de wreedheid van haar niets ontziende leefkracht tegenover hem, den indringer.
Eindelijk besloot hij, toch naar boven te gaan. Hij vond den dokter over Els' ontbloote borst gebogen. Aandachtig luisterend klopte hij daarop. Toen rechtte hij in een lichte zucht den rug: - de rechterlong is even aangedaan. Ik weet nog niet, wat 't wordt. Ongerust hoeft u u niet te maken. Morgenochtend kom ik terug.
Een receptje schrijvend lichtte hij over de verpleging in. De woorden waren ernstiger dan de stem. Clara geleidde dokter tot de voordeur. In het portaal hoorde Frits hen overleggen.
Toen alles voor den nacht was toebereid, zaten ze zwijgend beneden. Beider gedachten waren bij het kind, ziek en weerloos en toch, en juist eischend, alle zorg en vriendelijkheid aanvaardend als iets, dat van zelf sprak. Nu paste enkel eerbied jegens 't kind en Clara. Niets echt van eerbied was er in hem, een schenner was hij. Als jongen al kon hij geen ongerepte sneeuwsprei zien zonder dat iets hem dreef, daarin te trappen. Nu Clara stellig in zorg was om Els, nu zij moest meenen, dat ook hij daarover piekerde, wrong in hem enkel verlangen naar wat van haar onwederstaanbaar was, haar schoonheid.
In verwarring zag hij haar aan: - Clara.
Haar pupillen zonken.
- Zou 't ernstig zijn? vroeg hij.
Ze antwoordde met een afwerend schouderbewegen.
- Els is sterk. 't Zal wel losloopen.
Het priemde hem: dit zei hij om zich te verontschuldigen wegens de onhandigheid van zijne vraag.
Naast haar drong hij op den divan, tegelijk beseffend, Els' kinder-, Clara's moederliefde te bezoedelen door de verzwakking van
| |
| |
haar weerstand te misbruiken. Zijn liefkoozen weerde zij niet af.
- Liefste.
Het ontsnapte hem als een kreet om steun. In drijfzand leek hij weg te zakken, meetrekkend haar, aan wie hij zich vastklampte.
- Stil.
Zij stootte hem af, opeens recht-op, met gesperde oogen; Els, geloofde ze, had geroepen. Frits liep naar boven, alles was rustig.
De roes was weer gedaan. Ze schaamden zich voor elkaar. Nu voelde hij: aldoor, onder alles was er de gedachte aan het zieke kind geweest. Onmogelijk, elkander te bereiken.
- Claar, zei hij voor zich heen: - we verstaan elkaar niet meer. Als ik jou zoek, 't echte van jou, komt er een mist tusschen ons.
Haar starren blik ontmoetend hield hij op.
- We hoeven geen comedie te spelen, zei ze stroef. - Liefde is er nooit tusschen ons geweest. Jij was.... verliefd op mij, ik.... misschien op jou. Ik had Els. Haar wou ik liefde, zoo mogelijk een tweeden vader geven. Ik ontveinsde me de bezwaren niet. Welke man trouwt een vrouw, een.... artieste, met een kind? Een vrouw als ik met een kind als Els.... Ik wist, zelf was ik niet in staat, alleen voor haar te zorgen. De verantwoordelijkheid drukte me. Ik doe me zelfbewust voor, ik weet ook wat ik waard ben, héél veel is 't niet.... van binnen ben ik zwak, een egoïste. Ik vond het lief, dat jij je door de gedachte aan Els niet liet afschrikken. Ik zei je: durf jij een huwelijk aan, ik verzet me volstrekt niet. Alleen.... geen illuzies. Voortaan verlang ik rust.... Dat zinnelijke, dat ons bond, is nu ook weg. Ik weet, hoe jij onder de omstandigheden lijdt. Ik kan ze niet veranderen. Jij ben jaloersch op 't kind. Els voelt dat instinctief. Jij weet ook, dat je haar daarmee onrecht doet.... Je kan het niet bedwingen. Je onvastheid heeft de verhouding, ook tusschen ons, vergiftigd. Els, lui van aard, eenzelvig, ongedurig, door gas en kolennood voortdurend in de kamer.... het hinderde jou. Sjt.
Claar was de deur al uit, het kind hàd nu geroepen.
Frits zat in gespannen luistering. Els kermde in opgierende halen. Stellig had ze akelig gedroomd.... Daar was Clara bij 't bed. Opeens stokte het krijten.
Een lachje wrong uit zijn keel, alsof hij een gesprek met zich zelf afbrak. Scherp stond het in zijn besef: hij haatte Clara's schoonheid, de kille en schrille schoonheid, die in haar hem had gelokt en geboeid, die, onvolgroeid, in Els hem verlamde.
H. van Loon.
|
|