Groot Nederland. Jaargang 19(1921)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 408] [p. 408] Gedichten. Monsieur le Marquis. Hij ligt des morgens lang in 't weeke bed, Krank van melancholie en vage pijnen. Het daglicht moet gedempt naar binnen schijnen. De luiken zijn ten smallen kier gezet. Zacht neuriet hij een hoofsche menuet En voelt genietend na dans' lichte deinen, En denkt verliefd op 't delicate kwijnen Van vreugd en droefheid in 't verfijnd salet. Stil lachend had zij hem een roos gereikt, Die wiegde op 't water in albasten vaas. Knielend stamelde hij van eeuwge min... Hij neemt den brief die met haar zegel prijkt. Hij vindt het smachten van haar woordjes dwaas, Maar drinkt het vreemd parfum met wellust in. [pagina 409] [p. 409] Le parfum d'aiol. De woestenij is geel als tijgeroogen, Brandend en trillend, of de vlammen plots Uit zullen laaien, en de winden Gods Doen vreeselijk haar droge koorts verhoogen. De kleine oase ligt, een ijle droom, Koel in den heeten onrust van haar slaap. Murmelt de bron? de half versmachte knaap Snuift in den wind zijn nauw te speure' aroom. En zoo is dit parfum, dat schriklijk schroeit En als een moeheid door de leden gloeit, Of schrale winden rillende ons verzengen. Dan, zonder overgang, wordt alles frisch, Of een fontein hoog opgespoten is, En wij koud water aan de lippen brengen. Willem de Mérode. Vorige Volgende