| |
| |
| |
De fortuintjes van Casanova Tooneelspel in 4 bedrijven
Derde bedrijf.
Vorig tooneel. Het is wederom avond. Alle lichten aan. De twee spelers zitten nog tegenover elkander, opnieuw met een stommeknecht tusschen hen in, maar het is duidelijk, dat zij aan het eind hunner krachten zijn. Casanova is bleek, zijn toilet slordig, zijn pruik zit scheef, zijn jabot en hemd zijn op de borst geopend. Toch speelt hij nog met geestkracht en als Hope en Esther komen, verzorgt hij ijlings zijn toilet. Floris is echter op. Zijn gezicht is verstijfd van slaapbehoefte. Hij kan zijn roode oogleden haast niet meer openhouden, spreekt moeilijk en het laat zich aanzien, dat hij het weldra zal moeten opgeven. Mme Trenti zit op een afstand van de speeltafel bij het haardvuur, maar volgt het spel met aandacht, terwijl zij zenuwachtig haar waaiertje wuift. Prinses Piccolomini zit achter Casanova en kijkt in zijn kaart. Ook zij is een en al opmerkzaamheid voor het spel. Piccolomini loopt met groote stappen het vertrek op en neer, met de handen in de vestzakken. Juffrouw Verhoeven staat achter Floris en kijkt hoofdschuddende toe, terwijl Verhoeven het spel en de spelers bezorgd aanziet achter het stommeknechtje. Dirk zit bij de middendeur onverschillig, kwaad geluimd. Hij heeft twee nachten bij de spelers moeten oppassen, ofschoon hij overdag heeft kunnen slapen. Nu vreest hij, dat het hem een derden nacht zal kosten.
| |
1e Tooneel.
Casanova, Floris, Mme Trenti, Prins en Prinses Piccolomini, Verhoeven en zijn vrouw. Dirk.
U bent niet wel, m'nheer Gravius, schei er toch mee uit!
Je kan je oogen niet meer openhouën van de slaap.
(met ingehouden kwaadheid voor zich uit mompelende).
| |
| |
Twee en vijftig uur, dat 't nou duurt! Maar die lui zijn bezeten! En graaf Zintzendorf, die met zijn millioenen voor de keizerin is afgereisd!
Hier, m'nheer, ruikt u 'es 'an m'n lodderijndoosie.
(stamelend met het laatst van zijn drift).
Loop-jelui toch voor mijn part naar den duivel!
(nadat hij de kaarten, die Floris hem gaf, heeft verbeterd uit de twee hoopjes, met zekerheid van overwinning).
‘Kapot!’
(stamelend).
Kapot?
Hij valt plotseling in slaap en dreigt van zijn stoel te vallen, zoodat juffrouw Verhoeven hem moet vasthouden.
(medelijdend).
De arme jongen is zelf kapot.
(opstaande).
Is-ie? Zooveel te beter! (Zijn beenen uitstrekkende) Ik begon aan mezelf te twijfelen. (strijkt zijn geld bijeen en steekt het in den zak) Wat is zoo'n Hollander taai!
(met de ingenomenheid van het wijfje voor het overwinnende mannetje).
En u dan?
O, ik? Ik overwin, natuurlijk!
En nu gaat u zeker slapen, na 'n kaartspelletje van 52 uur.
(veel beteekenend).
Slapen? Ik denk er niet aan. Ik begin pas te leven. Misschien ga ik nog naar een of andere ‘musico’. Slapen kan ik morgen doen (fluisterend, op zijn vinger wijzende) Kom je straks den ‘solitaire’ bij me halen, belle princesse?
Ssst! Als 't hier donker is. (Zetten fluisterend het gesprek voort).
Intusschen heeft juffrouw Verhoeven getracht Floris weer bij kennis te brengen door hem te laten ruiken aan haar lodderijndoosje en Mme Trenti bet hem het gezicht met water. Alles vergeefs.
Hij slaapt als een nachtwacht.
Hij moet naar bed gebracht worden. (roepende) M'nheer Gravius! Hé, m'nheer Gravius!
(met het oog op Piccolomini tot Verhoeven).
Zorgt u voor het geld, dat m'nheer Gravius daar op tafel heeft laten liggen?
Het moet eerst geteld worden. (Hij maakt een beweging naar de speeltafel).
(beleefd maar beslist).
Niemand anders dan de eigenaar
| |
| |
van het hotel mag er aan komen. Hij is er voor verantwoordelijk.
(tot zijn vrouw).
Vrouw, zorg jij er dan maar voor.
Ik zal het, zooals het daar leit, in mijn zakdoek knoopen. (Zij doet dit).
| |
2e Tooneel.
Dezelfden, Hope, Esther en Tonia.
Terwijl Verhoeven en Dirk Floris trachten op te heffen, wat slechts met moeite gaat, nemen zij hem ieder onder een arm en bewegen hem voort in de richting van de deur rechts. Op dit oogenblik opent Tonia de middendeur en Hope en Esther treden binnen.
Ja, meheir, de heiren sein nog.... (zij zwijgt als zij de groep, die zich naar rechts voorbeweegt ziet).
(verschrikt binnenkomende en op Floris toesnellende).
Wat is dat? Wat is er gebeurd? Floris! (zij grijpt angstig zijn hand).
(alsof hij droomt, glimlacht en zegt zacht).
Hessie.
(op Esther toetredende).
Het is niets, mademoiselle, monsieur Gravius is oververmoeid. Hij is bij het spel in slaap gevallen.
(geruststellend).
Mme Trenti. (Zij spreken met elkaar).
Geen wonder. Hoelang heeft dat spel geduurd? 't Is nu kwart voor tienen, geloof ik. Zorg goed voor m'nheer Gravius, Verhoeven. Laat hem maar uitslapen. Ik maak me niets ongerust over hem. (tot Casanova, die naderbij gekomen is) U bent dus overwinnaar, chevalier.
Niets te beteekenen, monsieur Hope. 't Is wel vriendelijk van u en mademoiselle (galante buiging) dat u nog even is komen kijken.
Hessie had geen rust, juist omdat ik geen gelegenheid heb gehad vandaag nog even te komen, en we noch van u noch van Floris wat hoorden. Ben je nu ook niet moe, chevalier?
Stijf van het zitten, ja. Maar dat is over op het oogenblik, dat ik u zie.
(ongeloovig).
Maar twee en vijftig uur.
(nader komende).
Mijn vriend Casanova heeft in Venetië onder de ‘Looden Daken’ wel langer dan 52 weken gezeten.
| |
| |
(knikt prins Piccolomini genadig toe, en wendt zich dan tot Casanova, fluisterend).
Het is in orde.
(geruststellend).
Natuurlijk is het in orde.
Dat wist ik ook wel. Waarom heeft u Paralis dan eerst gewantrouwd.
Ja, met den raad om de assurantie voor mijn rekening te nemen?
(verschrikt).
Heeft u dat dan toch gedaan?
(wat luider).
En waarom niet, als er drie millioen bij te winnen is?
Hun gesprek heeft de aandacht van prins en prinses Piccolomini getrokken, die eerst hebben toegezien hoe Floris werd weg geleid.
(tot de prinses zacht).
Drie millioen, hoor je dat?
Maar drie honderd duizend gulden te verliezen! Het orakel van Paralis zei u juist om niet te ‘gelooven’ maar te ‘beven’. Bovendien, ik had u toch gezegd, dat Paralis....
(tevreden).
Niet altijd te vertrouwen was. Daarom heb ik den raad van m'n dochter gevolgd. Misschien heeft zij dit keer Paralis beter begrepen dan u.
(zacht tot de Prinses).
Paralis, wie zou dat zijn?
Een bankier, waarschijnlijk.
Zoo'n risico moet een koopman voor een goede zaak over hebben. Ik begreep ook niet waarom u zei geen vertrouwen te hebben in Paralis. (koeltjes) Is dat misschien politiek? Dat u zelf de assurantie wou nemen. (Zij vervolgden hun gesprek op zachteren toon).
(die op den achtergrond met bezorgdheid Floris heeft zien wegleiden, tot Mme Trenti).
Die arme jongen: hij is doodop, en Casanova.... (verbaasd) je kunt haast niets aan hem zien!
Had ik u niet gezegd, dat hij anders is dan alle andere? Niemand kan tegen hem op.
(met statige reverentie voor Esther).
Ieder ander dan monsieur Gravius had het al lang opgegeven.
(die beleefd maar koel den groet van de prinses heeft beantwoord).
Vindt u? (Zij gaat naar de groep van haar vader en Casanova, waarbij zich Prins Pic. heeft gevoegd, die de gelegenheid afwacht om zich in het gesprek te mengen).
Graaf Zintzendorf, de ambassadeur van de keizerin
| |
| |
bij de koningen van de Amsterdamsche Beurs, is vandaag vertrokken.
(verwonderd, hoog).
Het is me bekend, prins.
(insinueerend).
Is 't waar, zooals m'n vriend Casanova zei, dat er hier dagelijks aan de Beurs millioenen worden gewonnen en verloren?
(protesteerend).
‘Vriend’!
Door eenvoudige kooplui soms. Door prinsen zelden.
U is zeker een gepassionneerd speler.
Het spel, prins, ik moet erkennen, dat ik er haast aan verslaafd ben. Daarom doe ik het ook bijna nooit.
Ik ben voornemens, hier in het hotel, 'n pharao-bank te houden, morgenavond. Zou u me het genoegen willen doen.... er komen ook 'n paar andere heeren, vrienden mag ik zeggen. Casanova komt ook.
(verbaasd over het voorstel).
Hier in ‘De Bijbel’? Met onbekenden? Ik? M'nheer, waar denkt u aan? Ik speel alleen bij me t'huis, of bij m'n vrienden in besloten kring, 'n eenvoudig hombre-tje, maar nooit hoog.
'n Louis d'or? Maar, prins, ziet u me aan voor een beroepsspeler? (tot Casanova) Is m'nheer 'n vriend van u?
(koel).
De prins heeft eens de eer gehad kennis te maken met m'n degen. Sedert dien tijd doet hij mij ‘de eer’ aan mij ‘vriend’ te noemen.
Welnu, waarde prins Piccolomini, laat mij u dan zeggen dat ik nooit hooger speel dan 'n oortje den punt.
Maar dat is beneden uw waardigheid, monsieur Hope, u, de voornaamste bankier van Amsterdam! 'n Oortje? Minder kan het haast niet.
(meer tot Casanova dan tot prins Piccolomini).
En 't ergste is, dat papa niet tegen z'n verlies kan. Als hij meer dan een schelling verliest, is hij uit zijn humeur.
En u spreekt zoo luchthartig over een mogelijk verlies van 300.000 gulden?
(eerbiedig).
En over millioenen.
(snuivend en de doos presenteerend).
Heel wat anders, heeren,
| |
| |
heel wat anders. Aan de Beurs ben ik op bekend terrein. De Beurs is m'n werkplaats, waar ik m'n beroep, m'n kunst, m'n wetenschap, wat u wil, beoefen. Ik beheersch er de elementen van het spel in. Maar de speeltafel geeft me teveel.... hoe zal ik het zeggen? Teveel extract van emotie. Ik kan er niet tegen. Het is me als een te zware wijn en stijgt me naar het hoofd.
(terzijde tot Prinses).
Niets aan hem te verdienen.
(als boven).
Hij is je te slim af.
(als boven).
Maar die verduivelde Casanova schijnt toch goed bij hem in den pas te gaan. Hoe legt hij het aan? (luid) Monsieur Hope, de prinses en ik, we hebben de eer. (Beide maken plichtstatige buigingen, die even plechtstatig maar ietwat koeler, door Hope en Esther worden beantwoord).
(begeleidt het echtpaar tot aan de deur links van hun vertrekken).
Tot de eer, prins. (tot de prinses) Uw nederige dienaar, mevrouw.
(met haar innemendsten glimlach).
Ik hoop u toch nog eens bij ons te zien, monsieur Hope.
De eer zou te groot zijn. (Hij kust haar hoffelijk de hand).
O, m'nheer Hope, wat 'n nederigheid voor een gebieder van zooveel millioenen!
Aardig, prins, heel aardig! 'n Gebieder van millioenen, zegt u. Maar m'n leger bestaat uit lafaards, die bij het minste gevaar zich verschuilen. (buigend) Prins! Prinses! (Het tweetal verdwijnt).
(terugkeerend).
Is dat nu wezenlijk een prins?
'n Authentieke, voor zoover ik kan nagaan. Maar 'n Siciliaansche. Op Sicilië is de helft van de bevolking prins en prinses, wat niet verhindert, dat zij....
Geen chemise aan het lijf hebben. Weet u dat de graaf de Saint-Germain ook vertrokken is?
En de Fransche kroonjuweelen? Hij kwam hier om ze te beleenen.
(een paar flonkersteenen uit den zak halende).
Hier is er een paar van. Ze zijn valsch.
Toch een interessant man. Volgens zijn zeggen was hij al 'n paar eeuwen oud.
(bescheiden zich in het gesprek mengende).
De interessante mannen zijn juist het gevaarlijkste, mademoiselle. Vooral wanneer zij niet zoo oud zijn.
| |
| |
(de bedoeling wel begrijpende).
Vader, Mme Trenti wou afscheid van ons nemen.
(haastig).
Niet zoo, niet hier, niet nu, m'nheer Hope. U bent allebei zoo goed voor mij geweest.
(hartelijk en beleefd).
Maar, charmante madame Trenti. U heeft ons zooveel te genieten gegeven door uw mooie stem. En wil u nu, midden in den winter, oversteken naar Engeland?
Graaf Zintzendorf is zoo goed geweest me een aanbeveling te geven voor een milor' in Londen, heel invloedrijk, maar die gauw naar het Vasteland oversteekt. U begrijpt dus....
Goed, goed, madame Trenti, ik zal u er een geven voor m'n agent in de City. Kom hem morgen halen als u wil. Neen, overmorgen!
(genadig).
En ik zal er u een geven voor een vriend van mij, den hertog van Sutherland.
Milor' Sutherland? Maar dat is juist de naam van den milor' aan wien graaf Zintzendorf mij heeft aanbevolen.
(niet zonder zelfingenomenheid).
Milor' Sutherland is een van m'n vrienden, waar ik in Parijs 't meest mee omga. Met een briefje van graaf Zintzendorf en een van mij is u zeker van uw succes. Maar ik zie u nog wel, madame Trenti.
Mme Trenti maakt een eerbiedige buiging voor Hope en Esther, een glimlachende hoofdknik voor Casanova en gaat dan door de middendeur heen.
(ondeugend).
Uw compatriote is heel lief, chevalier. U heeft haar in Venetië goed gekend, nietwaar?
(met een bedwongen geeuwtje, maar niet zonder luchtige snedigheid).
Ik heb de liefste herinneringen van haar uit Venetië.
(ernstig)
Ik weet zeker, dat zij er tenminste een heeft, die zij beweert voor geen schatten te willen missen.
(om hem uit den brand te helpen).
Een kostbaar juweel. Madame Trenti heeft het mij laten zien.
| |
3e Tooneel.
De vorigen, Dirk.
(tot Hope).
M'neer, d'r is m'neer Woudheuis, die UE noodsakelijk mot spreken.
| |
| |
Een van m'n boekhouders. Wat heeft-ie? (verklarend tot Casanova). Ik laat altijd het adres achter, waar ik te vinden ben. Zou er wat wezen over den vrede van Frankrijk?
(verheugd).
Dan zouden mijn 20 millioen loskomen tegen 8%?
In dat geval, misschien. Anders zeker niet. Ik kom dadelijk terug. (gaat met Dirk heen).
(een beetje smalend).
Dus u heeft opnieuw een overwinning op m'n armen neef behaald? Eerst in het duel, en nu in het piket? Is u er erg trotsch op.... op uw overwinningen? (zij zet zich in den leuningstoel bij den haard).
(die zich op een stoel tegenover haar plaatst).
Je bent zoo koel tegen me, Esther, het is net of iets je hindert. M'n overwinning? Wat kan die me schelen? Je neef tartte me, en dat doet niemand ongestraft. Dat is alles.
(overgaande naar de andere zijde, waar zij zich een oogenblik op de sofa zet).
Soms is een nederlaag mooier dan een overwinning.
(geestdriftig).
In de liefde bijvoorbeeld.
(ondanks zichzelf glimlachend, terwijl zij den punt van haar schoentje bekijkt).
Ik stel mij de liefde voor als een wisselwerking van nederlaag en overwinning.
(met vuur).
De groote, de mooie liefde is zelfs in de nederlaag een overwinning!
Voor de vrouw ook. Heb je ooit werkelijk heel veel, maar hartstochtelijk veel van een man gehouden?
(naief).
Ja zeker.... van m'n vader.
Och, je wil me niet begrijpen. Dat is niet de ware liefde.
(nadenkend).
De ware liefde? Is dat dan altijd zoo'n groot geluk? De ware liefde! En hangt het van ons zelf af die te kennen? Wij zien iemand, wij hooren iemand spreken, door onze oogen en onze ooren dringt de liefde ons hart binnen en.... we zijn verloren.
Neen, Esther, verloren nooit! Toe, m'n heerlijkheid, laat me je leeren wat liefde is. (Hij zet zich naast haar op de sofa).
(lachend).
Ik ben bang, dat je lessen me te duur zouden komen. En bovendien.... Ik begin je te kennen: vandaag ik, morgen 'n ander.
| |
| |
(oprecht).
Esther, je miskent me. Ik zweer je, dat wanneer je me het geluk waard vind om van je te mogen houden, zoo dat ik hopen mag op dat nog veel grootere geluk, dat je in staat bent te geven, dat ik je dan altijd, altijd zal blijven liefhebben, onverzwakt.
(sluit een oogenblik de oogen van welgevallen, dan staat zij op, spijtig).
Ja, wie weet aan hoeveel meisjes je dat al beloofd hebt. En daarna? Daarna hebt je ze uitgelachen.
(verontwaardigd).
Uitgelachen?! Maar dan zou ik een ellendeling wezen. Nee, nee, Esther.... ik erken, dat ik zwak ben geweest voor mooie vrouwen. Dat ik die wensch te bezitten zooals....
Zooals een kind een stuk speelgoed.... om het stuk te maken en er dan verder niet naar om te zien.
Dank je, chevalier, het geluk van je liefde weegt niet op tegen het ongeluk er van.
Maar hoe kun-je zoo iets zeggen? Ik geloof waarachtig, dat je nooit hebt lief gehad.
(nadenkend).
Ik weet het niet. Misschien ja, misschien neen. 't Kan me niet schelen ook. Is het dan zoo'n groot ongeluk om niet lief te hebben? Ik zie dat heelemaal niet in.
(met gevoel).
Dat zul-je inzien op het oogenblik, dat je de liefde leert kennen. Zooveel kostbaren tijd te hebben verloren! (vleiend). Maar hou-je dan wezenlijk niet van iemand, mooie Esther?
Ik heb je al gezegd: van m'n vader houd ik heel veel.
Dat kan er mee door als kinderwerk. Maar van je neef?
(nadenkend).
Ik zeg niet, dat ik niet van hem houd.
(haar hand grijpende).
Dat is een onbepaald antwoord. Hou je van hem?
Als jij m'n biechtvader was zou ik het je misschien zeggen. Nu niet. Maar.... 't is toch geen doodzonde, hoop ik, van Floris te houden?
(met overtuiging).
Het is nooit zonde van iemand te houden. Zonde is een bedenksel van afgeleefde oude heeren en dames, die zeggen, dat ze niet meer willen, als ze niet meer kunnen; die levensgenot ‘zonde’ noemen omdat het voor hun niet meer bestaat. Zonde?? Dat is nou weer zoo 'n echt angstvallig ideé van je, om daaraan te denken.
(naief).
Waarom? Wat bedoel-je?
Dat je bang bent om iets te doen, dat misschien in den grond heel onschuldig is.
| |
| |
(glimlachend).
In den grond? Ja, maar zoo diep gaat het leven meestal niet.
(met bewondering voor haar dialectiek).
Esther, er is een advocaat in je verloren gegaan. Hoe meer ik met je spreek, hoe meer ik van je houd met een innigheid, die ik vroeger niet zoo gekend heb....
(door deze bewering toch wel ingenomen).
Nu ja.
Nee, toe, wantrouw me nu niet. Ja, ik heb veel vrouwen van liefde gesproken, en ze hebben me geloofd. Maar was het dan nièt waar, dat ik van ze hield? Was dat dan gelogen? Ik was oprecht. Esther, en ik ben oprecht, als ik je zeg, dat ik onstuimig van je houd, dat ik alles, alles, álles voor je zou willen opofferen.
(verrukt).
En je zoudt voor mij hier willen blijven, altijd hier? Zou je nooit berouw hebben?
(haar in de armen nemende).
Je bent elk offer waard! Is het dan waarachtig waar, dat je van me houdt, Esther?
(weifelend).
Ik zou het graag willen, van je houden. Maar ik durf niet. Ik durf niet gelukkig te wezen, met jou, Jacques. 't Zou me misschien teveel tranen kosten.
(onstuimig).
Esther, wees niet zoo bang voor me. Je denkt verkeerd over me. Ik zal je zoo gelukkig maken, dat je alleen maar tranen zult kennen van blijdschap en dankbaarheid. (Hij kust haar en zij laat dit toe).
(verheugd).
Wat zal papa blij zijn, als hij hoort, dat wij het eens zijn geworden.
(teleurgesteld).
Maar ga je dat dan dadelijk aan je vader over vertellen?
Natuurlijk. Hij is heel erg met je ingenomen en wil je heel graag tot schoonzoon hebben.
(als voren).
Tot schoonzoon? Hier in Amsterdam?
Als papa je deelgenoot in zijn zaak maakt, natuurlijk. Maar we zouden wel heel dikwijls naar Parijs kunnen gaan. Heerlijk, met jou in Parijs!
| |
4e Tooneel.
De vorigen, Hope.
(verheugd binnenkomende).
Goed nieuws!
(hem tegemoet tredende).
De vrede met Frankrijk?!
| |
| |
Paralis heeft gelijk gehad.
Leve Paralis! Leve het kabalistische orakel! Het schip is behouden op de reede van Texel aangekomen. De drie millioen, minus de drie ton van mijn assurantie, de twee millioen zeven maal honderd duizend gulden, zijn mijn, zijn ons! Voor jelui ieder drie ton, kinderen! - Ik zeg ‘kinderen’ tegen jelui, dat komt omdat ik je zoo vertrouwelijk bij mekaar zag.... Ik zou je graag tot schoonzoon hebben, chevalier. Weet je wel, dat wij, m'n dochter en ik, heel veel van je houden? (tot Esther). Och kom, Hessie, dat heeft Casanova al lang gemerkt.
Maar ik houd heel veel van uw dochter, monsieur Hope.
Natuurlijk. Wie zou niet van Hessie houden? Maar je zegt er niets van, dat m'n schip zoo behouden is gearriveerd. Als Paralis me eens niet geraden had het te assureeren, en Esther zijn raad niet zoo goed had begrepen, zou ons een aardige winst ontgaan zijn.
(ongeloovig).
En u geeft mij driemaal honderd duizend gulden, mij, Jacques Casanova?
In wissels op het huis Hope & Co. Je hebt ze maar te presenteeren om ze overal gehonoreerd te zien. En Hessie krijgt evenveel in haar spaarpot.
(hem de hand drukkende).
Maar, waarde heer, zoo'n gift geeft zelfs de koning van Frankrijk nooit.
De koning van Frankrijk is een machtig heer, maar als hij geld wil hebben, neemt hij zijn hoed af voor de koningen van de Amsterdamsche Beurs. Waarvoor ben-je anders hier dan met den hoed van de Allerchristelijkste majesteit in je hand?
(niet zonder vleierij).
Als u wil kunt u heel geestig zijn, monsieur Hope.
(goed gehumeurd).
Je bedoelt te zeggen, dat ik dat niet altijd wil. Goed! Goed!
(hem omhelzende).
Als u dan niet altijd geestig wil zijn, u wil toch wel altijd een snoes van 'n vadertje wezen.
Kind, steek me niet zoo in de hoogte. Meer dan tien procent makelaarsloon krijg je toch niet van me. Ik geloof, dat je met die beschermgeest van Casanova, met Paralis, op goeden voet staat. Maar we moeten heen. Het is 'n dag vol emotie voor ons geweest,
| |
| |
en Casanova (hem aankijkende) ik wou zeggen, dat je wei rust noodig zoudt hebben, na dat spelletje piket met Floris. Maar, drommelsche kerel, ik kan niets aan je zien. Terwijl die arme neef van me snurkt als 'n os. Ik ben in zijn kamer geweest.
Rust? Waarom zou ik rust noodig hebben? Uw dochter alleen zou 'n stervende in leven houden door haar charmes, en u houdt mij op door mij driemaal honderd duizend gulden te geven. Ik voel me zoo frisch als een pas geborene. (helpt Esther en Hope hun pelsen aandoen, die zij in den loop van het spel hebben afgelegd).
Niet kwaad! Maar een beetje nachtrust is ook niet te versmaden. Allerminst voor een Amsterdamsch bankier. Goeden nacht, chevalier.
(terwijl hij Esthers pels over haar schouders hangt, kust hij haar in den nek. Zij wendt het hoofd om en bedreigt hem met den vinger).
Gelegenheid maakt den dief.
(fluisterend).
Mag men u dan nooit uit het oog verliezen?
Dit wordt gedaan terwijl Hope zich naar de deur begeeft.
Goeden nacht dan, monsieur Hope.
(vroolijk afscheid nemende).
Goeden nacht, chevalier.
(kust haar de hand).
Slaap wel, mademoiselle Esther. (Wil hen verder uitgeleide doen).
Blijf toch binnen, m'n waarde.
(beleefd).
Koningen worden uitgeleid tot aan hun koets!
Mogelijk. Maar wij zijn maar met onze draagstoelen gekomen. M'n perden zijn nog niet voor den winter beslagen. Goeden nacht.
Goeden nacht dan! (sluit achter hen de middendeur).
| |
5e Tooneel.
Casanova alleen, dan Verhoeven.
(zet zich in den grooten armstoel bij den haard, waarin hij eerst het vuur aanport. Dan met de handen in de broekzakken, strak, beide beenen lang uit, glimlacht hij vergenoegd).
Zes maal honderdduizend francs. Dank zij Paralis! Maar zooveel heeft Paralis mij zelfs niet opgebracht, toen ik er in Venetië m'n beschermers mee beschermde. Zesmaal honderd duizend francs! Voor zesmaal honderd duizend francs is heel wat pleizier te koop.... in Parijs. (Hij neemt vergenoegd een snuifje) Die 52 uur zitten me anders toch niet in de
| |
| |
kleeren. (Opstaande en zich uitrekkende). Gekheid! Als de mooie prinses komt, zal die me wel wakker houden.
(komt binnen om de kaarsen uit te doen).
Vrescuus! M'nheer Casanova. Ik dacht, dat je al naar bed was.
(spottend).
Maar waarom zou ik naar bed gaan? Een winternacht in Amsterdam is zoo opwekkend! Ga jij naar bed. Je bekoorlijke wederhelft wacht je.
(die intusschen reeds een gedeelte der kaarsen heeft uitgedaan, lachend).
‘M'n bekoorlijke wederhelft?!’ Dat moest de ouwe es hooren.
Nou, nou, Verhoeven, zoo oud is ze nog niet. Ik geef haar 'n goeie dertig.
Daar het ze niet genog aan, monsieur. Zeg liever 'n kleine veertig.
Doet er niet toe. 'n Vrouw is altijd zoo oud als haar man haar weet te maken. Jou vrouw, Verhoeven, ziet er lang niet kwaad uit voor 'n man als jij. Ik maak je m'n compliment.
(gepikeerd).
Voor 'n man als ik?! (op anderen toon) Monsieur Casanova....
(onverschillig, geeuwende).
Ja.
(weifelend).
Ze zeggen.... dat je.... 'n valschen naam draagt. Waarom doe-je dat?
(is door die naief onbescheiden vraag plotseling geheel wakker. Toch wrijft hij zich even de oogen uit om te zien of hij niet droomt). Dan meet hij Verhoeven van hoofd tot voeten en lacht)
He?!... Wat een kostelijke kok ben je toch. Zoo' type als jij heb ik nog nooit gezien! A la bonne heure! (ernstig) Waarde Verhoeven, ik zou je kunnen antwoorden, dat je er mee tevreden moest wrezen om je rekeningen dubbel en dwars te peperen, en je gasten te snijden zonder te vragen naar hun naam, als je hun ook niet vraagt of het hun zeer doet, dat je ze vilt. Maar ik wil je wel antwoorden, dat mijn naam heelemaal niet valsch is. Monsieur Hope zal je dat wel willen verzekeren.
(niet uit het veld geslagen).
Maar u heet Casanova en niet Seingalt.
(lachend).
Je treft het, m'n waarde, dat ik op het oogenblik bijzonder goed in m'n humeur ben. (een beetje dreigend) Maar dan ook heel goed in m'n humeur, anders.... (kalm) Die naam van Seingalt is m'n wettig eigendom, want.... ik heb hem zelf bedacht.
| |
| |
(als voren).
Dus je bekent, monsieur Casanova, dat de Seingalt niet je eigen naam is.
(ongeduldig).
Maar driedubbele... hotelhouder. Ik zeg je toch, dat ik 'em zelf bedacht heb. Ik heb 8 letters genomen uit het A.B.C., dat het eigendom is van iedereen, en daarvan Seingalt gemaakt. Kan het eenvoudiger? Die naam wordt door niemand anders gedragen dan door mij, en die hem mij wil betwisten zal rekening hebben te houden met den punt van mijn degen. Kom op met je lange mes, kok! Een duel tusschen mij en jou! O, ja, ik vergat, dat ik m'n degen heb afgedaan. Het is je geluk.
(angstig terug deinzende).
Al goed, m'nheer, al goed, chevalier de Seingalt.
Ben je overtuigd van m'n goed recht?
Ja, ja, chevalier de Seingalt.... volkomen overtuigd.
Casanova breekt in een schaterlach uit.
(naderbij komende, gerustgesteld).
Aan het A.B.C. had ik nog niet gedacht, mot-je weten.
(vroolijk).
Maar daar had je in de eerste plaats aan moeten denken. Is er nog iets eenvoudigers dan dat? Ezel! (goedig) Ik zeg ‘ezel’. zooals ik zou zeggen: ‘waarde vrind’, begrijp je? Aan het A.B.C. had je moeten denken. Is jouw naam dan niet gemaakt uit letters van het A.B.C?
(alsof hij een ontdekking doet).
Ik heb er om de waarheid te zeggen nooit aan gedacht, maar nou je me d'r opmerkzaam op maakt: 't is waarachtig waar ook. ‘Verhoeven!’ Allemaal letters uit het A.B.C. Aardig!
Nu dan. En denk je dat Adam in het Paradijs ‘Verhoeven’ heeft geheeten?
(lacht).
Verduiveld aardig, chevalier.... de Seingalt. ‘Adam Verhoeven’. Hij is goed!
(ernstig).
Verhoeven, je hebt voorvaders gehad, ontken het niet.
Ik laat me hangen als ik ooit veel van ze gehoord of gezien heb.
Doet er niet toe: je hebt ze gehad. Iedereen heeft voorvaders gehad, Verhoeven. Nou, een van die voorvaders van jou, die nog niet Verhoeven heette, heeft zich Verhoeven genoemd of zich zoo laten noemen uit letters, die uit het A.B.C. genomen waren, uit het A.B.C.
| |
| |
(met zekerheid).
Toch zou ik durven zeggen, dat ze altijd goeie christenen zijn geweest, anders wil ik niets met ze te maken hebben.
Als jij dus het recht hebt om je Verhoeven te noemen....
Dan heb ik het recht om me Seingalt te noemen.
Bij m'n ziel en zaligheid, dat recht heb-je.
(terwijl hij zich in zijn kamer terug trekt).
Blaas dan maar je licht uit, Verhoeven, en twijfel nooit meer aan m'n recht om een naam te dragen, dien ik heelemaal aan mezelf te danken heb, of.... ik zal je licht uitblazen. (zingende in zijn kamer)... ‘Buona notte, tesoro mio!’
| |
6e Tooneel.
Verhoeven alleen.
(terwijl hij de kaarsen uitdoet).
Toch wel 'n lollige kerel, maar je weet nooit wat je aan 'em hebt, of ie 't ernstig meent of niet. Enfin.... hij betaalt prompt z'n rekening.... gelardeerd.... terwijl die prins en prinses.... Verhoeven.... ik geloof waarachtig, dat chevalier de Seingalt gelijk heeft je 'n ezel te noemen. (gaat hoofdschuddend heen, een kandelaar met licht in de hand. Het tooneel blijft dan een oogenblik donker. Men hoort juist den torenwachter, die op den oude-kerks-toren viermaal het sein blaast, dat alles veilig is, en een oogenblik later, in de verte de zwakke stem van den nachtwacht, die roept:
‘bewoar je fuur en koarslicht wel, de klok heit....’
Dan komt Casanova zonder pruik, gehuld in een gebloemde kamerjapon, zonder vest, voorzichtig op, en gaat op den tast naar een der deuren links, waar hij voorzichtig aankrabt. Hij blijft even midden in de kamer wachten. Als de deur dicht blijft, herhaalt hij zijn krabben en wacht opnieuw. De prinses steekt het hoofd door de deurkier en zegt: ‘sssst! Even wachten!’ Zij is reeds in elegant nachtgewaad. Onmiddellijk wordt de deur gesloten. Casanova gaat op de teenen vergenoegd naar zijn kamer, waarvan hij de deur open laat staan, zoodat een lichtschemer te zien is, die echter het tooneel donker laat.
| |
7e Tooneel.
Juffrouw Verhoeven, Casanova, later Tonia, Dirk, Verhoeven Prins en Prinses Piccolomini.
| |
| |
Juffrouw Verhoeven komt in een licht en luchtig nachtgewaad, met een kanten nachtmutje op, behoedzaam door de middendeur binnen. Als zij tegen een stoel aanloopt blijft zij even stilstaan. Op dit gerucht komt Casanova uit zijn kamer.
(zacht, maar niet fluisterend).
Ben je daar eindelijk, schat?
(hem de hand op den mond leggende).
Ssssst! Ssst! Om Godswil!
(drukt haar tegen zich aan en kust haar).
Heerlijke vrouw, kom mee in m'n kamer?
Nee, nee, dat licht! Hier!
Hier?! In 't donker?! Maar dan kan ik je heelemaal niet zien, aangebedene!
(kwijnend).
Hoeft ook niet, Jacques.
(zacht protesteerend).
Maar kom dan toch mee, lieveling. (onstuimig). Laat me je toch in het volle licht bewonderen!
(weer met haar hand voor zijn mond), (fluisterend).
Spreek niet zoo luid! Mijn man mocht je hooren.
Piccolomini? Wat kan me dat schelen?
Zij zijn de sofa bij de twee deuren genaderd, juffrouw Verhoeven dwingt hem daarop naast haar plaats te nemen.
(haar hartstochtelijk omhelzende).
Je bent 'n engel!
Men hoort het geroep van Tonia: Diefà! Diefà! Diefà!
(opstaande).
Heere God! Wat is dat?
(angstig).
Die ellendige meid. Ze komt hier! Waar zal ik blijven?
Nee, nee, dat kan niet! Ga jij in je kamer, gauw. Ik hier achter de sofa. (Zij verbergt zich).
Casanova gaat snel zijn kamer binnen.
(buiten maar dichterbij).
Diefà! Dirrek! Hellep! D'r sein diefe!
Zij komen door de middendeur binnen.
Dirk is in blauwen onderbroek met slaapmuts, op zijn kousen. Hij is gewapend met een porijzer. Woar zijnne ze nou? De diefe?
Het tooneel wordt verlicht: zij dragen ieder een kaarslicht.
Se motte hier weise, ik heb se hier gehaurd!
(komt op met getrokken mes, zonder pruik, een kaarslicht in de hand).
Waar zijn ze? Laat ze opkommen!
| |
| |
(in nachtgewaad, in de eene hand zijn degen, in de andere een kaarslicht).
Is er een dief? Waar?
(onder het opkomen).
Mon dieu! Mon dieu! wat ben ik geschrokken!
Ze zeggen, dat er hier dieven zijn.
Verhoeven heeft overal rond gekeken en haalt nu zijn vrouw te voorschijn.
(opkomende).
Wat is dat toch voor 'n lawaai?!
Naatje, wat doe jij hier?.... In 't donker?
(tot Tonia).
Akelig dier van 'n meid!
(lachend).
Ja, he? Lekker! (tot Verhoeven). En tente d'r moessie sit op de lip van meheir Kesenofe! (zij schatert).
(verbaasd, geêrgerd).
Waaratje!
Ze hebben mekaar gezoend!
(haalt verwonderd en geergerd het mouche van zijn lip).
Ik heb die.... vrouw.... gezoend? (kijkt de prinses aan).
(kwaad).
Monsieur Casanova, monsieur de Seingalt, m'n vrouw is gèèn letter van het A.B.C. Wat denk-je wel? (tot zijn vrouw). Laat jij je zoenen door een ander?
(zacht tot Casanova).
Hadt je met dat magere varken ook al 'n afspraakje?
(zacht).
't Was donker en.... ik dacht, dat jij het was!
Wel, nu wordt het nog mooier!
Ik was dol verliefd.... op jou.
(wendt zich verontwaardigd van hem af).
't Is me wat moois.
Monsieur Casanova, dat gaat zoo niet! Neem voor mijn part het heele A.B.C., maar van m'n vrouw blijf je af. Als je d'r zoo zoent, dat haar mouche op jou lip komt te zitten, dan neem je teveel van d'r in beslag. Van haar is alles van mij!
Je kunt haar voor mijn part houden. Als je vrouw het uithangteeken van ‘De Ster van het Oosten’ op haar lip draagt, dan neem ik daar morgen mijn intrek. Ik heb genoeg van je ‘Bijbel’!
(woedend).
Vrouw, dat je me dat nou andoet! Op je ouwen dag!
Juffrouw Verhoeven valt flauw in de armen van haar man.
(tot Casanova).
Daar hoor je het! En je dacht dat ik het was!
| |
| |
In 't donker zijn alle katten grauw, en dan.... na een piket spelletje van 52 uur.
(vinnig).
Je hadt beter gedaan te gaan slapen. Je kunt geen ouwe vrouw meer van een jonge onderscheiden.
| |
Vierde bedrijf.
Een voornaam rococo-gestyleerd en gemeubeld vertrek ten huize van den bankier Hope. Een dubbele middendeur op den achtergrond, waarvan slechts een vleugel telkens wordt geopend. Een enkele zijdeur links. Boven de twee deuren ‘witjes’. Rechts twee vensters met zware in ronde golvingen opgenomen gordijnen van damast in de kleur van het ameublement afhangende uit ronde baldakijnen. Aan elken kant vensterbankjes met kussens er op. Tusschen middendeur en zijdeur een geopend clavecimbaal, half verscholen achter een Japansch kamerschut. Naast de zijdeur een rococo-schoorsteen met geopenden haard, waarin een hoog opvlammend turfvuur brand: haardstel en doofpot. Op den schoorsteenmantel een pendule in stijl met kandelabers en spiegel. Een fauteuil met voetbankje bij het vuur. Een rococo-tafeltje in het midden, daarbij een paar stoelen. Op den achtergrond, bij de vensters, een Japansch kabinet, of kast met Japansc hof Chineesch porselein. Aan de wanden familieportretten uit het tijdvak. Bij den haard een ander tafeltje met borduurraam er op. Op den parketvloer tapijtjes.
| |
1e Tooneel.
Mme Trenti, later Casanova, huisknecht.
(zit op een der vensterbankjes naar de schaatsenrijders te kijken, die in de Amsterdamsche stadsgracht hun vermaak vinden. Telkens hoort men het geroep:
‘Leggereis 'an! - Leggereis 'an!’
Zij is ook nu in het zwart gekleed, en heeft haar pelsmantel aan, geopend, en een fluweelen hoed op, handmof. Toch is het waaiertje voortdurend in beweging. Zij draagt mitaines. Als Casanova wordt binnengeleid staat zij op. Huisknecht in deftig zwart, lage schoenen, witte kousen, poederpruikje, laat Casanova door de middendeur binnen.
Als m'nheer maar hier 'n oogenblik wil wachten: m'nheer zal dadelijk komen.
(is nu eenvoudiger gekleed, heeft pels, stok en handmof in de gang gelaten, maar draagt het steekje in de hand. Als hij Mme
| |
| |
Trenti ziet wil hij ongedwongen op haar toe gaan, maar blijft dan even pijnlijk van gezicht stilstaan, terwijl hij zekere plaats wrijft.)
Ha. Teresa! Au!
(nader komende om met haar door het venster te zien).
Gisterenmiddag schaatsengereden, op den Amstel.
Jij?! Ken-je dat ook al?!
Dat is te zeggen: ik heb het willen leeren. Ik was in gezelschap van mademoiselle Esther, en andere jongelui.... hum! Die monsieur Gravius was er ook bij. Maar, cospetto! Dat is nog moeilijker dan paardrijden voor iemand, die het nooit geleerd heeft.
Maar hoe laat ben je dan gisteren opgestaan?
Ik heb, na m'n spelletje piket, en.... wat daarop gevolgd is....
(spottend lachend).
Je verrassend tête-â-tête met de hotelhoudster, die zeker de mooie Locandiera wil navolgen van onzen dichterlijken vriend papa Goldoni....
Was 't maar waar! (verontwaardigd). Maar ik ben er in geloopen! Ik dacht, dat.... jij het was.
(uiterst verbaasd).
Ik???!!!
Maar hoe kon je dat denken? Alles is toch tusschen ons uit.
(verliefd).
Nu ja. De oude liefde, die nooit roest.... Kortom jij of....
Om kort te gaan: ik heb daarna een ongestoord slaapje gedaan van een uur of veertien. Wat men noemt: ‘de slaap van den rechtvaardige.
Mme Trenti lacht veelbeteekenend.
Wat-blief? 't Heeft me goed gedaan. Toen heb ik m'n voetknecht laten pakken, en ben tot groote ergernis van de Bijbelsche personen naar ‘De Ster van het Oosten’ gegaan, waarvan die madame....
Mij het uithangteeken, mag je wel zeggen, had....
Zonderlinge manier om reclame te maken voor je concurrent. Ik had haar wel kunnen worgen! - Kijk, die daar eens
| |
| |
vallen!!!! Cospetto! Wat kun-je je zeer doen, als je zoo valt op het ijs! En die Hollanders, he? Je moet ze op schaatsen gezien hebben om te weten wat ze waard zijn aan vroolijkheid en lenigheid. Heel andere menschen. (pijnlijk) La bella cosa! 't Lijkt zoo gemakkelijk en 't is zoo moeielijk. (Doet het schaatsenrijden na) zoo! zoo! Maar jawel! Per bacco! Waarom is er geen ijs op onze kanalen in Venetië, 's winters?
Er is daarentegen heerlijk vanille-ijs bij Florian op het Sint-Marcusplein, 's zomers.
(zuchtend).
Ja, Venetië! Zal ik er ooit terug komen? (vroolijker, terwijl hij haar hand vat) Maar wat kom je hier eigenlijk doen, Teresina mia? (Hij kust haar de hand en leidt haar dan naar den haard, waar hij galant den fauteil voor haar bij het vuur schuift, en het voetbankje klaar zet). Wil-je niet je mantel afleggen, schat?
(ongedwongen tegen het tafeltje leunende).
't Is waar. Je gaat heen. Ben je tevreden over je séjour hier in Holland?
't Is prachtig gegaan. Holland is een paradijs voor vreemde artisten.
En voor geheime politieke agenten, die voor hun koning geld komen leenen.
Dat schijnt. Ze zeggen, dat je hier vijftig millioen francs komt leenen voor den koning van Frankrijk, en er zelfs al een millioen aan verdiend hebt.
(lachend, terwijl hij een snuifje neemt, nadat hij eerst Mme Trenti een prise gepresenteerd heeft).
't Mocht wat! Ik persoonlijk heb alle reden om tevreden te wezen, maar de koning nog niet. Zoolang Frederik geen vrede sluit, werk ik hier ‘pour le roy de Prusse’ en niet ‘pour Louis le Bien-Aimé’.
‘Bien Aimé’ net als Jacques Casanova. Maar is 't dan niet waar, dat je van monsieur Hope een millioen gekregen hebt? Piccolomini vertelde het. Die kon zijn hotelrekening niet betalen, en zegt dat jij hem door dat kaartspel van je, dat zoo lang geduurd heeft, hebt geruineerd.
(lachend).
Alsof er wat aan hem te ruineeren was! Maar hoe weet die escroc van mijn geval met Hope?
Het is dus toch waar van dat millioen? (zij staat verrast op).
(lachend, terwijl hij haar hand neemt).
Waar, en niet
| |
| |
waar. Lichtelijk overdreven. (Hij neemt den solitaire van zijn vinger en schuift dien aan een der hare). Hier, lieve Teresa, dat is voor jou. 'n Herinnering te meer aan onze liefde van voorheen, en onze ontmoeting van nu op een voor mij zoo gelukkigen tijd.
(verrast).
Voor mij? Die prachtige diamant?
Voor jou en (haalt een rolletje goud uit zijn vestzakje) dit voor de opvoeding in den eersten tijd voor die andere herinnering van onze liefde, voor Sophie.
Goud! Voor Sophie?! (omarmt hem aangedaan) O, Jacques, als je langen tijd van 'n vrouw kon houden, wat zou die dan gelukkig wezen, want wat ben-je toch lief, en altijd zoo royaal! (droogt zich de oogen en steekt het goud in haar réticule).
(onverschillig, luchtig, terwijl hij naar het clavecimbel gaat, en dan door een reetje van de zijdeur spiedt).
Nu ja.
Maar je trouwt nu zeker met mademoiselle Hope, geluksvogel, die je bent!
Ja, natuurlijk. Een van de mooiste en liefste meisjes, die ik in dit land gezien heb. Ze houdt van je, Jacques.
En ik van haar. Ik ben eenvoudig dol verliefd op haar.
Eenige dochter van den rijksten bankier in Holland, die met je wegloopt. Wat wil je meer?
Ik wil niets meer. Ik heb alles! Behalve, dat ik nog niet geslaagd ben met mijn leening. Ik keer naar Parijs terug, naar m'n zoete Manon Baletti, naar m'n fabriek van gedrukte zijde en m'n twintig snoezen van meisjes, naar het pleizier, naar het licht, naar de liefde!
(hoofdschuddend).
En mademoiselle Hope?
(nadenkend, spijtig).
Ik zal haar tot mijn spijt moeten opgeven.
(verontwaardigd).
Je bent gek! Je verspeelt 'n gelegenheid, zooals je er nooit weer een krijgt. Dat meisje is alles en heeft alles.
(nadenkend).
Ik weet 't wel. Maar wat wil-je, Teresa? 't Is m'n bestemming niet te trouwen. Ik ben niet voor het huwelijk, en het huwelijk is niet voor mij. Ik zou de vrouw, die ik trouwde, ongelukkig maken, en daar is mademoiselle Hope me te lief voor.... Ja, juist, daarom! Ik trouw nièt.... uit liefde.
(met warmte).
Wat 'n redeneering!
| |
| |
(luchtiger).
Maar begrijp dan toch, dat mijn ziel is als die van de vogels: ik fladder, ik vlieg, ik zet me hier, ik zet me daar, ik ben weg voor dat de menschen erkend hebben, dat ik waard ben om naar te luisteren. Ik volg den inval van het oogenblik. Een hoogere kracht doet me leven, zooals ik leef: God of.... Paralis.
(haar ooren dicht stoppende).
Heiden!
(ernstig).
Ik ben Christen, maar versterkt door de filosofie.
Zonder principes om er je leven naar te richten.
Mijn eenig principe is om geen principes te hebben. Heeft de vogel principes, die voortsnelt op den wind?
Naar den ouderdom, naar het gebrek.
Foei! Wie spreekt er van ouderdom, van gebrek? Zie me eens aan Teresa, ik ben vijf en dertig jaar (lachend) ik heb pas 'n partijtje piket gespeeld van 52 uur, ben 20 maal gevallen op het ijs, ben verliefd op jou.... ja, op jou, nog altijd!.... op die charmante prinses Piccolomini, op.... op.... op alle mooie vrouwen en meisjes, en alle mooie vrouwen en meisjes zijn verliefd op mij.... en je spreekt me van ouderdom en gebrek? Maar Teresa, ik voel me de koning van het leven, dat rijk en vol in me opstuwt, en me bezielt, en me gelukkig maakt!
(innig, terwijl zij zijn hand neemt).
Zal het altijd zoo blijven, Jacques? Zal er niet een tijd komen, dat je om je heen zult zien naar een vrouw, naar een kind, en je je eenzaam zult voelen, en koud? Van al de vrouwen, die je lief hebben gehad, en die jij.... ik weet het, op jou manier, ook lief hebt gehad.... voor 'n oogenblik.... zal er dan niet een bij je zijn om de verlatenheid van je leven te vullen door een liefkozing, die troost over wat voorbij en verloren is. Je zult kinderen hebben.... Sophie bijvoorbeeld.... en ze zullen niet bij je zijn, je zult zelfs niet weten waar ze zijn, je zult aan ze denken maar zij niet aan jou.... Denk je daar nooit aan, Jacques? Denk je nooit aan de mogelijkheid van tegenspoed?
(ondanks zichzelf ontroerd).
Och kom.
Maar je hebt toch al tegenspoed in je leven leeren kennen. In Venetië, toen je onder de ‘Looden Daken’ gevangen zat.
Onschuldig gevangen! Vervolgd door laaghartigheid en kleinzielige Inquisitie!
Maar de laaghartigheid, maar de kleinzieligheid kunnen je weer te machtig worden, Jacques. Denk daaraan! 't Gaat
| |
| |
ons niet altijd goed in het leven. Hier ligt je geluk maar voor het grijpen: 'n mooi lief meisje, dat schatrijk is, en van je houdt.... hoe is het Gods mogelijk, dat je niet dadelijk neemt wat je aangeboden wordt?
(weifelend).
Maar dan zou ik moeten trouwen!
Maar trouw dan! Iedereen doet dat toch!
(luchtig nadenkend).
Casanova getrouwd? Kan dat? Bestaat dat? Nenni! Dat kan niet! Dat bestaat niet! Dat zou de verloochening zijn van mijn goed gesternte. Ik mag het niet doen. Het geluk lacht mij toe in de heele wereld. Ik ga waar het geluk mij lokt: ‘sequere Deum’!
Hier lokt het geluk je, en je wilt het achter je laten, en heen gaan. (ziet Esther van links binnenkomen). Mademoiselle Hope!
| |
2e Tooneel.
Casanova, Mme Trenti, Esther, later Hope.
(is gekleed om schaatsen te rijden: een kort zwart fluweelen costuum en hooge rijlaarzen).
Mme Trenti, wil u me excuseeren? (lachend) chevalier, uitgerust van uw schaatsenrijden van gisteren?
(ziet haar bewonderend aan en brengt haar hand naar zijn lippen).
U ziet er weer verrukkelijk uit, mademoiselle. Of ik uitgerust ben? Natuurlijk!!!
Dan gaat u weer met ons schaatsenrijden? Ik wacht Floris ook.
Het spelletje piket schijnt monsieur Gravius dus geen kwaad te hebben gedaan.
(opgeruimd).
Het heeft hem goed gedaan. Toen vader hem gisteren over deze nieuwe uitdaging aan den chevalierde Seingalt onder handen nam, zei hij: (tot Casanova, glimlachend) ‘ik moet wel erkennen, dat m'nheer Casanova me in alles de baas is’. De goeie jongen toch. (tot Mme Trenti) Mme Trenti, ga toch zitten. (wijst haar den stoel aan bij den haard, terwijl zij de bezoekster van haar bontmantel ontdoet, dien zij op een sofa legt. Dan, na een blik geworpen te hebben door het venster, neemt zij plaats bij het tafeltje in het midden). Wanneer denkt u te vertrekken?
Morgenochtend, met de trekschuit. Morgenavond
| |
| |
heb ik 'n concert in Haarlem, dan een in Den Haag, en dan (met een lichte zucht) addio, lief Holland!
Ik vrees, dat mijn vader u niet zal kunnen ontvangen. Er is een post uit Duitschland aangekomen. Er schijnt groot nieuws te zijn.
Misschien de vrede met Frankrijk!
Ik had monsieur Hope zoo graag nog eens willen ontmoeten. Hij is zoo goed voor mij geweest, net als u, mademoiselle. Ik zal altijd in dankbaarheid aan u tweeën denken.
Denk aan ons in vriendschap, madame Trenti, zooals wij het aan u zullen doen. En uw dochtertje? (ziet daarbij veelbeteekenend Casanova aan).
M'n lieve kind gaat natuurlijk mee. Ik heb een kostbaar cadeau voor haar gekregen.
(als voren)
van den vader?
Van iemand, die veel van haar houdt, en die verdient, dat de menschen veel van hem houden, al doet hij soms rare dingen (opstaande) Dan zal ik maar niet op monsieur Hope wachten, mademoiselle. U wilt wel zoo goed zijn hem mijn dank over te brengen.
(opgeruimd binnenkomende).
Dat is niet noodig, Madame Trenti, hier ben ik zelf om u te dienen. (reikt haar de hand, die madame Trenti met een buiging aanvaardt. Tot Casanova). Goed nieuws, chevalier!
Nog niet, maar wel in uitzicht. De Fransche koersen stijgen.
(lachend).
Daar spreken we straks wel over. (tot Mme Trenti). Dus u gaat ons verlaten, madame Trenti?
Niet zonder spijt en niet zonder dankbare herinnering, monsieur Hope.
Al wel! Al wel! (Haar zijn snuifdoos presenteerende, waaruit zij met een dienaresse een prise neemt, vervolgens houdt Hope de doos Casanova voor. Tot Esther). Hadt jij niet aan madame Trenti een opheldering te vragen?
Over die melodie van Scarlatti.
Goed kind, neem dan madame even met je mee, naar je salet, en laat ons een oogenblik alleen.
(tot madame Trenti).
Heeft u nog even tijd?
| |
| |
Dienaresse, mademoiselle. (Zij buigt voor Hope en gaat met haar mantel over den arm, heen, terwijl Esther haar den arm biedt).
(terwijl hij het tweetal welgevallig even naziet en nu zelf een prise neemt).
'n Charmante vrouw! Neen, chevalier, de koning van Pruisen denkt nog niet aan vrede, naar het schijnt, maar de kansen er op verbeteren, en meer om u genoegen te doen dan om den Allerchristelijksten koning van Frankrijk te dienen....
(verrukt).
Wel verplicht, monsieur Hope.
Hebben we besloten, m'n vriend Pels, en Boaz in Den Haag, en nog 'n paar andere handelsvrienden, om die 20 millioen Fransche staatspapieren te accepteeren.
Tegen 18 millioen 200.000 francs.... maar zonder commissieloon voor den makelaar.
(hem goedmoedig op den schouder kloppende).
Als ze in Parijs verstandig zijn, zullen ze je voor dit gemis wel schadeloos stellen.
Maar zoo verstandig zijn ze niet in Parijs.
Wat? Niet verstandig in Parijs?
De Parijzenaars zijn soms geestig, maar verstandig nooit.
Zouden ze niet verstandig genoeg wezen om je naar waarde te schatten? Ik kan het haast niet denken. M'n waarde, als monsieur de Boulogne je niet blijkt te waardeeren, denk er dan aan, dat ik je graag tot compagnon in m'n bankiershuis heb.
(gevleid, glimlachend).
Dank u, monsieur Hope.
(opgeruimd).
He, wat denk-je? Zou het de firma worden: Hope, Casanova en Paralis?
(alsvoren).
Ik ben bang, dat Casanova en Paralis niet zoo soliede zouden wezen als Hope.
We zullen zien. Dus die 18 millioen 200.000 francs?
Ik zal er dadelijk voor naar Den Haag moeten om met graaf d'Affri, den ambassadeur, te spreken, en dan naar Parijs.
In ieder geval is het geld beschikbaar. Ik ga even heen om aan Boaz te schrijven wat hier op de Beurs besloten is. Sta me een oogenblik toe (gaat door de middendeur heen).
(met een buiging).
Ik blijf hier tot uw dienst. (blijft
| |
| |
even na denkend staan, dan gaat hij naar het venster en kijkt glimlachend naar buiten. Er klinkt in het huis een zachte harpmuziek).
| |
3e Tooneel.
Casanova, Esther.
(komt haastig op).
Is vader hier niet?
(zich omkeerende en haar naderende).
Monsieur Hope is op z'n kantoor. Hij komt dadelijk terug.
Esther maakt een beweging om heen te gaan.
Ik kan madame Trenti niet alleen laten. Hoor eens hoe mooi ze speelt. Een sonate van Domenico Scarlatti.
Alle sonates van Domenico Scarlatti zijn voor mij niet zoo mooi als jou stem. (neemt haar hand).
Neen, Jacques, toe, ik mag madame Trenti niet alleen laten.
(teeder).
Esther, ik bid je, ga niet zoo gauw heen. Laten we dan samen luisteren naar het mooie spel van la Trenti, hoofd aan hoofd.
(lachend).
Hoofd aan hoofd, chevalier, je wordt sentimenteel. Is dat onder den invloed van wat uw Theresa u zei, toen ik daar straks binnenkwam?
(luchthartig).
Ja, wat was dat ook weer?
O ja, ze sprak over mijn geluk, dat wil zeggen: ze sprak over u.
(een beetje gepikeerd).
Dus u heeft een recommandatie noodig om aan mij te denken?
(geestdriftig).
Dat weet je wel beter! (nadenkend) Teresa had gelijk. Mijn verlangen drijft me naar Parijs, morgen misschien al moet ik vertrekken....
En mijn verlangen houdt me hier, bij jou, bij mijn beschermengel in Holland.
(die zichzelf weer meester is, niet zonder ontroering toch).
De plaatsvervangster van Paralis dus. (met gewilde ondeugendheid) Maar van Parijs gesproken. (terwijl zij zich bij het vuur zet) Hoe heet ze ook weer, die daar je hart bezit?
| |
| |
(heeft berouw over zijn ondoordachte bekentenis en werpt zich voor haar op een knie en vat haar hand).
Esther, waarom vroeg je me dat? Je hadt het niet moeten vragen. Wat komt het er op aan of ik in Parijs, of waar ook, 'n vrouw of meisje het hof maak en....?
En zegt dat je van haar houdt.... en haar bedriegt.
Is dat dan niet waar, als ik dat zeg, Esther? Is het nooit waar geweest? Het is waar. Het is waar als ik jou zeg: ‘Esther ik hou zooveel van je, dat ik mezelf gevleugeld voel van heerlijkheid, en op het leven neer zie als op een beloofd land van geluk.’ Esther dat is waar, waarachtig waar! Ik ken mezelf niet! Zoo, Esther, als ik jou lief heb, heb ik nog nooit iemand anders lief gehad!
Esther zwijgt en laat het hoofd hangen, terwijl zij aan de franje van haar stoel plukt.
Toe, zeg wat. Zeg dat je me gelooft. Want het is waarachtig waar, Esther, jou liefde geeft me iets rustigs, dat ik nooit gekend heb. 'n Bevrediging alsof ik mijn levensdoel bereikt heb en niets meer verlang. Er is iets in me, dat me zegt, dat ik hier in Holland bij jou, bij je vader het hoogtepunt van mijn leven vind. Dat ik het geluk moet aangrijpen en vasthouden, dat ik hier gevonden heb. Want Teresa heeft gelijk: nu ben ik nog jong, nu ben ik nog meester van mijn leven, van het leven om mij heen. Maar wat zal het zijn als ik oud ben? Ja, ja, Teresa heeft gelijk. Er moet een vrouw in mijn leven zijn, die met mij de toekomst tegemoet gaat. Ben jij dat dan niet, Esther? Is de liefde, die ik voor je voel, dan niet machtig genoeg om mijn heele leven te vullen? Toe zeg wat, mijn zoete lieveling.
Esther laat het hoofd op zijn schouder rusten en omhelst hem.
(kust haar onstuimig).
Je beheerscht me, je temt me, je bevredigt me volkomen. Jij geeft me alles, Esther! Voortaan zal mijn leven alleen voor jou wezen. Want er is nu geen andere vrouw meer voor me. Jou alleen heb ik lief, en niemand anders!
(blij uitroepend).
Jacques!
| |
4e Tooneel.
Casanova, Esther, Hope, later Prinses Piccolomini.
(onder het binnentreden).
Maar dat is 'n verliefd tête-à-tête in den trant van ‘la nouvelle Héloise’, als ik me niet vergis! (Zich
| |
| |
de handen wrijvende, en daarna zijn dochter bij de kin nemende). Heel goed Hessie, neem jij onzen chevalier maar gevangen.
(is verlegen opgestaan en bloost, het harpspel is geeindigd).
Ik moet weg. Ik was hier gekomen om u te zoeken.
En je hebt Casanova gevonden. De ruil is, dunkt me, niet kwaad.
Esther gaat beschaamd heen.
(opgeruimd, terwijl hij zijn dochter naziet).
M'n waarde Casanova, als Hessie en jij het samen kunnen vinden, dan zullen wij het ook wel eens worden.
(ontroerd).
Monsieur Hope, telkens wanneer ik met u of met mademoiselle uw dochter spreek voel ik me een beter en ernstiger mensch.
Dank-je voor het compliment, maar ernst....? Die hebben we in Holland genoeg. Een beetje zuidelijke luchthartigheid zal ons geen kwaad doen. (op anderen toon) De brief aan Boaz is geschreven, en met een expres verzonden. Wanneer wil-je met zijn Excellentie d'Affri gaan spreken?
En dan met monsieur de Boulogne, den controleurgénéral.
De huisknecht komt door de middendeur binnen en presenteert op een zilveren blaadje een kaartje.
(lezende).
Prinses Piccolomini? (verwonderd opziende). Wat kan die me te vertellen hebben? (tot huisknecht) Verzoek mevrouw hier te komen.
Misschien wil de prins ook een leening sluiten aan de Amsterdamsche Beurs.
De juweelen van de prinses.
Als ze niet meer waard zijn dan die de graaf de Saint-Germain wou laten doorgaan voor Fransche kroonjuweelen....
Prinses Pic. komt door den huisknecht binnengelaten op in een elegant wintercostuum met mantel en pelerine, handmof. Zij maakt aan de deur een statige buiging.
(haar buigend tegemoet gaande).
Dienaar madame. Wat verschaft mij de eer?
Monsieur Hope, ik hoop, dat ik u niet ongelegen
| |
| |
kom. (onaangenaam getroffen door het bijzijn van Casanova). Ik wist niet, dat u gezelschap had....
(haar den stoel bij den haard wijzende).
Wil u niet plaats nemen prinses?
Princes Pic gaat zitten met een lief hoofdknikje.
Hope, terwijl hij gaat zitten bij de tafel en Casanova een stoel aanwijst in de nabijheid. Een landgenoot van u, en een bewonderaar, geloof ik, de chevalier de Seingalt.
(minachtend).
Monsieur Casanova bewondert gemakkelijk.
't Is waar, U ziet elkaar dagelijks in ‘De Bijbel’.
De chevalier is daar niet meer.
(verwonderd).
Niet meer in ‘De Bijbel’? Waarom niet?
Niet de moeite waard, beste monsieur Hope. 't Beviel er mij niet langer. Ik ben nu in ‘De Ster van het Oosten’!
(scherp).
Monsieur Casanova is ook 'n bewonderaar van sterren.
(luchtig).
Ja, prinses, haast een sterrenwichelaar, als de nachten onbewolkt zijn.
(beleefd).
Maar waarmee kan ik u dienen?
(gemaakt verlegen).
De zaak is, dat ik u gaarne een oogenblik had willen spreken, alleen....
(goedig).
Laat het bijzijn van den chevalier de Seingalt u toch met hinderen. Hij is een van m'n vertrouwdste vrienden.
Casanova buigt.
(aarzelend).
Monsieur Hope.... (met een blik op Casanova). prins Piccolomini is.... hoe zal ik het zeggen?.... door moeilijke omstandigheden van den oorlog.... momenteel.... zijn goederen in Italië, weet u?.... en de postverbindingen zijn tegenwoordig zoo moeilijk, enfin.... in geld verlegenheid.
(buigend).
En u komt mij de eer aan doen te vragen daarin te willen voorzien.
Casanova staat op, gaat naar het venster en ziet naar buiten.
(haastig).
Ik sta u er borg voor.... met m'n juweelen.
(galant).
Nooit zou ik 'n charmante prinses als u van haar juweelen willen berooven. Zoo barbaarsch zijn wij aan de Amsterdamsche Beurs niet.
(koket).
Ik zou u er zeer dankbaar voor zijn, monsieur
| |
| |
Hope, en u dit gaarne willen bewijzen. (met neergeslagen oogen). Verlang van mij wat u wil: ik ben tot uw dienst.
(alsof hij haar niet begrijpt).
Op wat voor manier? Maar dat is immers niet mogelijk. Neen, Princesse, integendeel, ik ben uw dienaar, maar.... niet om met prins Piccolomini een leening aan te gaan.
(verleidelijk).
Monsieur Hope, ik had zoo gedacht....
(opstaande).
Dat ik gevoelig zou zijn voor uw schoonheid? Mevrouw de prinses, ik ben dat bijzonder, en zal het u bewijzen. Permitteer me een oogenblik. Ik laat u met mijn vriend den chevalier de Seingalt alleen. Hij zal verlangend wezen u opnieuw zijn hulde te bewijzen. (verlaat met een beleefde buiging het vertrek door de middendeur).
(komt nader en vat haar hand).
Verrukkelijke prinses, ben-je weer uit op verovering?
(stoot zijn hand terug).
Chevalier, wat geeft u recht op die toon tot mij te spreken?
(galant).
De vereering, die ik voor je schoonheid koester, ma toute belle!
Esther komt ongemerkt binnen, maar als zij ontdekt, dat Casanova in gesprek is met de prinses blijft zij verschrikt stil staan en verschuilt zich achter het kamerschut).
(geringschattend).
Nog al 'n compliment.... van u.... Maar monsieur Casanova.... 't is je al genoeg om 'n vrouwenrok te zien om dadelijk in verrukking te wezen!
Natuurlijk. Maar 'n man als u is daar niet gevoelig voor.
(opdringend).
Niet gevoelig? Ik? Voor een verwijt van 'n mooie vrouw? Maar als het waar is wat je zegt, dan zijn de vrouwen daar schuld aan!
Wis en zeker. Waarom zijn ze ook zoo verleidelijk? Als alle vrouwen hetzelfde gezicht, hetzelfde karakter, hetzelfde tempérament hadden, dan zouden wij, mannen, nooit ontrouw wezen, en zelfs nooit verliefd.
(ondanks zich-zelf lachend).
Dat zou een mooie wereld wezen.
Juist! Ja! Omdat het gelukkig niet het geval is, omdat
| |
| |
alle jonge vrouwen zoo verschillend zijn, en elke jonge vrouw wat anders is, daarom is het leven waard om geleefd te worden! Iedere vrouw is voor mij een nieuwe wereld om te ontdekken en ik wensch er de gelukkige bezitter van te zijn. Iedere mooie en jonge vrouw maakt me nieuwsgierig. Al kende ik ze allemaal op één na, dan zou ik toch geen rust hebben voor ik die eene ook nog kende.
Esther valt op een stoel neder.
(lachend).
Gulzigaard! Maar het hof maken aan die madame van het hotel, met haar betrapt te worden....!
(woedend).
Cospetto! Maar ik dacht, dat jij het was!
Dat is een beleediging! Ik?!.... Ken je dan het verschil niet tusschen zoo'n magere tang en mij?
Ik was gek van liefde voor je, en omdat ik met jou had afgesproken en niet met haar....
Esther die bedroefd het hoofd op den arm heeft laten zinken schreit en snikt. Door dit geluid ontdekt Casanova haar tegenwoordigheid. Hij treedt op het scherm toe, maar zij staat dadelijk op en verlaat haastig het vertrek door de opengelaten deur links).
(verschrikt).
Esther! (teleurgesteld). Zij heeft ons gehoord! Waarom ben je ook hier gekomen?
Nu wordt het nog mooier! Ik ben niet g komen om jou! (Zij ziet Hope binnenkomen) Sssst! Monsieur Hope.
Mevrouw, hier ben ik weer om u eerbiedig te verzoeken dit bewijs van mijn hulde (hij geeft haar een rolletje) wel te willen aanvaarden en te gelooven, dat men soms aan de Amsterdamsche Beurs even galant weet te zijn als aan het hof te Versailles.
(ingenomen en statig buigende).
De heeren zijn daar op verre na niet zoo galant als u. Hoe kan ik u mijn dankbaarheid bewijzen, monsieur Hope?
(ernstig).
Door, wanneer ik weer het voorrecht zal hebben u te ontmoeten (met nadruk) en ik hoop, dat het in een schitterend paleis moge zijn en niet in deze nederige koopmanswoning, die niet op de ontvangst van prinsessen is ingericht....
(rondziende).
O, monsieur Hope, u woont vorstelijk.
Dat er dan nooit meer tusschen ons sprake is van die akelige geldzaken. Daarover spreek ik gewoonlijk alleen met mannen,
| |
| |
weet u, al zijn het prinsen, om hun soms te moeten weigeren wat zij mij vragen. Mevrouw ik heb de eer.
Dus, madame la princesse, tot het voorrecht en de eer u terug te zien.... elders. (Hope schelt).
Prinses Pic. maakt een ietwat verlegen buiging, welke door Hope en Casanova statig wordt beantwoord.
De huisknecht verschijnt aan de middendeur, om de prinses uit te laten.
(als op een invallende gedachte).
Ik zal zelf mevrouw uitlaten.
(beduusd).
O, monsieur, u overstelpt me!
De twee verlaten met veel plichtplegingen het vertrek.
| |
5e Tooneel.
Casanova, later Esther, Hope.
(ziet hen glimlachend na).
De duc de Choiseul is niet meer grand seigneur om iemand op zijn plaats te zetten dan deze Amsterdamsche beurskoning het die intrigante gedaan heeft.
Esther verschijnt weer aan de zijdeur.
(verblijd).
Esther, ben je daar gelukkig weer terug?
(hoog en koud).
Chevalier, ik verzoek u mij voortaan niet meer bij mijn naam te noemen.
(ontroerd).
Maar waarom niet, zoete lieveling?
(hevig).
Houd op! Neem me niet langer met namen die in uw mond een beleediging zijn! 't Is uit! Uw zoete-lievelingenpraatjes willen er niet meer bij me in! Ze zijn 'n oogenblik muziek voor me geweest, waar ik te graag naar heb geluisterd. Ik heb gedroomd. (ontroerd) Maar.... (hard) ik ben wakker nu.... en de droom is uit. (op anderen toon) Foei, chevalier, foei!
Maar waarom dan toch, Esther?
Vijf minuten nadat je mij van je eeuwige liefde hebt gesproken maak je die vrouw, die prinses, het hof, die ook al door je teleurgesteld is....
(verrast).
De prinses Piccolomini door mij teleurgesteld?
Ja, die je op haar beurt verwijt, dat je die hotelhoudster uit den ‘Bijbel’ die juffrouw Verhoeven....
| |
| |
(uitbarstende in woede).
Ah, dat vervloekte serpent! (teeder) Maar kun-je dat dan gelooven, Esther? Het is niet waar!
Is 't niet waar? En wat heb ik gezien en wat heb ik gehoord?
(vurig en vol overtuiging).
Dan is het nog niet waar! Als je oogen je zeggen, dat ik je ontrouw ben, dan moet je je oogen niet gelooven. Als je ooren je zeggen, dat ik van 'n ander houd, dan is dat gelogen! Ik, ik alleen, mijn mond alleen, die den jouë begeert, om je te kussen, mijn lippen alleen spreken de waarheid. Esther, als ik je zeg, dat ik je hartstochtelijk lief heb, dol lief heb, lief heb zoo als ik nog nooit een andere vrouw heb lief gehad. (Hij wil haar omarmen, doch zij weert hem af, en ontwijkt hem).
(met vastheid).
En toch geloof ik u niet meer. Toch ken ik u nu beter. Ik weet nu, dat u nooit wezenlijk van 'n vrouw hebt gehouden, zooals ik denk, dat het moet, dat is tenminste in het oprechte geloof, dat de liefde het geluk zal zijn van ons heele leven. Dat is wat u ontbreekt, monsieur Casanova. Geloof, geloof in vrouwendeugd, geloof in huwelijksliefde. Chevalier, ik zeg het u nog eens: uw zoete-lievelingen-praatjes, hebben me een oogenblik in slaap gewiegd, ik heb gedroomd, maar ik ben nu klaar wakker en (hard opnieuw) ik zie nu wie en wat u is en heb nu bijna hekel aan u.
(De handen naar haar uitstrekkende).
Esther, vergiffenis!
(slaat zich driftig voor het hoofd).
Ellendeling, die ik ben!
(smalend).
Waarom? Uw manier van omgaan met vrouwen is misschien zeer gewild door de dames aan het hof van Versailles, maar hier in de kringen van de Amsterdamsche Beurs.... wij zijn zoo nuchter, waarde chevalier.
(komt verheugd binnen).
Ha, jongelui, daar ben ik weer! De prinses Piccolomini zal me vooreerst wel niet meer de eer aan doen te trachten....
(snelt op het venster toe).
Ha, daar is Floris! Wij hadden afgesproken, dat hij op zijn manier zou waarschuwen door een fluitje. Bonjour! Kijk hem daar rijden! Wat 'n élégantie! Wat 'n vlugheid, wat 'n lenigheid van beweging en van houding. O, hij is mooi, zooals hij daar rijdt! (gemaakt lachend) Kijk toch eens, chevalier! Heel wat anders dan u, gisteren. God, wat heb ik gelachen! Het was zoo grappig! U weet zelf niet hoe mal u er uit zag!
| |
| |
(geraakt).
Mademoiselle, uw vroolijkheid is krenkend!
(ongerust).
Kind, wat scheelt je? Je bent zoo nerveus!
(in hysterische vroolijkheid).
God, God, wat heb ik gelachen! U viel zoo telkens! En maakte zulke gekke tuimelingen. Vooral toen u achterover viel. Dat was zoo dol! Ik had zoo'n pret!
(ontroerd).
Dat is niet waar. U schrikte en vroeg of ik me bezeerd had.
(alsvoren).
Vroeg ik? Ik meende er niets van! Zooals u, chevalier, wanneer u.... (breekt in snikken uit).
(die haar ontsteld heeft gade geslagen).
Hessie, kind, wat scheelt er aan?
Esther vergeef me! Ik ben je tranen niet waard! (knielt voor haar neer). Op mijn knieën vraag ik je om vergiffenis! (buigt zich nog dieper). Hier, aan je voeten, vraag ik je om vergiffenis. Ik leg mijn berouw aan je voeten neer, mijn berouw en mijn liefde!
| |
6e Tooneel.
De vorigen, Floris.
Floris in fluweel met astrakan omzoomd schaatsenrijders-costuum, zonder schaatsen en blootshoofds, maar frisch en vroolifk van gezicht, komt opgewekt en levendig binnen. Als hij Casanova geknield ziet aan de voeten van Esther blijft hij verwonderd bij de middendeur staan.
(op hem toesnellende).
O, Floris, ben je daar eindelijk? Wat heb ik naar je verlangd! Nooit heb ik zoo naar je verlangd als nu. Kom laat ons samen gaan schaatsenrijden!
(terwijl hij haar half in zijn armen neemt).
Hessie, wat scheelt er aan?
(terwijl zij hem teeder glimlachend aanziet).
Mij scheelt niets meer. Als jij bij me bent, Floris. Ik had een oogenblik vergeten wat je voor me geweest bent, wat wij samen voor elkaar geweest zijn.
(teeder).
Hessie, wat altijd, altijd geweest is, en wat altijd, altijd zal blijven, nietwaar?
Ja, jongen, altijd, jij en ik, en niemand tusschen ons in.
(die opgestaan is en zichzelf weer beheerscht).
Ik zie dat hier voortaan geen plaats meer voor me is.
| |
| |
(goedig).
Als handelsvriend toch wel, waarde chevalier.
(buigend).
Als handelsvriend, en agent van den koning van Frankrijk.
Dan ga ik dadelijk op reis, eerst naar Den Haag, en dan naar Parijs. 18.200.000 francs, nietwaar? En geen courtage voor mij.
Zoo is 't, chevalier: 18.200.000 francs zonder provisie voor den makelaar.
(terwijl hij Esther en Floris aanziet).
Dus in dat opzicht ga ik net zoo weer heen als ik gekomen ben. (met een zucht). Adieu, monsieur Hope. (reikt hem de hand.)
Adieu, chevalier, goede reis!
(ontroerd tot Esther).
Adieu, mademoiselle.... Esther!
(ontroerd).
Adieu, chevalier, goede reis!
(gaat langzaam, alsof het hem zwaar valt, naar de middendeur. Hope heeft intusschen den huisknecht gebeld. Als deze aan de deur verschijnt, werpt Casanova nog een blik op Esther. Nu blijft hij even nadenkend stil staan, schudt het hoofd en prevelt:
‘arme Casanova! (Vervolgens heft hij het hoofd op, schokschoudert, glimlacht en roept:
‘vaart wel dan!
Alle drie: Adieu, chevalier, goede reis!
Op het oogenblik dat Casanova verdwijnt, valt Esther flauw in de armen van Floris en treedt Hope verschrikt op haar toe.
einde
|
|