| |
| |
| |
| |
De fortuintjes van Casanova.
Tooneelspel in 4 bedrijven.
Personen:
Jacques Casanova, zich noemende ‘chevalier de Seingalt’.. |
Thomas Hope, bankier, bewindhebber van de Nederlandsche Oost-Indische Compagnie. |
Esther, zijn dochter. |
Floris Gravius. |
Prins Rogier Piccolomini. |
Prinses Piccolomini. |
Theresa Trenti, cantatrice. |
Verhoeven, eigenaar van het hotel ‘De Bijbel’. |
Juffrouw Verhoeven. |
Tonia, hun nichtje. |
Dirk, hotelknecht. |
Een huisknecht van de familie Hope. |
In het tweede en derde bedrijf kunnen enkele figuranten aan de handeling als toeschouwers deelnemen. Zij zijn echter niet onmisbaar.
Het stuk speelt in 1760. Te Amsterdam. De drie eerste bedrijven in het hotel ‘De Bijbel’, het vierde ten huize van den bankier Hope.
| |
Eerste Bedrijf.
Een zitkamer in het hotel ‘De Bijbel’, rococo behangen en gemeubeld. Op den achtergrond een dubbele deur, waarvan slechts een helft wordt geopend. Behangsel van verschoten-groen damast, Engelsche platen in vergulde lijsten aan de wanden. Links, tusschen twee deuren, een schoorsteen in den haard een hoog opvlammend vuur, want het is winter en het vriest hard. Op den schoorsteenmantel een oude staande klok onder een spiegel en twee kandelabers met kaarsen. Een groote armstoel met zijleuningen bij het vuur. Rechts twee deuren door een kleine sofa gescheiden, daarbij een kleine ronde tafel. Op den achter-
| |
| |
grond, links van de middendeur, een grootere sofa, rechts een speeltafel met toebehooren voor het kaartspel en twee twee-armige kandelaars. stoelen. Op de vloer kleine tapijten. In het midden hangt een lichtkroon met kaarsen.
| |
Eerste Tooneel.
Hope, Esther, Verhoeven, juffrouw Verhoeven, later Tonia..
Door de middendeur treden de bankier Hope en zijn dochter op, met veel plichtplegingen binnen geleid door het echtpaar Verhoeven. De heer Hope is een welgedaan man, kleine vijftiger, deftig gekleed in donkerbruin met fijne kanten lubben en jabot, lange pelsjas getailleerd en met pelerine, donkere kousen, lage schoenen met gouden gespen. Hij heeft een kostbaar gouden horloge in het zakje van zijn gebloemd zijden vest, en daar hangt een breede gouden ketting met breloques enz. uit. Een driekanten steekje onder den arm, gepoederde pruik, wandelstok en handschoenen. Esther Hope is een jonge schoonheid met gitzwart haar en groote droomoogen. Zij draagt een klein mouche op de wang, is uiterst elegant gekleed met pelise en groote handmof, een breed-gerande, hoog-gebolde hoed met vederen en fluweel. Verhoeven, een man van middelbaren leeftijd, en in kokskleeren, een lang mes in den gordel: een goedige dikkerd, soms niet zonder parmantige manieren, bewust eigenaar te zijn van een der best gerenommeerde hotels in Amsterdam. Juffrouw Verhoeven is een nog jonguitziende vrouw met teekenen van vroeger mooi, mager, hoog opgemaakt gepoederd kapsel, opzichtig gekleed in tamelijk wijde hoepelrok van gebloemde zijde, het lijfje uitgesneden, doch niet teveel. Zij draagt, omdat het zoo koud is, een wollen sjaaltje, dat zij echter gemeenlijk los laat hangen. Bij den linker mondhoek een groote mouche in den vorm van een ster.
(laat Esther voor zich uit binnen treden).
Jammer, dat graaf Zintzendorf uit is. En m'nheer Casanova? Is die misschien oòk uit?
(die het antwoord van haar man voorkomt).
Ridder Casanova heeft de boodschap achter gelaten, dat hij binnen 'n kwartier zou terugkomen. Aan mij persòònlijk!
(binnentredende, terwijl hij een prachtige gouden snuifdoos uit de jaszak haalt, en die, na er op geklopt te hebben, geopend Verhoeven voorhoudt).
Zoo, aan u persóónlijk?
Juffrouw Verhoeven knikt met het hoofd, klaarblijkelijk zelf-ingenomen.
| |
| |
(buigend).
Teveel eer, m'nheer Hope.
(genadig, maar joviaal).
Ga-je gang, Verhoeven.
Verhoeven neemt een prise, daarna presenteert Hope de doos aan juffrouw Verhoeven, die er met een dienaresse ook een snuifje uit neemt. Vervolgens snuift Hope zelf overvloedig, en wuift dan de korrels van zijn jabot.
Hum! (tot Esther, glimlachend). Voor de zaken tref ik het dus niet, kind. (tot het echtpaar Verhoeven omdat hij weifelt wie van de twee hij moet aanspreken). En graaf de Saint-Germain, dan?
O, m'nheer de Saint-Germain is gewoonlijk wel op zijn kamer. Die gaat haast nooit uit. Niet waar, vrouw?
(schudt onverschillig maar bevestigend het hoofd.)
Ik geloof van wel. (Gaat naar den schoorsteen en schelt daar met een tafelschel).
(vertrouwelijk).
Gelooft u, m'nheer Hope, dat graaf de Saint-Germain al zooveel eeuwen oud is, als-t-ie zegt? Hij ziet er, bijlam, niet ouder uit dan ik.
Ja, Verhoeven, dà-kan ik je niet zeggen. M'nheer de Saint-Germain beweert 'n levenselixir uitgevonden te hebben, en zeker is, dat hij daarom bij den koning van Frankrijk in hooge gunst staat. Je hebt op 't oogenblik heel wat groote heeren in je hotel.
En waar zouden ze in Amsterdam anders heengaan, m'nheer Hope? Toch niet naar ‘De Ster van het Oosten’, waar 't zoo vuil is, zeggen ze. ‘De Bijbel’, m'nheer Hope! Door heel Europa en aan alle hoven bekend! (met een mengsel van vertrouwelijke vleierij in stem en houding) . Enne.... alle heeren, die voor hun keizers of koningen geld komen leenen bij het huis Hope en Co.... nietwaar, m'nheer?.... Die logeeren, natuurlijk, bij mij. Geen beter hotel in de stad, geen grooter bankiershuis in heel Europa. En m'n keuken, m'nheer Hope, m'n keuken! Trouwens, waarvoor ben ik anders maitre geweest in de cuisine van Haar Koninklijke Hoogheid de Prinses-Gouvernante?
(glimlachend).
Je wilt dus zeggen, dat we elkaar zoo wat aanvullen. Jij zorgt voor 'n goeie tafel, en ik voor de financiën van de heeren.
(gevleid).
O, m'nheer Hope. U is wel aimabel.
Wat het geld betreft, beste Verhoeven, de Amsterdamsche Beurs gaat niet zoo grif op alle leeningen in als jij op het voorzetten van 'n fijnen schotel.
| |
| |
(nadat zij hoofdschuddend en brommend met een stofdoek, dien zij op het sleutelmandje aan haar arm had liggen, het stof van den schoorsteenmantel heeft geveegd, tot Tonia, die binnenkomt, vinnig).
Kun-je niet wat beter op letten, dat de meiden hier de boel zindelijk houën? Moet ik dan overal zelf bij wezen? (stroef) Ga kijken of m'nheer de Saint-Germain op z'n kamer is.
Tonia, die bij het binnenkomen voor Esther en Hope een knieknik heeft gemaakt, gaat met een kwaden blik op haar tante heen.
(op klagenden toon tot Esther).
Als ik niet overal zelf bij ben....! D'r is geen ernst meer onder die jonge meisies van tegenwoordig. Ze kijken teveel naar het manvolk! 't Is God geklaagd!
(die eerst met aandacht de platen aan den wand heeft bekeken, lacht nu hartelijk).
En u, keek u daar vroeger dan nièt naar?
(goedig).
Laat d'ouwe maar praten, mademoiselle. Als jonge meid was ze dol op jongens.
(verontwaardigd).
‘Ouwe!’ Zouden de menschen niet denken, dat ik ‘zestig’ ben?!
(tot Hope).
Maar als ik zoo vrij mag zijn, m'nheer, die m'nheer Casanova.... Je noemt 'em ‘ridder’ en hij zelf noemt zich Casanova de Seingalt, maar.... onder ons, ik hoor rare dingen van 'em!
Esther heeft nu aandacht voor hetgeen er gesproken wordt.
Ja, ze hebben me verteld, dat-ie in Venetië in de kast heeft gezeten, in de prison, m'nheer Hope.
(lachend).
Maar dat is toch niets bijzonders, m'n waarde! Hoeveel aanzienlijke lui zitten er soms niet in de gevangenis, onschuldig! De chevalier de Seingalt heeft over z'n gevangenschap een heel interessant boek geschreven, dat ik gelezen heb.
(met warmte).
Zoo geniaal bedacht, z'n vlucht uit de gevangenis!
(op wien deze geruststelling weinig indruk maakt).
Nou ja, maar hij is heelemaal geen chevalier, m'nheer Hope, hebben ze me gezeid. Hij heet heelemaal geen Seingalt: 'n zoon van twee Venetiaansche comedianten, m'nheer, comediànten!
(een beetje hoog).
Wat raakt me dat gekwebbel, man? Iemand die hier komt met brieven van de voornaamste lui in Parijs en Versailles, die me speciaal wordt aanbevolen door graaf d'Affri, den
| |
| |
Franschen ambassadeur; die bovendien brieven heeft van de voornaamste bankiershuizen, die.... gekheid!.... Wie heeft je die nonsens verteld?
(als voren).
M'nheer Casanova is zelfs aanbevolen door den gezant van de Heeren Staten in Parijs, m'nheer van Berkenhoven.
(een beetje geintimideerd).
Nou, ik heb 't anders niet van 'n kwa-jongen. 't Was prins Piccolomini, die 't me 'n paar dagen gelejen vertelde, dat-ie m'nheer Casanova in Italië gekend had.
(verwonderd).
Prins Piccolomini? Wie is dat?
'n Italiaan van hooge geboorte, m'nheer, die met z'n vrouw reist, de prinses.... mooi.... m'nheer Hope, die prinses!
(geërgerd).
Nou ja, zwijg daar maar over. Daar stelt m'nheer Hope toch geen belang in.
(vroolijk).
Tjongen, tjongen, je durft veel te zeggen, juffrouw Verhoeven.
Och m'nheer, praat u niet van die prinses. Aan tafel zoo vrij met de heeren.... Ik weet niet of àlle prinsessen zoo zijn, maar ik weet wèl, dat ik m'n oogen uit m'n hoofd zou schamen om zoo koket te wezen.
Jij schaamt je nog al gauw!
Ze heeft 't vooral op m'nheer Casanova begrepen, die.... (met geringschatting) die prinses.
(nieuwsgierig).
En m'nheer Casanova?
(schertsend).
Dat hoef-je niet eens te vragen, die is daar natuurlijk wel van gediend.... als ze zoo mooi is. (tot Verhoeven) En wat doen ze hier?
(voor dat haar man kan antwoorden).
Spelen, m'nheer, spelen. Niets anders dan spelen: pharao, piquet, biribi. Ik vertrouw ze niet.
(goedig).
Och, m'nheer, Je weet hoe de vrouwen zijn. Wat m'n vrouw tegen die prinses heeft mag Joost weten.
(aan de middendeur).
M'nheir de Sein-Sermain is bauve.
Goed, meisje. Wil-je dan dit kaartje aan den graaf brengen? (haalt uit een fijn portefeuilletje een visitekaart).
Tonia gaat daarmee weer heen.
(tot Verhoeven).
Je nichtje, hè? (op een bevestigenden hoofdknik van Verhoeven) 'n Lief kind! Zoo echt van Kattenburg!
(humeurig).
't Mocht wat! ‘'n lief kind!’ Ze is zoo brutaal als 'n hond op 'n boerenerf.
| |
| |
(zacht)
Heel vriendelijk..
(tot zijn dochter).
Als ik bij m'nheer de Saint-Germain ben, dan blijf jij maar hier zoo lang wachten, kind, tot ik je waarschuw. Misschien houdt juffrouw Verhoeven je dan zoo lang gezelschap.
Natuurlijk, m'nheer, heel graag.
(hoog).
O, ik verzoek u... dat is onnoodig. Ik kan heel goed alleen blijven.
(angstvallig).
In 'n hotelkamer, kind? Waar iedereen kan binnenkomen?
(lachend).
Juist heel interessant! Misschien zie ik prins en prinses Piccolomini wel!
(schertsend).
Of Casanova....
Of de chevalier Casanova.... zeker.
(uitvorschend).
'n Knappe man, niet waar, juffrouw? Zoo geestig en zoo galant.
(kluchtig verontwaardigd)
Ziet u, dat is waar alle vrouwen opletten. ‘Zoo geestig en zoo galant!’ (geërgerd) Sinds die m'nheer Casanova.... ridder de Seingalt.... in m'n hotel is, zijn alle vrouwen in m'n huis het hoofd kwijt.
(opnieuw aan de deur).
Komplement fen m'nheir de Sein-Sermein en 't sei m'neer 'n eer sijn, sei-t-ie, m'nheir Hope te ontfengen.
Nu, kind, ik laat je dan 'n oogenblik alleen. Als graaf de Saint-Germain er niets op tegen heeft, zal ik je laten roepen.
(met ingenomenheid).
Als-t-U blieft! Zegt u maar, dat ik verlang om met hem kennis te maken. Zoo'n beroemd man.
Sel ik Uwes moar faur goan?
Ja, kindlief. (Hope gaat door de middendeur heen, terwijl Verhoeven en zijn vrouw zich buigend voor hem terzijde plaatsen).
(tot Esther).
Je staat me wel toe, mademoiselle, dat ik naar m'n keuken ga, anders bederft m'n sauce à la Choiseul.
(vroolijk).
Het zou bepaald zonde zijn!
(buigend).
Je dienaar dan, mademoiselle. (gaat heen).
(tot Juffrouw Verhoeven).
U kan me gerust alleen laten, juffrouw Verhoeven. (op anderen toon tot de binnentredende). Ah, madame Trenti!
| |
| |
| |
Tweede Tooneel.
Esther, Madame Trenti, later Casanova.
Op het oogenblik, dat Verhoeven vertrekken wilde, is madame Trenti in de middendeur verschenen. Verhoeven heeft dan beleefd plaats voor haar gemaakt en als hij is heengegaan wordt hij gevolgd door zijn vrouw, die met een geringschattenden blik voor de cantatrice en schouderophalend weg gaat.
Madame Trenti is een nog mooie aschblonde vrouw, niet meer geheel jong (37 jaar) elegant, maar geheel in 't zwart gekleed met niet te wijden hoepelrok. Haar kapsel is hoog opgemaakt en zij draagt een paar kleine mouches. Zij heeft een wat versleten wijde pelise met capuchon los om de schouders hangen. Handmof. Ofschoon het fel wintert, heeft zij toch een waaiertje in de hand - zij draagt mitaines - en brengt dit zenuwachtig, maar gracieus in beweging, terwijl zij haar gemoedsbewegingen kenmerkt door het open- en dichtklappen er van. Het dient, kortom, meer om er mee te spelen, gewoonte van het optreden voor het publiek, dan om er zich mee te verkoelen.
(verrast).
Mademoiselle Hope, U hier? (treedt nader, maakt eerst voor Esther een statiebuiging, en als deze haar de hand reikt, buigt zij zich opnieuw om er een kus op te drukken).
Ja. M'n vader was 'n paar heeren, hier in 't hotel, 'n bezoek schuldig en heeft mij meegenomen.
(zacht insinueerend).
Mademoiselle schijnt goed bekend met Casanova.... monsieur Casanova.
Esther op den natuurlijken toon van iemand, die niets te verbergen heeft, niet zonder hoogheid). Heel goed zelfs. Al verleden jaar, bij z'n eerste reis naar Holland, is de chevalier de Seingalt bij ons gekomen. 'n Bijzonder merkwaardig man.
Merkwaardig? Dat geloof ik. Dat was hij al toen hij als 15-jarige jongen promoveerde als doctor in de rechtswetenschappen, en 'n jaar later z'n eerste preek hield.
(verbaasd, vroolijk).
Z'n eerste preek?! Casanova?!
(niet minder geamuseerd dan Esther om de combinatie: preeken en Casanova.)
Ja, hij was in de lagere orden opgenomen, maar z'n vroomheid heeft niet lang geduurd.
(hartelijk lachend).
Die is heerlijk! Casanova als boetprediker! Daar zal ik hem eens mee plagen! Ik zie hem al bisschop of zoo!
| |
| |
En waarom niet? Als geestelijke zou hij misschien kardinaal, misschien zelfs paus geworden zijn. U zegt zelf, dat hij een merkwaardig man is. Nu brengt hij 't misschien maar tot eerste minister. Misschien wel in Frankrijk.
Minister van financiën. Hij heeft er al de Staatsloterij ingevoerd.
Maar even waarschijnlijk is het, dat hij ergens weer in de gevangenis terecht komt, al is 't dan niet een gevangenis met looden daken, zooals bij ons in Venetië. Voor Casanova staat overal de gevangenisdeur op 'n kier.
(bestraffend).
Foei, madame Trenti! In Venetië was hij onschuldig gevangen gezet. Dat weet u beter dan ik. En z'n vlucht! Wat 'n genie, wat 'n combinatievermogen! Wat 'n berekening van alle mogelijke kansen! Alleen die vlucht al heeft den chevalier de Seingalt over heel Europa beroemd gemaakt.
(bewonderend ondanks haar tegeningenomenheid).
't Is waar! Wat 'n slimheid, wat 'n overleg, wat 'n zelfvertrouwen! Maar onschuldig? Jacques Casanova is nooit onschuldig geweest. Zelfs niet als kind in de wieg.
(niet zonder een kleine hatelijkheid in haar toon).
Ja, ik vergat, dat u hem nog beter kent dan.... wij. Dat dochtertje van u lijkt op hem als....
(met vuur).
Dat dochtertje van me is 'n engel, waarom ik in gedachte den vader dagelijks zegen, die het me gegeven heeft. Het heeft al z'n goede hoedanigheden en niet een van zijn slechte. (koeler, maar toch met warmte) Maar wat Casanova betreft, mademoiselle.... ik ben u zooveel verplicht. Ik waarschuw u voor hem. Voor iemand, die zoo mooi en zoo goed is als u... begrijp ik m'nheer uw vader niet, die u met Casanova alleen naar concerten laat gaan.
(koel, afwijzend).
Maak u daarover niet ongerust, madame. Hollandsche meisjes leeren op zich zelf te passen. Wij zijn niet bang om in 't vuur te blazen. (Zij gaat naar den haard en wakkert er met den blaasblag het vuur aan, dat weer opvlamt, om dan op het haardijzer de voeten te warmen).
Pas maar op, mademoiselle, dat u zich niet brandt. U kent Casanova niet. Als hij 'n vrouw wat wil wijs maken, dan denkje soms, dat de Heilige Geest zelf tot je spreekt. (bitter) Maar hij is soms de duivel zelf.
(hoog en koel).
Ik kan niet zeggen, dat u heel vriendelijk
| |
| |
over den chevalier de Seingalt oordeelt. Heeft hij u dan zooveel kwaad gedaan?
(met warmte).
Hij heeft.... (zich zelf in de rede vallende) Ah, mon dieu, waar dient 't ook voor?
(naderbij komende).
Uw dochtertje.... Sophie, niet waar?... lijkt heel erg op hem. Ik zag hoe ontroerd de chevalier was, toen hij die avond van uw concert, toen zij voor de collecte met de schaal rond ging, zoo onverwacht bij hem kwam. Ik kreeg den indruk, dat hij van 't kind hield. Maar uzelf.... houdt u nog van den vader?
(haastig).
Ik heb u niet gezegd, dat Casanova de vader is van m'n kind! Den vader van m'n kind?! Of ik nog van 'em houd? (droomend, als met haar gedachten in het verleden) Ik heb hem aangebeden! Zooals elke vrouw hem aanbidt als hij haar wijs maakt, dat hij van haar houdt, en als hij haar dat zegt.... zooals hij dat zeggen kàn. Ik was mezelf niet meer, toen ik van hem hield. Wat heeft die man toch, dat hij ons zoo betoovert? Hij is niet eens knap.
(haastig).
Vindt u hem nièt knap?! (zichzelf stuitende, ontroerd) En nu?
Nu? Nu? Och 't is alles voorbij, he?.... De vader van Sophie bestaat niet meer voor me. Maar Casanova? (hartelijk) Mademoiselle Hope, ik ben u zoo dankbaar.... Door uw aanbevelingen heb ik hier zooveel succes gehad.... daarom moet ik u voor Jacques waarschuwen. Niet dat hij slecht is, o, integendeel! Maar.... hoe zal ik 't zeggen? Hij weet niet altijd het onderscheid tusschen goed en kwaad. Of liever gezegd: hem is alles goed, als hij z'n doel maar bereikt. En.... hij is onweerstaanbaar. Het is gevaarlijk voor iemand als u om naar hem te luisteren.
Casanova, door de middendeur binnengekomen, heeft de laatste woorden gehoord. Hij is goed 35 jaar, tamelijk groot en, zonder een een Apollo van uiterlijk te zijn, heeft hij een goed gezicht, waarin de scherp gebogen neus echter te groot is. Heel levendige oogen en een welgevormde mond met zinnelijke lippen. Hij draagt een sierlijke gepoederde pruik, waarvan het wit te scherp afsteekt tegen zijn bruine gelaatskleur en zijn zwarte wenkbrauwen. Op den rug is de pruik samengebonden met een elegante strik. Bij het binnentreden heeft hij een'n beetje schuin gedragen steekje op, dat hij onmiddellijk afneemt, zoodra hij de dames aanspreekt. Een wandelstok met gouden knop in de hand en een groote handmof, overeenkomstig met het bont van zijn met een pelerine
| |
| |
gedragen en met brandebourgs toegeknoopte pels. Handschoenen. Wanneer hij straks zijn pels aflegt is hij in een bruin lakensche rok met schitterende knoopen en een culotte van kakelbonte geruite zijden tricot, met vuurroode zijden kousen en lage lakschoenen met diamanten gespen. Kostbare breloques hangen uit zijn vestzak, dit kleedingstuk is van satijn met groote bloemen geborduurd. Kostbare ringen aan de vingers o.a. een zeldzaam groote solitaire. Zijn gouden snuifdoos is met diamanten bezet. Fijne kanten op de borst en aan de mouwen: type dus van den kostbaar gekleeden ‘petit-maitre’ of wat men dertig jaar later een ‘incroyable’ zou genoemd hebben.
(bij het binnentreden).
Aha, la bella cosa! Twee lieve vriendinnen, die in duo m'n lof zingen!
Mme Trenti en Esther zijn beide verrast, maar bij de eerste toont zich schrik, terwijl Esthers verrassing van blijdschap getuigt.
(naderende, terwijl hij eerst Esther en daarna Mme Trenti galant de hand kust, maar Esther met eerbied en Mme Trenti met zekere beminnelijke onachtzaamheid),
Mademoiselle Hope, in het hotel ‘De Bijbel’! Nooit heeft de Hoop mij vroeger zoozeer overgang tot de liefde toegeschenen, als nu ik haar in den ‘Bijbel’ vind. En u hier? (Mme Trenti met een knipoogje aanduidende) met die charmante Teresa Trenti.... in gesprek over mij?!
(ongedwongen).
Over u, ja, chevalier. Dus niet over koetjes en kalfjes, zooals wij zeggen.
Volkomen waar, allerliefste prinses van de Amsterdamsche millioenairs. Ik heb noch de eer te behooren tot de koetjes, noch tot kalfjes. (blaast) 't Is warm hier.
(vroolijk).
Dat is uw Venetiaansch bloed, want het vriest, dat het kraakt. Ik vind hier 't zelfs koud.
Mme Trenti port het vuur wat op.
Misschien heb ik mij wat te driftig gemaakt.
Esther, die op de sofa tusschen de twee deuren heeft plaats genomen, ontsteld). Waarom, in Godsnaam?
(lachend).
O, niet erg, natuurlijk. Ze bombardeerden me met sneeuwballen. (Hij neemt met een galante buiging Mme Trenti het waaiertje uit de hand en wuift er zich verkoeling mee toe.) Hier in Holland is het canaille goedig, plomp maar goèdig. Moet je 't in Parijs of in Londen zien. Hier kan 'n man van stand tenminste over straat gaan, en hij wordt maar zelden gemolesteerd. (op zijn degen wijzende) Voor de rest: ik weet me te verdedigen.
| |
| |
Maar wat is er toch gebeurd, chevalier?
O, niets bijzonders, Ze vonden, dat ik.... Ze scholden me uit voor harlekijn! (opent zijn pels) Mij, Casanova de Seingalt!
Esther breekt in een schater uit, dien zij vergeefs tracht in te houden! O, chevalier!.... Casanova!
(verwonderd).
Zoo vroolijk, charmante Esther?
(met het lachen van Esther instemmende).
Wat 'n broek!
(nog verwonderd).
M'n broek? Is 'n broek, 'n culotte, ma foi. In Parijs de laatste mode voor 'n morgenwandeling. Vindt u 'em....?
(haast stikkende).
Ik vind... (Zij is eigenlijk over haar vroolijkheid wat verlegen).
(spottend).
'n Beetje kleurig!
(als om zich te excuseeren over haar vroolijkheid, maar toch lachend).
Heel kleurig! En dan... als ik bedenk, dat (staat lachende op) als ik bedenk, dat Mme Trenti me zoo even vertelde, dat u geestelijke bent geweest.
Maar niet met die broek aan.
(weer in lachen uitbrekende).
Goeie help, dat ontbrak er nog maar aan! (Met gedwongen ernst) Maar vertelt-u eens, waarom heeft u eigenlijk de Kerk verlaten?
(met gemaakten ernst).
Omdat ik... meer van de schepselen hield dan van den Schepper,.... vooral van de mooiste helft van het menschdom.
Foei, u spot. De vrouwen, dat zijn zondige wezens.
(opnieuw vroolijk).
O, chevalier, chevalier, wat 'n combinatie! Zoo'n.... culotte, en dan.... zooveel neiging om te zondigen.
Nee, de zonde, par dieu! Als m'n culotte de dames niet bevalt, dan zal ik 'em natuurlijk nooit meer dragen. (op anderen toon) Maar nu ik het geluk heb u hier te zien, mon adorable mademoiselle Esther, mag ik u vragen wat daar de oorzaak van is?
Vader is hier. Hij kwam voor graaf Zintzendorf en.... voor uzelf, maar nu is hij bij graaf de Saint-Germain.
Graaf Zintzendorf, die hier voor de keizerin Maria-
| |
| |
Theresia 'n leening komt sluiten van twintig millioen daalders, en ze tegen 5% krijgt, terwijl ik voor den koning van Frankrijk geen 20 millioen francs kan los krijgen tegen 8%! (geeft Mme Trenti het waaiertje terug).
Als mademoiselle het goed vindt ga ik heen.... Ik wou graaf Zintzendrof zien te spreken, straks als hij terug komt, over m'n concert van morgenavond. U begrijpt.... als zoo'n voorname m'nheer komt, loopt de zaal vol.
(spijtig),
Ja ja, die graaf Zintzendorf maakt in Holland regen en zonneschijn!
Vader en ik komen stellig hooren, en ditmaal zal vader me nièt alleen laten gaan met.... ridder Casanova.
(verontrust).
Waarom niet?
(schertsend).
Mme Trenti heeft me gezegd, dat u eigenlijk veel te gevaarlijk is om met kraak-porselein om te gaan. En de deugd van 'n jong meisje.... niet waar?
(beleefd, maar oprecht).
Misschien in Frankrijk of in Italie. Wat de Hollandsche jonge meisjes betreft.... ik weet haast niet of het 'n compliment is, als ik moet erkennen, dat zij alles behalve aan kraak-porselein doen denken, ook niet haar deugd.
(lachend).
Zooveel te beter!
Ah, zegt-t-u dat niet! 't Is zoo beminnelijk, wanneer 'n mooie jonge vrouw, die al zooveel macht over ons bezit door haar schoonheid, nu en dan eens zwak weet te zijn.
(glimlachend tot Esther).
Begrijpt u nu waarom uit den jongen Casanova geen zielenherder is gegroeid? Dit zijn zijn leerredenen. (buigend) Mademoiselle, ik heb de eer. Dienaresse, ridder de Seingalt.
(spottend).
Veel succes bij graaf Zintzendorf, madame Trenti.
Mme Trenti gaat heen.
(vleiend). Hij heeft intusschen pels, handmof, hoed en stok op den anderen sofa gelegd).
Zullen we 'n oogenblik plaats nemen, hier bij het vuur? Maar leg toch eerst je pelise af, charmante Esther. (Hij helpt haar galant en zorgzaam bij het afdoen van haar pelsmantel. Esther zet zich dan bij den haard en Casanova doet er een paar blokken op. Het is schemer. Dirk komt binnen om de kaarsen op te steken. Als hij daar mee wil beginnen kijkt Casanova hem geërgerd aan).
| |
| |
| |
Derde Tooneel.
De vorigen, zonder Mme Trenti; Dirk.
De bazin zegt, dat ik de kaarsen moet aansteken.
En ik zeg, dat het niet noodig is.
Is het niet noodig? En de bazin zegt....
(zacht).
Het is beter, dat hij ze opsteekt.
(teleurgesteld).
He, ik dacht zoo, dat....
(tot Dirk).
Steek ze maar op.
Casanova ziet ongeduldig toe, dat Dirk zijn werk zoo gauw mogelijk verricht. Ben-je nu nog niet klaar? Dat doe ik zelf veel gauwer! Geef hier! (Hij ontneemt hem het lichtje, waarmee hij de kaarsen aansteekt, en in een oogwenk zijn alle kaarsen aan. Dirk gaat dan verbaasd heen, terwijl hij bij de deur nog eens omziet).
Zie zoo, dat is veel prettiger!
Dat is maar hoe je 't neemt. (Hij wil zich aan haar voeten op het haardkleedje neerzetten) U hier op den troon, als m'n koningin, en ik als je slaaf aan je voeten.
Nee, nee, daar niet! Ieder kan hier binnenkomen, en Floris is ook weer in de stad en logeert hier.
(terwijl hij op een stoel aan haar zijde plaats neemt.
Uw aanbidder uit Rotterdam.
Uw aanbidder. Ontken 't niet. Hij is jaloersch op me, woedend, kan me niet meer uitstaan. Nu hij haast weer genezen is van den prik, dien ik hem wel heb moeten geven.... (als hij ziet, dat Esther de wenkbrauwen fronst) Tot mijn spijt.... Maar u weet wel.... hij dwong mij tot dat duel.
Hij heeft me nog niet willen vertellen hoe het is toegegaan. Hij heeft u uitgedaagd, nietwaar? Dat was verkeerd. Maar misschien had ik er wel schuld aan....
U hadt hem verweten, dat hij vorig jaar, toen ik hem uitgedaagd had, zoo beleefd voor me uit den weg is gegaan.
Ja, want toen had u ongelijk. Allebei komt u op die ‘smalle’ weg aan, in 'n postkoets, en u begint dadelijk te eischen, dat Floris z'n koetsier gelasten zal uit te wijken, en als hij dat niet dadelijk doet, beleedigt u hem, daagt hem uit. Dat was.... enfin....
| |
| |
Floris had toen eigenlijk wel gróót gelijk, dat hij uit den weg ging.... voor zoo'n hou-degen als u.
Ja. Z'n hoffelijkheid nam me toen dadelijk voor hem in.
Maar nu heeft hij u uitgedaagd, dus.... heeft hij ongelijk. Hoe is 't eigenlijk gekomen?
(schertsend).
Eh bien... ik was in het Poolsche koffiehuis, waar hij met 'n vriend sou gaan biljarten. Ik zag dadelijk, dat hij de mindere was van zijn tegenpartij, ofschoon hij me van te voren had ingefluisterd: ‘Zet gerust op mij.... ik win 't van hem’.
(lachend).
Haha! Ja, zoo pedant is m'n Florisje wel.
Pedant?! Die Rotterdamsche burgermeesterszoon heeft 'n verbeelding van zich-zelf als in Parijs nauwelijks de ergste ‘petitmaitre’ in den tuin van 't Palais-Royal.... Ik ‘zette’ dus heelemaal niet op hem, ik ‘zette’ op de tegenpartij. Na afloop van 't spel, waarin de andere hem 'n lesje gegeven had, dat zijn geld waard was, komt uw neef naar me toe, en zegt medelijdend: ‘ik condoleer u met uw verlies.’ - ‘Met m'n verlies?’ - ‘Ja, u heeft toch op me gezet?’ - ‘Geen questie van,’ zeg ik, ‘ik zag dadelijk, dat u niet tegen uw partij op kon?’
(met een mengsel van spot en medelijden in haar stem).
Die arme jongen!
Hij wordt rood van kwaadheid, beleedigt me, enfin zijn beleefdheid van verleden jaar was verdwenen, de keurigheid van optreden, die me zoo voor hem had ingenomen....
Ja, toen had u ongelijk, zeg ik nog eens.
(galant).
Tegenover 'n mooi meisje voel ik me altijd nederig. Maar heb ik dan later, toen ik hoorde dat die Rotterdammer uw neef was, niet al m'n best gedaan om hem te winnen, en beleefd te wezen op mijn beurt? Maar neen! Dat is niet mogelijk. Hij tart me, hij prikkelt me. Hij daagt me op alle mogelijke manieren uit, enkel omdat....
(niet zonder koketterie).
Omdat?
Omdat hij van u houdt en u.... ma ravissante princesse, u houdt toch ook wel 'n beetje van uw Floris.... o, u hoeft niet te blozen!
(verlegen).
Absoluut niet waar! Of liever... wij kennen elkaar al zoo lang, Floris en ik. En.... hij heeft toch wel veel goeds.... dat is waar.... zoo eerlijk, zoo zeker van z'n zaak.... altijd.
(spijtig).
Ja ja, uw vriend is in meer dan één zin gevaar-
| |
| |
lijk voor me.... omdat hij me niet kan uitstaan.... 'n Rotterdamsche burgemeesterszoon.... cospetto!.... Dat schijnt hier in 't land zooveel te wezen als 'n prins van den bloede in Frankrijk.... en ik die hem in 'n duel, dat verboden is, maar 'n verbod, waar niemand zich aan stoort, gewond heb, niet zwaar, gelukkig!
Ja, gelukkig maar 'n prikje. Anders zou ik wanhopig geweest zijn.
(nadenkend en glimlachend).
Toen ik vorig jaar met m'n geheime opdracht naar Holland zou reizen, zei m'n vriend, de kardinaal de Bernis, minister van Buitenlandsche zaken, tegen me: ‘mon cher Casanova, pas vooral op voor eerezaken. Geen duels! Alleen gezanten zijn de spionnen, die 'n regeering kan erkennen, de geheime diplomaten worden verloochend, als zij in moeielijkheden komen. Jij behoort tot de diplomatie de la coulisse: als je je op een of andere manier compromitteert zal onze gezant d'Affri zeggen, dat hij je niet kent.’ En nu, waarachtig, heeft uw koppige neef me uitgedaagd.... en het gevolg is, dat ik al 'n bezoek heb gehad van....
enfin, la police.
Maar Floris heeft toch alle schuld op zich genomen.
Ja, parbleu, dat heeft me weer met hem verzoend.
(met duidelijke ingenomenheid).
Het is zoo'n goeie jongen.
Maar met 'n kwaad hoofd. Het zal, ma foi, nog tusschen hem en mij uitdraaien op 'n gevecht op leven en dood.... om u.... mooie Esther.
(staat op, wijl Casanova haar te vurig de hand kust, en gaat haastig over naar de andere zijde, en plaatst zich op de sofa naast haar pelsmantel, dien Casanova daar neer gelegd heeft).
Ik wil niet, dat jelui meer duelleert, hoort u, ik zal het hèm ook zeggen. Ik wil het niet.
Wat Esther wil is mij heilig. (Hij kust haar opnieuw de handen, kijkt haar daarna een oogenblik verteederd aan). Weet u wel, dat uw vader me haast aan een bovenmenschelijke proef van vertrouwen onderwerpt door me zoo telkens met u alleen te laten: u, z'n grootste schat?
(lachend).
Maar ik zal wel oppassen, dat u me niet steelt.
En als ik nu eens niets liever verlang dan u te stelen? (Op een afwijzend gebaar van Esther, die onrustig opstaat en quasi naar een der platen aan den wand gaat kijken).
| |
| |
U bent dan wel heel zeker van uzelf, aanbiddellijke prinses.
Het is waar, dat u mij imponeert. Toen ik zoo alleen met u naar het Concert van Teresa Trenti reed, was ik in tweestrijd.
(vurig).
Ja, om u. Ik vroeg me af, of ik niet moest erkennen tegenover alle mooie vrouwen altijd 'n echte deugniet te zijn geweest?
(lachend).
De bekentenis eener schoone ziel! En wat was het antwoord?
Ik vroeg of ik het goede vertrouwen wel waard was, dat uw vader in mij stelt? Ik was het nièt waard, en dit besef deed me mij zoo klein gevoelen tegenover uw deugd, uw schoonheid, uw onafhankelijkheid....
(alsvoren, maar ingenomen door zijn bekentenis).
Dus u was een berouwhebbend zondaar.
(onstuimig).
Nooit heb ik me zoo klein gevoeld tegenover 'n vrouw als tegenover jou, Esther. Nooit heeft 'n meisje zooveel indruk op me gemaakt. Ik aanbid je! (grijpt haar hand) Ben ik je dan zoo heelemaal onverschillig, Esther?
(haar hand loswringende).
Nee, nee, chevalier, laten we daar over niet meer spreken. Onverschillig? Neen, zeker, onverschillig bent u me zeker niet. Maar als u toch niet aan een huwelijk denkt, zooals u laatst zei....
(plotseling afgekoeld).
Altijd dat huwelijk! Ik zeg niet, dat ik niet wil trouwen. Jij, Esther, hebt alles om mij.... in die val te lokken.... voor jou wil ik zwak zijn, maar....
Maar begrijp-je dan niet, dat het huwelijk voor 'n man als ik het graf is van de liefde?
(koel).
Neen, van de liefde begrijp ik dat niet, wel van de passie.
(met geestdrift).
Maar, pardieu! Dat is hetzelfde. Liefde zonder passie, dat is.... dat is goed voor armelui's schoolmeesters of voor nonnetjes in het klooster, maar niet voor menschen van onstuimig bloed, zooals jij en ik, Esther.
(koeltjes).
O, wat dat onstuimige bloed betreft: spreek
| |
| |
alleen voor jezelf, chevalier. (guitig) 't Wordt tijd, dat we over iets koelers gaan spreken. Gaat u mee schaatsen rijden?
Ik wil wel, maar ik ken er niets van.
't Is maar 'n slag. Je moet durven, dan gaat het van zelf. Het is niet moeielijker voor u, dan voor mij uw kabalistisch systeem was, en dat heb ik toch ook gevonden.
En toch is het zoo. Als u weer eens bij ons komt zal ik het u bewijzen. (juichend) Ik bezit den ‘Sleutel van Salomo’, net zoo goed als u, en zonder dat u je belofte aan dien kluizenaar op den berg van....
Zonder dat u die belofte gebroken hebt.
(verwonderd).
Maar dat is haast niet te gelooven. Als dat waar is....
Het is waar. U zoudt binnen drie dagen dood gaan, als u het kabalistisch geheim aan iemand meedeelde, het geheim van uw cijfer-voorspellingen, waardoor de toekomst voor u ontsluierd kan worden. Maar ik ken dat geheim!
Zonder dat ik het u heb meegedeeld.
Ik heb het geraden. En ik zal het u morgen of zoo bewijzen.
Maar dan bent u weinig minder dan 'n wonder van intelligentie!
(blij).
Papa staat er ook verbaasd over. Maar u begrijpt: al heb ik dan ook geen belofte gedaan: ik deel hem toch niet mee wat ons geheim is, want daardoor zal die goeie papa in de toekomst alles moeten doen wat ik graag wil.
(verheugd).
Dus u is tusschenbeide ook wel 'n heel klein beetje ondeugend?
(lachend).
Natuurlijk! Waar ziet u me voor aan? Ik mag mijn paatje toch wel een beetje leiden.... ten goede.
Ten goede? Dat zeg ik me zelf ook wel eens. Maar ‘de Sleutel van Salomo’ en zijn wijsheid opent soms de doos van Pandora. Eer er wat goeds uit komt, is er heel wat kwaads gedaan. U ziet, dat Madame Trenti niet heelemaal gelijk had, toen ze zei, dat ik geen onderscheid ken tusschen goed en kwaad.
| |
| |
| |
Vierde Tooneel.
De vorigen, Juffrouw Verhoeven.
Juffrouw Verhoeven komt onverwacht binnen. Als zij ziet, dat Casanova Esther bij de hand houdt, weifelt zij een oogenblik, dan treedt zij wat beteuterd voor haar doen, nader). Mademoiselle, m'nheer uw vader laat vragen of u bij hem wil komen, bij m'nheer de Saint-Germain. In den gang vindt u m'n nichie om u den weg te wijzen.
(zacht).
Staat uw vader ook in connectie met die charletan?
(guitig).
Maar de graaf Saint-Germain hoort oòk tot de diplomatie de la coulisse. Hij is, geloof, ik gekomen om een deel van de Fransche kroonjuweelen te verpanden.
Laat uw vader zich maar voor hem in acht nemen.
O, chevalier.... Iedereen zegt, dat graaf de Saint-Germain zoo geleerd is.
Hij is de geleerdste en geraffineerdste van alle bedriegers in Frankrijk, en dit wil heel wat zeggen.
(ongeduldig).
Zal ik zeggen, dat u komt, mademoiselle.
Ja, ik kom al. (tot Casanova) Vind ik u straks hier? Vader zal verlangend zijn u te zien.
Hoe zou ik niet hier zijn, als ik weet, dat u hier terug komt.
Tot straks dan. (gaat door middendeur heen).
Casanova maakt een zwijgende buiging en ziet haar bewonderend na.
(die de deur voor haar geopend heeft):
Tonia wacht u op het portaal.
| |
Vijfde Tooneel.
Casanova, Juffrouw Verhoeven.
(sluit behoedzaam de deur, pookt dan het haardvuur op en nadert met een verliefden blik Casanova).
M'nheer Casanova, wat heeft u daar 'n mooie broek aan. Daar kijkt iemand nou eenvoudig met pleizier naar.
| |
| |
(terwijl hij haar uit den weg gaat, en hoed, pels en stok opneemt, met gemaakte verlegenheid).
O, madame, u maakt me verlegen. (Met een beweging, alsof hij zijn kamer wil binnen gaan).
(sentimenteel zuchtend).
Ach, m'nheer Casanova, ga toch niet zoo gauw heen. U weet wat u me heeft aangedaan.
(half verschrikt, half verontwaardigd).
Ik!!!???
(sentimenteel).
Ja, u. De eerste dag al. Die zoen vergeet ik nooit!
(verschrikt).
'n Zoen van mij?
(met neergeslagen oogen).
Ongevoelig mensch, weet je dat niet eens meer?
En 't ergste is, dat Tonia het gezien heeft.
(kwaad).
Och kom! 'n vergissing! (wil heengaan).
(de armen naar hem uitstekende, terwijl zij op hem aandringt).
O, ga toch niet zoo heen, m'nheer Casanova. Heb 'n beetje gevoel voor m'n zwakheid! (grijpt zijn hand).
(als een onschuld).
Och, nee madame, toe... 't is waar.... de eerste dag.... 'n moment van zwakheid, misschien.... ik weet 't zelf niet. (met geveinsde wanhoop) Hoe heb ik er toe kunnen komen?! Maar ik zweer u, m'n gevoelens voor u zijn rein. Dáár.... als 'n broer voor z'n zuster.
(geraakt).
Ja, he, als 'n broer voor z'n zuster. Maar zoo denkt u er niet over als u die prinses Piccolomini voor heeft. 'n Prinses, god beter 't.
(nijdig).
Ik weet niet wat u bedoelt, madame, maar ik moet u zeggen, dat ik niet bespied wil worden. Dat je man me snijdt als 'n gemeste kalkoen is me onverschillig. Alle hotelhouders in Holland zijn beurzensnijders. Maar met de hotelhouderessen wensch ik althans goeie vrienden te blijven.
(zuchtend).
En verlang ik dan wat anders met u?
(alsof hij die vraag niet gehoord heeft).
En als dat niet gaat, dan verkas ik.... naar ‘De Ster van het Oosten’, waar de eigenares ongevaarlijk is.
(komt haastig binnen).
Tente, oome froagt offe... uw doadelek in de keuke komt.
(bits).
Waarom klop je niet, ongemanierd creatuur? (grijpt zijn hand).
| |
| |
(lacht haar hartelijk achterna. Als hij ziet, dat Tonia haar tante wil volgen, roept hij deze met een äpssstl-psssstlö en met een wenkje terug).
Tonia doet alsof zij dit niet hoort, maar treedt in de kamer terug om het haardvuur op te porren.
(werpt pels, stok, steek en handmof op de sofa terug).
Allerliefste Tonia. (hij slaat de armen om haar midden) Wat heb-je toch heerlijke wangen. Ik heb ze nooit van m'n leven zoo gezien.
(bits).
Hende teuis, he? Maak jij m'n tente d'r haufd moar op hol, mauie m'nheir. Ikke bin d'r niet fen gediend.
(vleiend).
Och kom, Tonia, dat meen je niet... Je tante? Maar als ik tusschen jou en je tante te kiezen heb, neem ik toch honderd maal liever jou, m'n heerlijk kind!
(gestreeld en half overwonnen al, maar toch niet zonder bitsheid).
Je heb nie te kiesen, m'nheir. Hep ik niet met m'n eige augen gesien.... Gesien, weit je? Det je m'n tente 'n soen gaf, den deg toe-je pes kwem?
(haastig).
Dat was 'n welkomstkus. Dat is zoo de gewoonte in....
Ken sein! Moar hier is 't gein gewaunte, dat de reisigers in 'n hotel op sieg de eigenares soene!
(galant).
Maar toen had ik jou nog niet gezien, m'n schat. Het eerste wat ik in ‘Den Bijbel’ leerde kennen waren de ‘Klaagliederen’. Het ‘Hooglied’ ontdekte ik pas later.
(haar overvloedig kussende).
Ja, m'n liefste, ja m'n duifje, ‘kus mij met de kussen uws monds, want uw uitnemende liefde is beter dan wijn.’
| |
Zesde Tooneel.
(komt binnen van links, blijft dan staan en glimlacht).
M'n compliment, chevalier.
Tonia snelt met een gilletje weg.
Waarde Casanova, je bent nog altijd dezelfde. Je verliest je tijd niet.
(koel).
Dat is 't eenige, waarop ik zuinig ben. Adieu! (wil zijn vertrek binnen gaan).
(alsof hij Casanova's koelheid niet opmerkt).
Je schijnt
| |
| |
er goed voor te staan, sinds we elkaar 't laatst hebben ontmoet, m'n waarde.... ridder de Seingalt.
(ietwat gekscherende, terug tredende).
En jij.... prins.... toen ik je 't laatst zag.... in Vicenza.... en we daar dat eerezaakje hadden, je weet wel, was je nog maar graaf en.... schermmeester.
(stellig).
Graaf en.... meester op alle wapenen, ja.... en nu ben ik prins, want m'n vader is intusschen gestorven.... en....
(bijtend).
Prins en.... chevalier d'industrie.
(hoog).
O, pardon, geen vergelijkingen, alsjeblieft. In Parijs ben ik eigenaar van 'n fabriek van gedrukte zijden stoffen, waarin de prince de Conti, prins van den bloede, m'n stille vennoot is. 't Is waar, dat de fabriek 'n fiasco dreigt te worden.... door den oorlog. Maar in tijd van vrede zou er veel geld mee te verdienen zijn. Bovendien ben ik er de voornaamste collecteur in de Staatsloterij, die ik er zelf heb ingesteld.
(spottend).
Prettig voor de lui, die er hun geld in wagen.
(alsof hij deze opmerking niet gehoord heeft).
Hier ben ik, als agent van Monsieur de Boulogne: controleur général van financiën, in opdracht van den duc de Choiseul, om een leening te sluiten, en als 't me een beetje wil meeloopen met den vrede, zal ik die sluiten ook.
(zelfbewust).
Ja, voor den vrede zou ik met koning Frederik moeten spreken, en met die heb ik nog geen kennis gemaakt. (Hij haalt zijn gouden snuifdoos te voorschijn en neemt 'n prise - ceremonie van het kloppen op de doos en het wegpinken van de snuifkorrels op de jabot - dan geeft hij de doos gesloten aan Piccolomini) 'n Snuifje?
Prachtige doos! Het portret....?
(gemaakt onverschillig).
'n Cadeau van den prins-bisschop van Keulen.
(nadat hij een snuifje genomen heeft).
M'n compliment: ik zie, dat je tegenwoordig met heel fatsoenlijke menschen omgaat. En dan.... leeningen sluiten.... geld in de loterij winnen à la bonne heure. Ik vertrouw het je toe. Maar maak me niet wijs, dat je 'n groote specialiteit bent in de financiën. (doet alsof hij de snuifdoos wil opsteken).
Pardon, mag ik m'n snuifdoos even terug hebben?
| |
| |
Hum. 'n specialiteit in de financiën???? (ondanks zichzelf geamuseerd) Parbleu,.... ik wist 't zelf ook niet. Maar toch schijnt 't zoo. (Hij glimlacht).
Maak dat nou anderen wijs!
Ik heb me er zelf nooit voor uitgegeven, en toch.... toen ik in Parijs kwam, vond ik er m'n beschermer, ik mag wel zeggen: m'n vriend, den kardinaal de Bernis. Hij recommandeerde me aan monsieur de Boulogne, omdat die aan de bron zit van.... (maakt met vinger en duim de beweging van geld tellen) Je begrijpt me. Goed! Die ontvangt me allercharmantst: dineetjes, soireetjes, soupeétjes met danseressen van de opéra, allerliefst!
Eens, dat we na 'n diner zoo bij elkaar zitten, 'n oogenblik onder vier oogen, zegt hij peinzend, alsof hij dacht, dat ik ze misschien in mijn vestzakje zou hebben: ‘monsieur Paris-Duverney heeft 20 millioen noodig voor 'n militaire school’.... Plotseling komt het in me op om te bluffen, om te zeggen: ‘ik kan hem er honderd leveren!’
Prins Pic. lacht hartelijk.
Ik had natuurlijk niet de minste verwachting, dat monsieur de Boulogne, 'n beroemd man in de financiën, me aan m'n woord zou houden, en vragen: ‘hoe?’
Hij vroeg het wèl? (lacht).
(geamuseerd).
Hij vroeg het nièt! Maar inviteerde me op 'n diner met andere groote financiers, en zei al vast: ‘ik ben volkomen op de hoogte van uw plan’. - Hè, wàt? Monsieur de Boulogne, controleur-général van financiën, is op de hoogte van m'n plan, en ik zelf nog niet?
Prins Pic. lacht nog hartelijker.
(voortgaande).
‘Dat is verduiveld kras,’ denk ik. Maar ik zwijg, en zet een ernstig gezicht.
Niet 't minst, ‘'n slimme maat,’ dacht ik, ‘die me voor gek houdt.’ Ik ga naar het diner met het voornemen om hem en zijn vrienden eerst te laten praten en hun dan te antwoorden naar de ingeving van het oogenblik. Je kent m'n levensregel: ‘sequere deum!’ Ik vertrouw op m'n goed gesternte.
Zeg liever, dat de menschen jou vertrouwen.
Goed! De menschen vertrouwen me! Ik heb dan de
| |
| |
heeren financiers laten praten en ben toen zelf aan de praat gegaan, en heb zoolang gepraat tot ik ze volkomen bepraat heb voor 'n staatsloterij (lachend) in den trant van die te Genua. En daar sta ik nu aan het hoofd van als collecteur. De eerste trekkingen zijn gelukkig geweest....
Nee, voor den Staat en.... voor mij. Ze hebben me rijk gemaakt.
Sakkerloot! Je moet toch maar veine hebben. 't Is om er het water van in je mond te krijgen. - 'n Plannetje! 't Is hier vol rijke vreemdelingen. 'n Paar Amsterdamsche millioennairs zijn er ook bij, althans komen nu en dan. Ik hou' hier 'n bank, 's avonds, 'n spelltje pharao, weet-je? Sta je me voor de helft?
(koel).
Wel bedankt voor de eer, graaf, prins. Je weet, dat ik 'n afkeer heb van valsch spelen.
(geraakt).
Geen grofheden, chevalier!
Geen verontwaardigende toon, prins! Je kent me op het punt van den degen. Herinner-je je nog m'n bekende stoot? (Hij maakt 'n schermbeweging).
(bedaarder).
Geen questie van valsch spel: ik ben alleen bankhouder.
Dat komt op 't zelfde neer. (op een beweging van Piccolomini) Nee, m'n waarde, m'n bedoeling is niet je te beleedigen. (vertrouwelijk) Zeg me alleen maar.... die allerliefste prinses van je, is die nu waarachtig met je getrouwd? Enfin.... wat men noemt ‘getrouwd?’ In Vicenza was ze nog maar alleen je.... hm! hm! Je ‘vriendin’ zal ik maar zeggen.
(lachend).
Alsof, wanneer 'n man getrouwd is, z'n vrouw niet z'n vriendin is! Ze is nog m'n ‘vriendin’. Maar ik ben niet zoo egoistisch als andere mannen. Ik laat haar hier door gaan voor m'n vrouw, de lui zijn hier zoo burgerlijk. Ik was gisteren op de Beurs, waarvan je altijd zooveel hoort. ‘Allemaal milioennairs,’ vertellen ze. Maar je kunt niets aan die lui zien. Je moest zien hoe ze gekleed zijn: pummels, allemaal!
(spottend, in den zelfden toon).
Ja, he? Burgerlui!
(als voren).
Lui waar je eigenlijk niet als 'n fatsoenlijke prins mee kunt omgaan, behalve voor 'n spelletje pharao om ze te plukken. (hem op den schouder kloppende, zingende): ‘Ze zeggen
| |
| |
d'r is er een prins in 't land!’ 'n Liedje, dat ze hier op jou gemaakt hebben.
(ongerust, toch ingenomen).
Zou je denken?
| |
Zevende Tooneel.
De vorigen, prinses Piccolomini.
(die de prinses van links, maar uit een andere deur dan haar man, ziet binnenkomen).
Ha, daar is die toute belle princesse Piccolomini!.
(veel beteekenend),
Ik laat jelui alleen.
(beschermend).
Dank-je, Piccolomini.
(een mooie jonge vrouw, opzichtig en rijk gekleed, hoepelrok, mouches, gepoederd haar, waaiertje, koket).
M'n waarde chevalier.
(reikt hem de hand, dan lorgneert zij zijn culotte).
(kust haar galant de hand, guitig).
U ook al, prinses?
Het wordt me groen en geel voor de oogen!
Ik moet er zoo ook een laten maken. Adieu! Au revoir.
Bewonderenswaardige echtgenoot, ik geef je m'n zegen!
(terug komende van bij de deur, tot de prinses).
Haal jij Casanova over om van avond de bank met me te houden! (gaat neuriënd heen).
(nadat hij den prins heeft zien vertrekken, verliefd en onstuimig).
Heerlijke vrouw, wanneer maak je me gelukkig? (wil haar omhelzen).
Chevalier, u verliest het respect uit het oog, dat aan 'n vrouw van mijn rang toekomt.
(verwonderd).
Ik?! Natuurlijk!!! Wat wil ik met respect doen om je te zeggen, dat je me betoovert? Respect?! Maar verrukkelijke prinses, respect is goed voor oude vrouwen! (haar onstuimig omhelzende) Je meent niet wat je zegt, Prinses.... uit het sprookje!
(hem zacht afwerende).
Voorzichtig, m'n kapsel! Bovendien elk oogenblik kan er iemand hier binnen komen. Wat 'n prachtige ringen heb je aan, chevalier!
(galant).
Kies er een uit, de mooiste, de kostbaarste. M'n prachtigste diamanten zijn niet zoo schitterend als je oogen!
| |
| |
(hem bij de hand vattende).
Die diamant daar.... is-ie echt?
(verontwaardigd).
Of m'n diamant echt is?! Maar prinses.... Het is geen adelstitel! Je kunt hem laten taxeeren. Voor u, ma ravissante princesse, voor u is m'n solitaire als je mij-zelf (op klagenden toon) niet langer solitair laat in m'n kamer. Waarom ben-je gisterenavond niet gekomen?
Ik had.... ik leed aan vapeurs.
(sarcastisch).
Ja, in den vorm van 'n dikken Amsterdamschen bankier. (vleiend) Kom je dan van avond bij me?
(verward).
Ssssst! Ik hoor iemand op de trap. (verwijdert zich van hem).
(nog onstuimiger).
Van avond???
(haastig).
Ik zal zien. Als de prins aan 't spelen is, wacht me dan hier.... Ssst! (Casanova verdwijnt snel in zijn kamer rechts, terwijl hij pels, steek en stok meepakt).
| |
Achtste Tooneel.
Prinses Piccolomini, Tonia, Hope, Esther, later Floris Gravius.
(opent de middendeur om Hope en Esther binnen telaten).
M'nheer Kèsènove sel in s'n koamer weise, m'nheir.
(binnentredende, terwijl de prinses met belangstelling vader en dochter lorgneert).
Goed, kind. Ik zal 'n oogenblik wachten. Misschien kun-jij me wel even aandienen. (Als hij de prinses ziet) Ah, pardon, madame.
(met bevallige innemendheid).
Monsieur cherche le chevalier de Seingalt?
(hoffelijk).
Mais parfaitement, madame.
Le chevalier est dans sa chambre. (met een beweging om te vertrekken). Vous permettez, monsieur?
Prinses met bevallige dienaresse voor vader en dochter af.
(zacht tot Tonia).
Wie is dat?
'n Prinses! Pikkeldelminni heit d'r men.
(met langen uithaal, maar niet alsof hij erg geimponeerd is).
De prinses Piccolomini!!!
Mot ik uwes nou andiene, meheir?
| |
| |
Tonia klopt aan de deur.
Tonia wil binnentreden, maar heeft nauwelijks de deur geopend of zij geeft een gilletje en slaat de deur weer toe).
(verlegen).
Nies, m'nheir. (aan de deur) M'heir! M'heir! Doar is m'neir Hope om uwes te spreike!
(binnen).
Ik kom dadelijk!
Dank-je wel, meisje. (geeft haar een daalder). Ga nu maar heen. Dan wachten wij hier wel.
Tonia met een dienaresse af.
Hope zet zich in den leunstoel bij den haard en neemt een snuifje, terwijl hij nadenkend het hoofd schudt).
(haar arm om zijn schouder slaande).
Is er wat, vadertje? U is niet zoo opgewekt als anders. Gaat het niet goed met de leeningen van de keizerin, van den czaar, van den koning van Frankrijk?
Ah, de koning van Frankrijk!.... Hij kan lang op z'n leening wachten. Zoolang er geen vrede is.... nee, kind, dat is 't 'em niet. (Terwijl hij haar hand streelt) Och, het is niets kind. Niets bijzonders.
Jawel, ik zie het aan uw gezicht. U heeft wat. Toe, biecht u eens gauw op, als 'n zoet vadertje.
(glimlachende).
Och, niets bijzonders, meisje. Er is 'n schip... ‘Het Goede Vertrouwen’, 'n schip van de Oost-Indische Compagnie, met 'n lading van drie millioen waarde, dat te lang uitgebleven is, en er gaan zelfs geruchten, dat het met man en muis is vergaan.
(onrustig opstaande).
Ik ben er bij betrokken, natuurlijk.
(luchthartig).
Och neen, kind. 't Kan me niet veel schelen... maar....
Ik loop rond met de vraag of ik de risico op me zal nemen of niet? (als door 'n ingeving getroffen) Ik sal er Casanova eens over raadplegen. Z'n kabalistische becijferingen moeten mij raad geven.
(gepikeerd).
Maar ik kan het net zoo goed als hij!
(bewonderend).
Ik weet 't, lieveling. Ik weet wel hoe 'n schrandere bol van 'n dochter ik heb. Wat zegt Casanova er wel van, dat je zoo achter z'n geheim bent gekomen?
| |
| |
(niet zonder zelfingenomenheid).
Hij gelooft het natuurlijk maar half.
Natuurlijk. 't Is ook moeielijk te gelooven.
Floris Gravius komt door de middendeur binnen. Als hij Hope en Esther ziet treedt hij aangenaam verrast nader. Hij is een jonge man, eenvoudig en donker, maar niet zonder verfijning gekleed: een degen met stalen gevest op zij. Blootshoofds. Hij kan zijn overkleeren in den gang hebben opgehangen. Hij is blond en heeft zijn krullend haar van achteren met een lint opgenomen. Hij draagt zijn linkerarm in een zwarten doek, maar gebruikt hem als het noodig is toch vrijelijk).
(blij uitroepende).
Oom Hope! Hessie!
(blij hem tegemoet tredende, hartelijk).
Daar is Floor!
Het drietal schudt elkaar de hand.
(goedig).
Ja jongen. He? Dat hadt-je niet gedacht. We wachten op den ridder de Seingalt.
(Met het oog op Esther).
Die ridder de Seingalt is wel een man van groote beteekenis voor u geworden.
(een beetje luimig).
Je begroeting is niet heel vriendelijk.
(zacht en onderworpen).
Neem me niet kwalijk, Hessie. (tot Hope) Gisterenavond ben ik weer in de stad gekomen. Nu kom ik van uw woning.
Ja, we waren uitgereden om 'n paar visites te maken.
(binnentredende). (Hij is nu in een rijk goud geborduurd costuum, draagt op de borst een ridderkruis met diamanten gesierd. Hartelijk nader komende)
Die allerbeste monsieur Hope! Wat 'n geluk u te zien! Gaat het wel met uw gezondheid? Gaat het goed met den vrede?
(hem opgeruimd de hand drukkende).
M'n waarde chevalier, als het zoo goed ging met den vrede als met m'n gezondheid, dan had de koning van Frankrijk morgen z'n twintig millioen.
(Floris ziende, terwijl hij hem koeltjes maar hoffelijk de hand reikt).
En daar is m'n waarde en geëerde antagonist ook! Geneest uw arm goed, ridderlijkste van alle vijanden?
(lacht gedwongen).
Dank u. (met nadruk) Luchtigste van alle vrienden.
Bravo! Ik zie, dat jelui nu goede vrienden zijt en dat hoort ook zoo. Duelleeren? Goèd....
(hem in de rede vallende)
Met uw verlof, papa, duelleeren is heel verkeerd.
| |
| |
Jelui hoort het: ‘heel verkeerd’! Wat mij betreft: ik heb er hartgrondigen afkeer van. Ik vind het duel barbaarsch, gruwelijk, mal!
Bovendien is het door de Heeren Staten verboden.
(Mme Trenti komt binnen en Hope gaat, haar begroetende, met haar spreken.
Ha, daar is madame Trenti ook!
(terwijl hij haar begroet).
Uw landsman, prins Piccolomini, heeft me uitgenoodigd deel te nemen aan een pharao-bank, hier van avond, na de table d'hôte.
En je hebt waarschijnlijk bedankt?
Ik heb er voor bedankt, want ik ben nog revanche schuldig aan den ridder de Seingalt.
(koeltjes, hoog).
O, uw revanche kan me niet veel schelen. Wij spelen toch niet met dezelfde bedoeling. Ik speel alleen voor m'n pleizier....
(driftig).
En ik dan?! Ik ook!
(verzoenend).
Zeg dat niet, m'n waarde. U speelt om te winnen.
(met de hand aan den degen).
U beleedigt me, m'nheer Casanova!
(tusschenbeide komende).
Om Gods wil!....
(hoffelijk).
Dat is allerminst m'n bedoeling, vooral niet in dit gezelschap. Maar telkens, de vorige keeren, als u gewonnen had, dan deed u net als Charlemagne, en ging heen. Dat is vervelend.
(driftig).
Daar moest u dankbaar voor zijn, want u is in het spel niet van mijn kracht.
Hope nadert, madame Trenti kijkt aandachtig toe.
(spottend).
Ta-ta-ta-ta! Mogelijk. Maar ik geloof er niets van.
Maar hebt-jelui nu alweer wat?!
(driftig).
Niets bijzonders, oom, 'n spelletje piquet met m'nheer Casanova. (tot Casanova) Ik zal u bewijzen, dat ik sterker ben dan u.
(goedig).
Jongen, denk nou toch aan het lesje, dat je al van m'n heer Casanova gekregen hebt, naar aanleiding van je biljardten.
(nog driftiger).
Oom, hoe kan u het zeggen?
| |
| |
Ik neem 't aan. Maar de eerste, die van de tafel opstaat, of hij wint of verliest, dat wil zeggen: de eerste, die aan het spel een eind maakt, betaalt aan de tegenpartij 50 louis d'or.
(hoog en koel).
Anders speel ik niet.
Prins en prinses Piccolomini treden binnen.
Geld op tafel? Wordt er gespeeld? (tot Floris) En mijn bank?
(tot Floris).
Floor, dat spelen van jou bevalt me niet. Je bent veel te driftig. Bij het spel hoort een koel hoofd.
(driftig).
't Kan me niets schelen, oom. Ik zal uw Venetiaanschen vriend 'n lesje geven, dat hem geld zal kosten.
(bestraffend).
Floris, ik vind het heelemaal niet aardig, dat je zooveel verbeelding van jezelf hebt.
Jawel, dat jij ook tegen me bent weet ik al lang.
(naderkomende, terwijl zij de hand op zijn arm legt).
O, m'nheer, u weet niet wie Casanova is. Hij is onoverwinnelijk.
(spottend lachend).
Onoverwinnelijk! Hahahaha! Dat zullen we dan eens zien!
(komt op met een rood gezicht).
Mag ik vragen of de heeren aan de vroege table d'hôte willen eten, of aan de late?
Er wordt een etensbel geluid.
M'nheer Gravius en ik, we komen niet aan tafel, niet aan de vroege en niet aan de late. We gaan spelen. Laat het speeltafeltje maar klaar zetten.
(haastig).
Dat kan ik zelf wel doen. (Hij gaat naar den achtergrond en vat het tafeltje op).
(medelijdend).
Het zal u niet meevallen, dat spelletje. Ik beklaag u nu al.
| |
Tweede bedrijf.
Vorig tooneel, alle lichten aan, Casanova en Floris Gravius zitten tegenover elkaar aan de speeltafel, welke op den voorgrond, dicht bij den schoorsteen, is geplaatst. Bij ieder der spelers staat een zilveren
| |
| |
kandelaber van twee lichten. In de nabijheid der speeltafel, in het bereik der aanzittenden, staat een stommeknecht met overblijfselen van een inderhaast genomen souper: ledige flesschen, tinnen borden en schaaltjes van Delftsch blauw enz. Prinses Piccolomini staat achter Casanova, die met den rug naar het vuur zit, prins Piccolomini zit à cheval op een stoel bij Gravius, die hij in de kaart ziet. Juffrouw Verhoeven komt uit de kamer rechts, gevolgd door Tonia. Beide verdwijnen dan een oogenblik in de andere kamer, die van Casanova. Dirk zit op een stoel bij de middendeur, geeuwend. De spelers spelen met twee kaartspelen van 32 kaarten en ieder teekent de gemaakte punten op een naast hem liggend piketplankje aan, terwijl ieder een hoopje goudgeld, waarvan zij telkens eenige goudstukken aan elkaar toeschuiven, naar gelang de een of de ander schijnt te winnen, en een paar rolletjes goudgeld naast zich hebben liggen. De bedragen zijn bij beide tamelijk gelijk: het hoopje bij Gravius iets grooter dan bij Casanova. De spelletjes duren slechts kort. Beurt om beurt geven zij bij drie kaarten tegelijk: 8 maal, de overblijvende kaarten worden op twee hoopjes van 5 en 3 gelegd, waaruit zij de een na den ander hun spel pogen te verbeteren.
| |
1e Tooneel.
Casanova, Floris Gravius, Prins Piccolomini, Prinses Piccolomini, Juffrouw Verhoeven, Verhoeven, Tonia, Dirk, later
Mme Trenti.
(aan de deur, de achterste, van Floris' kamer).
Ik hoop, dat je d'r op gelet hebt, dat Trijn de kamer van m'nheer Casanova ook in orde heeft gemaakt. De heeren zullen wel moe wezen en gauw gaan slapen.
(van zijn spel opziende, zonder dat hij dit echter staakt).
Gelooft u?
Nou, ik zou zoo zeggen: een spelletje piket, dat al van gisterenavond duurt. D'r moet toch eens 'n eind aan komen.
Mme Trenti komt door de middendeur op. Zij is ook nu in 't zwart gekleed, maar het lijfje is aan den hals laag uitgesneden. Zij draagt, zoo al geen echte, dan toch glinsterende sieraden om den hals, aan de armen en in het haar, waarin zij ook een roos heeft gestoken. Om den blooten hals heeft zij, tegen de kou, een sjaaltje geslagen.
| |
| |
(opgewekt).
Ah, Teresina mia, hoe is het concert geweest?
(nader komende).
Heel goed.
(met voldoening).
Stampvol!
En natuurlijk groot succes.
(koeltjes).
Heel veel succes, dank u.
Wat heb je gezongen, cara?
Onder andere de groote aria uit de Dido van Vinci.
En was graaf Zintzendorf er?
(ongeduldig).
M'nheer Casanova, ik wou, dat u speelde en niet sprak. U leidt me af.
(opgeruimd).
Ik zal zwijgen. Maar permitteer me: 'n goed speler laat zich niet afleiden.
(terwijl zij zich in den grooten leuningstoel bij het vuur zet en zich, met de voeten op het haardijzer, vooroverbuigt om zich de handen te warmen).
Maar eindigt dat spelletje piket dan nooit?
(spottend).
Het zal wel gauw eindigen met de nederlaag van m'n heer Gravius.
(woedend).
Of met die van u, potverdorie!
(medelijdend).
M'nheer Gravius, u weet niet wat u begonnen îs. Ik beklaag u.
(die duidelijk vermoeid en reeds bleek is, met roode oogen, en overspanning laat blijken).
Dat is volstrekt onnoodig. Ik heb met uw medelijden niets te maken. U zal zien, dat m'n tegenpartij het aflegt.
(opgeruimd).
Misschien ben ik aan de verliezende hand. Maar de pari?
(die weer is binnengekomen en zich bij de speeltafel ophoudt, terwijl Tonia door de middendeur is heengegaan, tot Floris).
U bent moe. (Zij wil de kaarsen snuiten, maar Floris protesteert daartegen) Maar, lieve mensch, kijk ereis wat 'n snotneus die kaars heeft.
(knorrig).
Kan me niet schelen!
Ik zou het maar opgeven, als ik u was.
(driftig).
Waar ziet u me voor aan?
't Zou anders zoo'n schande niet zijn. 'n Spel piket, dat nu al langer dan 30 uur duurt! (meer voor zich zelf, spijtig) En
| |
| |
m'n bank, die er gisterenavond en van avond weer door in 't honderd geloopen is.
(met voldoening van zijn kaarten opziende).
Pic!
(hem de kaarten toonende).
Dit keer heb ik répic.
Zij werpen de kaarten neer, markeeren en Casanova geeft nu.
Graaf Zintzendorf vroeg vanmiddag nog: ‘hoe gaat het met het spelletje piket van ridder Casanova en die hollandsche m'nheer,’ dat vroeg-ie. (tot Tonia, die weer is binnengekomen, bezig het stommeknechtje op te ruimen en iets omverwerpt) Wees toch wat voorzichtiger, onhandige meid!
(driftig tot juffrouw Verhoeven).
Juffrouw Verhoeven, wat ik je verzoeken mag: ga heen, je stoort me!
(na zijn spel verbeterd te hebben).
Carte blanche! (laat zijn kaarten zien).
Carte blanche! Altijd en eeuwig: ‘carte blanche’! 't Lijkt wel of u 't er om doet.
(onverschillig, tot juffrouw Verhoeven).
'n Glas water, s'il vous plait.
(tot Dirk).
Zit daar niet te slapen en breng 'n karaf water aan de heeren.
Ik heb liever, dat hij voor het vuur zorgt. 't Begint hier koud te worden. (Dirk port het vuur op en legt er wat bij).
(gedienstig).
Ik sel 't wel brenge.
(bits)
Dat is jou niet toevertrouwd. Jij breekt alles. (met een verliefden blik op Casanova). Ik zal het zelf wel doen, m'nheer Casanova.
(spottend).
Hè ja, madame, van u iets verkoelends.
Juffrouw Verhoeven en Tonia af.
(tot Mme Trenti).
Wat 'n helleveeg, die hotelmadame! (verwijdert zich van verveling en zet zich op de sofa tusschen de twee deuren) Ik heb eens hooren vertellen, dat de beroemde professor Boerhaave....
(zich bij haar voegende).
Die het geheim verstond om goud te maken?
A la bonne heure! De graaf de Saint-Germain, hier in 't hotel, beweert, dat hij dat geheim ook kent! Maar waarom is hij dan niet zoo rijk als Croesus?
(opziende).
Misschien omdat hij voor zich zelf geen waarde aan geld hecht.
| |
| |
(spottend).
Neé, hij zal geen waarde hechten aan geld. Dat bestaat niet!
Maar 't was toch een groot man, die Boerhaave. Hij had ook 'n elixir uitgevonden, waardoor hij 'n menschenleven tot langer dan een eeuw wist te verlengen.
(spottend).
Wat niet verhinderd heeft, dat hij aan 'n maagzweer gestorven is, toen hij even over de zestig was.
(teleurgesteld).
Och, maar jij gelooft ook niets!
(korzelig).
Monsieur Casanova, speelt u of converseert u over Boerhaave?
(koeltjes).
Zooals u ziet: ik doe allebei tegelijk.
(driftig).
Het een of het ander?
(met een geringschattend lachje).
Voor u. Maar niet voor mij, als ik goed speel en goed converseer. Om 't u te bewijzen: ik heb 'n quinte de roi!
(binnenkomende met een presenteerblad met een karaf water en glazen, tot Casanova).
Alsjeblieft, m'nheer Casanova, 'n lekker glas water uit de Vecht! (Op zingenden toon sentimenteel) ‘Aan de Vecht ben ik gebo-o-oren’, weet u?
O, madame, ik versmacht! Wil u me ook 'n glas geven?
(tot Dirk, niet zonder geringschatting).
Dirk, geef jij mevrouw eens 'n glas water. Zij versmacht.
En wie is de gelukkige voor wie u versmacht, charmante princesse?
| |
2e Tooneel.
De vorigen, Hope, Esther, Verhoeven.
(aan de deur, buigende).
Ja, m'nheer, mademoiselle, de heeren zijn nog altijd aan 't spelen. Wat 'n uithoudingsvermogen!
(in schitterend avondtoilet, maar een pelise om de schouders).
Zeg u liever: wat 'n koppigheid.
(in zwart satijn met licht zijden vest: deftig en eenvoudig).
Maar heeren, heeren, moet dat spel piket nu duren tot een van twee op het slagveld blijft?
(terzijde tot Floris).
Doorspelen of ophouden?
| |
| |
Doorspelen! (Intusschen staan beide op om vader en dochter te begroeten).
Wat 'n verrassing! U tweeën nog hier? (kust Esther de hand en met een bewonderenden en koesterenden blik op haar toilet) Verrukkelijk!
Floris toont zijn ontevredenheid door hard zijn stoel te verzetten. Ook hij heeft vader en dochter begroet, maar onhandig en plomp.
(met een blik op Mme Trenti).
Ja, we waren naar het concert van onze Mme Trenti gegaan.... (maakt een lichte buiging voor mme Trenti, die bij zijn binnentreden is opgestaan en nu een hoofdsche dienaresse voor vader en dochter maakt) Het was weer héél mooi, madame Trenti.... maar toen wij naar huis zouden gaan, zei ik tegen m'n dochter: ‘ik wil toch eens zien wie van de twee’.... (valt zich zelf in de rede) ‘spelers de pari gewonnen heeft.’ Niet waar, kind?
(lachend).
U zei eigenlijk wat anders.
Nu ja - pardon, monsieur Casanova! - ik zei eigenlijk wie van de twee raaskallen....
(onderdanig).
Zeer juist, m'nheer Hope, zeer juist. Mag ik me eens even voorstellen: Piccolomini.
(koeltjes).
Zeer vereerd, prins.
(Zijn vrouw bij de hand vattende en voorstellende).
La princesse Piccolomini.
Buigingen over en weer.
(tot de twee spelers, die intusschen weer zijn gaan zitten, om hun spel voort te zetten).
Hoe lang moet dat nog duren, heeren. 't Is al haast anderhalve dag aan den gang.
Ja, maar de heeren nemen nu en dan een kwartier rust.
(terwijl hij de kaarten schudt).
Rust is het woord niet, madame.
(medelijdend).
Maar arme jongen... Je ziet er uit! Je valt er haast bij neer!
Ik moet het voor m'n tegenpartij opnemen. M'nheer Gravius is robust als.... als 'n Hollander.
Er is buiten een zwak hoornsignaal gehoord. Nu herhaalt het zich, als of het, gedragen door den wind, duidelijker is te hooren.
(verschrikt)
De torenwachter blaast brand!
Allen kijken verschrikt op en om. Men hoort buiten het aankomende en verstervende geroep: ‘brand! brand!’
| |
| |
(angstig),
Zeker hier in de buurt.
Een vrouwe stem buiten: Waar is de brend, bu'men?
Een andere stem geeft een onverstaanbaar antwoord.
Het alarmsignaal van den toren blaast dreigender. Het geroep ‘braaand!’ houdt aan.
Eenstem buiten: In 't Oost-Injesche Heuis!
(verschrikt).
In 't Oost-Indische Huis?!
Allen staan ontsteld op.
(terwijl hij zijn geld opstrijkt).
Waar is de brand?
(op een toon, alsof hij de overwinning reeds zeker acht).
Scheidt u er uit?
Cospetto! Nee, doorspelen! Maar even kijken waar de brand is.
(die het dichtst bij den heer Hope staat).
O, monsieur Hope, ik voel me zoo naar!
(zenuwachtig).
Prins, uw prinses is niet wel!
Allen verwijderen zich haastig door de middendeur, maar terwijl ook Esther wil heengaan, houdt Floris haar terug.
(koel maar niet onhartelijk).
Ja, Floor, ga je ook niet even kijken waar de brand is?
(driftig).
Wat kan mij die brand schelen als ik zelf vuur en vlam ben?
(spijtig).
Van ongemotiveerde jaloerschheid.
Ongemotiveerd? Ik heb m'n oogen, Esther. Ik zie maar al te goed, dat die man, die Venetiaan, die God-weet-wat! - je in z'n macht heeft. Ik ben niets meer voor je sinds hij hier is! Vorig jaar al heb je partij voor hem getrokken.... tegen mij!.... Omdat ik hem niet uitgedaagd had. Nu heb ik met hem geduelleerd en.....
(haastig en hartelijk).
Je wond had, goddank, niets te beteekenen.
(mistroostig).
Och, voor mijn part, had de vent me den doodsteek kunnen geven. M'n leven is toch niets meer waard. (Woedend) Maar hij hindert me, die sinjeur! Een volgende keer zal ik hem prikken. Ik wil z'n bloed zien! Laat hem niet in Rotterdam komen, want dan laat ik hem hangen.
(zachtzinnig).
Toe, Floor, wees niet zoo driftig. Ik geef je de verzekering, dat m'nheer Casanova.... (zwijgt verlegen. Zij wil
| |
| |
haar pels afdoen en wacht tot Floris haar daarbij zal helpen, maar deze merkt haar bedoeling niet.
(haar hand vattende).
Je onverschillig is?... Zeg op! Ik zie het aan de kleur, die je krijgt, aan je neergeslagen oogen. 0, Hessie Hessie, je geeft niets meer om me!
(hartelijk).
He, Floris, hoe kun-je het zeggen? 't Is waar, dat ik Casanova heel geestig vind, dat ik graag met hem praat. Hij weet zooveel te zeggen, en geeft altijd zooveel te denken bij wat hij zegt (geestdriftig). Hij is zoo'n interessante, zoo'n èchte man. Bovendien heeft hij dat innemende, dat 'n vrouw omhult in een atmosfeer van sympathie, van hoffelijkheid, van koestering. (met een piekje in haar stem) Hij zal nooit 'n meisje haar mantel alleen laten afdoen, Floor. Zijn manieren zijn voor menigeen een voorbeeld.
(driftig).
Naar den duivel met z'n manieren, die Italiaan! Hij meent er niets van. Ik zal hem Hollandsche manieren leeren!
(smeekend).
Toe, Floor, begin niet weer tegen hem. Zie je dan niet, dat hij je in alles de baas is?
(woedend).
Wel verdomd! Dat zullen we dan eens zien! (Hij verwijdert zich driftig door de middendeur).
(hem een stap volgende).
Floris! (Zij keert terug, blijft dan midden in het vertrek staan, terwijl zij met een fijn kanten zakdoekje, dat zij uit haar zijden réticule haalt, de oogen droogt. Zuchtend.
Floris! (na een oogenblik) Casanova! (Dan glimlacht zij).
| |
3e Tooneel.
Esther, Casanova, later Hope.
(binnentredende, luchtig, lenig, blij dat hij Esther alleen vindt).
Esther!
(niet onaangenaam verrast, maar ingetogen).
U, monsieur Casanova? Waar is de brand?
(galant).
In m'n hart, in m'n hoofd, in m'n heele wezen van top tot teen. Jacques Casanova, die in brand staat, en jij, Esther, jij bent de brandstichtster!
(lachend, verlegen).
U zegt teveel, monsieur Casanova.
Teveel?! Dan is 't juist genoeg. 'n Amant, die niet teveel zegt, zegt niets. Esther, ik bewonder je!
(met zichtbaar welgevallen).
Waarom?
| |
| |
(haar hand vattende).
Om je verstand, om je goedheid, om je.... onschuld, Esther. Wil-je wel gelooven, dat ik ontzag voor je heb? Nergens ter wereld heb ik 'n meisje ontmoet, dat zoo sterk in haar onschuld was als jij, Esther. Ik aanbid je! (drukt haar tegen zich aan).
Esther, ik zeg, dat ik je aanbid!
(duwt hem krachtig terug, geraakt).
Chevalier!
Een zoen maar, mooie Esther!
(teleurgesteld).
Aanbiddelijke Esther, waarom weiger je mij, waarom weiger je je zelf een pleizier, dat per slot van rekening niets anders is dan 'n simpel bewijs van vriendschap?
(levendig, ontroerd).
Omdat... als we met 'n zoen begonnen, wij gauw niet genoeg daaraan zouden hebben. We moeten geen gevaarlijk spel spelen.
(verleidelijk, insinueerend).
Waarom niet? Ik ben dol op gevaarlijke spelletjes.
(terwijl zij zich waait).
Ik niet, want ik kan niet tegen m'n verlies.
Och kom, jij die zoo rijk bent in alle opzichten (haastig) Ik bedoel in geestelijke gaven. Jij en ik, wij zijn toch in alles vrij.
(koel).
Vrij? Goed! Maar ik ben niet vrij van zekere vooroordeelen, die u niet schijnt te kennen.
Zij zet zich op de sofa tusschen de twee deuren.
(lacht smalend).
Vooroordeelen! Vooroordeelen! En dat in onzen filosofischen tijd! Ik dacht, dat u daar boven verheven was.
(koel).
Ik weet niet of dat al of niet een compliment is, maar wel, dat er vooroordeelen zijn, die 'n meisje, dat zich zelf gerespecteerd wil zien, moet respecteeren. Filosofie of niet: 'n superioriteitsgevoel, dat zich daarboven verheven acht, bedriegt zichzelf.
(zich met een knie voor haar nederleggende).
Een kusje maar, Esther. Zoo'n heel klein kusje.
(ondanks zich zelf lachend, terwijl zij opstaat en zich bij den haard zet).
Beste chevalier, dat eerste heele kleine kusje krijg je van mij.... niet! Une femme avertie....
(onaangenaam verrast).
Wie heeft je voor mij gewaarschuwd? Madame Trenti?
| |
| |
(ernstig)
Madame Trenti? Ja, zij zou mij misschien voor u hebben kunnen waarschuwen.... dat dochtertje van haar.... ik stel me zoo voor, dat het uit een ‘heel klein kusje’ ontstaan is.... en de rest!
(onstuimig).
Esther, je bent geestig als.... monsieur de Voltaire-zelf.
(alsof zij het compliment niet hoort).
En misschien is de moeder u nu onverschillig.
Onverschillig? Nooit! 'n Vrouw van wie ik gehouden heb!
Nu ja, dan bent u haar vriendelijk gezind.
Zelfs dat meerdere is al niet veel beter, nadat je haar eerst hebt wijs gemaakt, dat je zonder haar niet meer kon leven. Dit is immers zoo de geijkte term?
(licht geraakt).
‘Wijs gemaakt?’ Dat is niet aardig gezegd, adorable amie. Als twee menschen zich wederkeerig door de liefde laten bedwelmen, zijn ze over en weer de dupe van elkaar. Dat is er juist het aantrekkelijke van.
Niet voor mij. Ssst! Daar komt iemand! (Den binnentredende te gemoet tredende) En de brand, vader? In het Oost-Indische Huis?
Gelukkig niet. Een voddenpakhuis op de Jodenbreestraat. Ha, mon cher chevalier, goed, dat ik je nog even spreken kan. Maar.... (hem aanziende) m'n compliment.... Voor iemand, die dertig uur aan de speeltafel heeft doorgebracht, zie je er uit.... m'n compliment. (schudt hem de hand en presenteert hem daarna een snuifje) Maar.... houdt mij ten goede, zoo iets gaat hier niet, een spelletje van dertig uur! Dat is misschien goed onder de jongelui aan het hof te Versailles, of in de salons van Parijs, maar hier in.... Amsterdam.... 'n stad van soliditeit. Ik vind het 'n beetje onbehoorlijk, vooral van m'n neef. Anders toch wel 'n beste jongen, maar 'n kwaje rakker, hè?
(goedig).
M'nheer Gravius is 'n charmant garçon. Alleen maar wat....
'n Rotterdammer, chevalier! 'n Rotterdammer, kwaad volk om mee te beginnen. Maar àpropos, waarde chevalier, morgenochtend, als je uit geslapen bent, wil ik toch eens hooren wat je kabalistische berekeningen me raden in 'n ietwat précair geval.
| |
| |
Morgenochtend? Waarom nu niet?
Maar je bent moe, niet waar?
Moe? Ik? Ik weet niet wat dat is!
Zooveel te beter, temeer omdat het morgenochtend misschien te laat zou zijn. Maar.... laten wij er dan bij gaan zitten. (zet zich op de sofa, Casanova naast hem).
(bij den haard).
Vader heeft geen vertrouwen in den sleutel van Salomo, die ik gevonden heb.
Natuurlijk wel, kindlief, natuurlijk wel. Daar, jelui moogt me allebei raden. Is 't nu goed? Moet je hooren, chevalier, de zaak is, dat we aan de Oost-Indische Compagnie nog altijd dat schip verwachten. Ik geloof, dat ik je er al eens over gesproken heb. De waarde van schip en lading is drie millioen. De Compagnie zoekt nu aan de Beurs een assuradeur, die er 10% op geeft: drie ton.
Drie ton. Driemaal honderd duizend gulden.
(blij verrast).
U noemt f 100.000 ‘ton’? Dat is, op mijn woord, de echte ‘bon ton’.
Esther en Hope lachen.
(naderbij komende).
Het is misschien vergaan, zooals U gisteren zei.
Dat is het. Er is bericht aan de Beurs, dat het vergaan is.
(geheimzinnig).
We zullen zien. (haalt een fijn gouden potlood en notitieboekje te voorschijn) Ik zal mijn beschermgeest Paralis het probleem stellen. (plechtig) En als mademoiselle Esther me wil helpen, zullen we samen het vraagstuk oplossen.
Uw beschermgeest? Paralis? Is die bij den Sleutel van Salomo noodig. Ik heb geen beschermgeest.... behalve dan m'n vader, hè?
Je ziet dus wel, kind, dat jij er toch niets van terecht zou brengen. Wat zegt u, chevalier?
(galant).
Ik zeg, dat mademoiselle Esther geen beschermgeest noodig heeft. De vrouwelijke intuïtie vult bij een verstand als van uw dochter volkomen dat hoogere intellect aan, dat 'n man niet zou bezitten, die, zooals ik, niet wist onder de onafgebroken hoede te staan van den leidenden geest.
(blij).
Nu, vadertje, zijn mijn geestelijke waarden aan uw beurs à la hausse?
| |
| |
Uw dochter zal u even goeden raad geven als ik. Dus, mademoiselle, ik stel, geleid door Paralis, het probleem, en wij zullen het samen trachtte op te lossen.
Hij staat op, doet gewichtig, alsof hij ernstig nadenkt, dan, in het midden van het vertrek, teekent hij wat in zijn zakboekje aan.
(op een beweging van zijn dochter).
Stil, kind, stoor hem niet.
Hope kijkt met angstige spanning toe, Esther met glimlachende belangstelling.
Casanova kijkt peinzend op.
(tot Esther, terwijl hij zijn aanteekeningen zien laat).
Kunt u er uit wijs worden?
(nadat zij een oogenblik zijn aanteekeningen heeft gadegeslagen en ze dan op een eigen zakboekje, dat zij met een potlood uit haar réticule te voorschijn haalt, copieert).
Heel gemakkelijk!
(staat op en slaat haar aanteekeningen over haar schouder gade).
Ik begrijp er niets van. En kun-jij daar uit wijs worden? Ik zie niets dan getallen, die in een pyramide zijn opgesteld.
(zacht).
Stil toch, vader!
(tot Casanova, trotsch).
Wat'n dochter heb ik, hè? Wil je gelooven, dat ik tusschenbeide.... (als hij ziet, dat Casanova nog berekent, houdt hij stil en neemt zenuwachtig een snuifje).
Casanova en Esther berekenen ieder wat op hun notitieboekje, dan kijkt Esther Casanova vragend aan.
(van haar boekje opziende).
Ja. (lezende) ‘In zulke gevallen moet men....’
‘Moet men niet loven en bieden.’
Bravo! Juist wat ik dacht!
(verwonderd).
Pardon, ik geloof dat u u vergist. Mijn sleutel opent op: ‘In zulke gevallen moet men niet gelooven, maar beven.’
(teleurgesteld).
Precies het tegenovergestelde.
(tot Casanova).
Ik heb uw pyramide toch juist gecopieerd. Kijk maar.
(haar boekje vergelijkende met het zijne).
Zonderling!
| |
| |
U krijgt ‘loven’ en ‘bieden’ en bij mij is het ‘gelooven’ en ‘beven’. Hoe is dat mogelijk?
M'n waarde Casanova, met alle respect voor Paralis: in dit geval heeft mijn dochter gelijk. De ‘vrouwelijke intuitie’, waarvan je daarnet sprak, geeft me beter raad dan je beschermgeest. Ik weet wat mij te doen staat. Ik neem de assurantie op mij.
(verschrikt).
Maar, m'nheer Hope... ik sta heelemaal niet in voor de waarheid van het orakel. Er is verschil tusschen de oplossing, die uw dochter krijgt, en de mijne....
(stellig).
Ik weet wat me te doen staat.
(toch ook wel een beetje onder den indruk).
Maar drie honderd duizend gulden, vader.
Maar drie millioen, kind! De ‘Goede Vertrouwen’ bestaat! 'n Stem zegt me, dat het schip niet vergaan is.
Monsieur Hope, bedenk u wel. Ik ken dergelijke inwendige raadgevingen. Het is goed er alleen maar naar te luisteren, wanneer zij ongeluk voorspellen. Drie honderd duizend gulden is geen bagatel.
Drie honderd duizend gulden? Abah. Wie niet waagt, wie niet wint. Als de ‘Goede Vertrouwen’ behouden binnen komt, zijn de drie millioen gulden mijn, en krijg jelui ieder drie honderd duizend gulden van me. Zoo niet dan....
Dan ben ik drie honderd duizend gulden armer, en dat is nog niet erg. Ik assureer schip en lading.
Wees toch voorzichtig, m'nheer Hope.
Geen woord meer.... en.... geen woord er over met iemand anders. Het blijft onder ons drieën. (kijkt op zijn horloge, tot zijn dochter) Maar 't is al laat, kind, wij moeten naar huis.
(ernstig).
Vertrouw het orakel niet teveel, m'nheer Hope. Paralis heeft me menigmaal slechten raad gegeven. Het zou me mijn heele leven lang spijten als u, door mijn toedoen, zooveel geld verloor.
Stel je gerust. Ik neem de heele verantwoordelijkheid op me. Ik heb meer vertrouwen in je kabalistische berekeningen dan je zelf. Bovendien is 't de raad van m'n dochter, dien ik opvolg. Paralis zou in dit geval onschuldig zijn. Mocht het blijken, dat ik me bedrogen heb.... nu dan.... drie ton verlies zullen me niet arm maken, en mijn vertrouwen en vriendschap voor u blijven het zelfde. Is 't zoo goed?
| |
| |
(ontroerd).
O, m'nheer Hope, u bent... (lachend).
Vous avez vraiment le bon ‘ton’.
(hem bewonderend aankijkende).
Wat zou mijn bankiershuis niet in Europa kunnen doen als u en uw beschermgeest Paralsi m'n stille vennooten waren. Maar Parijs lokt u te veel.
(ondeugend en een ietsje spijtig).
Niet alleen Parijs. Zeker iemand in Parijs.
O, ja! U heeft het vorig jaar verteld.
(kijkt haar een oogenblik glimlachend aan, geestdriftig).
Als alle mannen in Amsterdam zoo waren als u, m'nheer Hope, en alle vrouwen zooals uw lieve dochter, dan....
(galant).
Dan zou ik Amsterdam 'n stad vinden, die ik zelfs voor den hemel niet zou willen ruilen.
Wie weet of het ons niet lukt u hier te houden. Ik zal met Esther een plannetje smeden om u voor goed te vangen. Nietwaar Hessie?
(niet zonder weemoed).
M'nheer Casanova is geen vogel, die zich laat vangen. (Zij doet haar pels om, daarbij geholpen door Casanova. Casanova kust haar de hand, wisselt met Hope een handdruk en leidt vader en dochter naar de deur).
Goeden nacht dan, chevalier.
Goeden nacht, m'nheer Hope, ik recommandeer me aan uw vriendschap.
| |
4e Tooneel.
Casanova alleen, later Mme Trenti.
Casanova blijft een oogenblik in gedachten staan, glimlachend, dan rekt hij zich lichtelijk uit en bedwingt een geeuw. Toevallig werpt hij daarbij een blik in den spiegel boven den schoorsteenmantel) Bonsoir, Jacques Casanova. Schelm! Hoe is 't? Ik geloof, dat je voor het eerst van je leven last van je geweten krijgt. Maar dan is er iets niet met je in orde, beste vriend. Dan ga je misschien dood. Dan verhuis je misschien naar die betere wereld, waar geen mooie vrouwen zijn, voor wie je zoo zwak bent. Waar alleen ‘engelen’ zijn aan wie het niet de moeite waard is te zeggen: ‘je bent 'n engel!’....
| |
| |
Ridder Jacques Casanova de Seingalt, je bent verliefd. Verliefd als 'n schooljongen. O, doe geen moeite om 't te ontkennen. Voor den eersten keer van je leven voel je ontzag voor 'n jong meisje, voor de onschuld van 'n jong ding, dat Esther Hope heet, en het mooiste jonge meisje is, dat je ooit gezien hebt, met een vader, die zijn millioenen niet kan tellen. Zul-je je laten vangen, Reintje de Vos-Casanova? De val staat voor je open: het huwelijk, het eerzame huwelijk, het wettige huwelijk, het brave, deugdzame hu-hu-huwelijk! (op anderen toon) Brrrrrrr! Als ik er aan denk voel ik me koud worden. Casanova getrouwd? Nooit! (op insinueerenden toon) En de mooie Esther dan? En haar juweel van 'n vader dan? En haar mooie oogen dan, die de mooiste juweelen overtreffen? (vast) Nooit! zeg ik.... (waarschuwend) Casanova, wees op je hoede, want je bent er in voor dat je het weet. (Breekt in een schaterlach uit) Wat 'n grappig idée: Casanova getrouwd!.... Grappig?.... Nee, luguber! Het is koud hier.
(is in de middendeur verschenen en kijkt hem verwonderd aan).
Ik geef toe dat het een verwonderlijk ding zou wezen jou getrouwd te zien.
Maar ik wist niet, dat je er zooveel pleizier in had, dat je zooveel vrouwen ongelukkig hebt gemaakt.
Ongelukkig? Zong je daarom op je concert (zingend): ‘ Eccoti venuta alfin, donna infelice?’ (In een herleving van zijn vroegere teederheid, terwijl hij haar de hand kust): Heb ik je door mijn liefde dan waarachtig zoo ongelukkig gemaakt, Teresina mia?
(hartstochtelijk).
De allerheiligste madonna heeft m'n geluk gekend, toen je nog van me hield, Jacques. Maar daarna? Het is je onmogelijk om trouw te wezen.
(op een toon van miskende onschuld).
O, zeg dat niet, Teresa! Je miskent me! Er is geen man, die constanter lief heeft dan ik.
(zenuwachtig lachend).
Jij?! Maar je fladdert van de eene vrouw naar de andere.
Nu, is dat 'n bewijs, dat ik niet trouw ben in de liefde? Wat 'n redeneering! Ik heb standvastig lief, ik zweer het je. Maar m'n hart is te ruim om kleingeestig altijd bij een en dezelfde vrouw te blijven. Ik hou zooveel van de vrouwen, dat ik ze allemaal wel gelukkig zou willen maken. Ik bedoel de mooie, de jonge!
| |
| |
(half overwonnen).
Ja, aardige praatjes maken, dat kun je.
(trekt haar tot zich en geeft haar een kus).
Als ik zoo bij je ben, voel ik weer hoeveel ik van gehouden heb.... toen we nog jong waren: twee kinderen in het huis van den senator Malapieri, en toen hij ons beide een pak slaag gaf omdat ik....
Mme Trenti legt hem de hand voor den mond.
Als een jonge deugniet, die ik toen al was, je 'n proefondervindelijke les gaf in de natuurlijke historie. Kinderen nog!
(glimlachend, peinzend).
Maar toen we elkaar zes jaar geleden terug zagen?
(lachend).
Na, toen was jij geen kind meer, want toen was je al de ‘madame’ geweest van den markgraaf van Bayreuth.
Dat bedoel ik niet. Ik wil zeggen, dat ik toen te graag naar je geluisterd heb. Toen is ons kind geboren.
(verteederd).
Zij is allerliefst. Ze heeft jou lieve gezicht en jou karakter, Teresa.
Maar jou oogen en jou geest. (nadenkend) Maar wat ben je toch voor 'n man? (hem verschrikt aanziende) Ben je misschien de duivel zelf?
(laat behaagzuchtig zijn voet zien).
Zijn dat bokspooten. Teresa?
(nadenkend).
Wat heb-je, wat bezit je, dat alle vrouwen, die je maar aanzien, van je moeten houden? En dan later niet weten of je ze gelukkiger hebt gemaakt omdat je ze in je armen genomen hebt (hij neemt haar in zijn armen, waaruit zij zich los wringt) of ongelukkiger omdat je ze verlaten hebt? Wat is dat toch in je, Jacques?
Maar ik wil je opnieuw in m'n armen nemen.
(stoot hem terug).
Nee, nee, 'n vrouw die eenmaal het verdriet heeft gekend je te moeten verliezen, wil niet het geluk kennen je terug te winnen. 'n Liefde als met jou leef je geen twee keer in je leven.
(teeder).
Teresina, je hebt misschien gelijk. Maar luister eens.... ik ben rijk.... toe.... geef me m'n dochtertje. Ik zal haar laten opvoeden als 'n prinses.
Sophie afstaan?! Ik?! Ik zou net zoo lief m'n oogen verliezen. Nooit!
| |
| |
Maar ik zal van ons kind een voorname vrouw maken, in Frankrijk of in Italië.
(weemoedig).
God weet, dat het leven me zwaar en de toekomst me donker is. Maar nooit, nooit, nooit sta ik Sophie af. Omdat....
Omdat ze me aan jou herinnert.
(onstuimig).
Teresa, ik voel, dat ik nog altijd van je hou!
(koel).
Maar ik niet meer van jou. Tenminste niet genoeg meer om nog eens m'n gemoedsrust aan je op te offeren.
(bijt zich op de lippen).
Toenik zes jaar geleden in Ventië met je omging, had de markgraaf je heel wat geld en juweelen gegeven.
Alles bij m'n opera-onderneming in België verloren.
Alles?! (verlokkend) Toe, ga met me mee naar m'n kamer.
(hartstochtelijk hem terug duwende).
O, nee, nee, ga weg, ik ben bang voor je!.... Bovendien.... (als een invallende gedachte) Je spel piket met die jonge Hollander.
Naar den duivel met het spel piket en den Hollander.
Ja, naar den duivel wenschen doet hij jou ook, denk ik. Hij kan je niet uitstaan. Ik geloof, dat hij jaloersch op je is. Hij is verliefd op mademoiselle Hope.
Zoo'n pummel! Hij is haar niet waard.
Ben jij haar dan waard? Ze is zoo goed als ze lief en mooi is, en ik heb er genoeg van gezien om te weten, dat zij en haar vader je goedgezind zijn. Waarom vraag je haar niet?
Maar ik heb haar al gevraagd.
(verbaasd).
Je hebt haar ten huwelijk gevraagd?
Ik zeg niet ten huwelijk.
(geërgerd en verontwaardigd).
O, Jacques, Jacques, heb je haar ook al trachten te verleiden? Zie je dan niet in, dat je met je eigen levensgeluk speelt?
| |
5e Tooneel.
De vorigen, Tonia.
(hoort de laatste woorden en weifelt even).
Ik kwem de lichte euitdoen.
| |
| |
(tot Tonia).
En m'nheer Gravius?
In s'n koamer, meheir. Tente wou, det ik hier de lichte sou euitdoen.
(tot Mme Trenti).
Dan heeft hij den pari verloren!
Geen wonder. Tegen jou verliest iedereen. (onverschillig)
Ik ga slapen. Buonna notte! (met meer warmte) Maar op 't laatst zal al dat verlies op jou rekening komen. Denk daar wel aan.
(met een bedwongen geeuw).
Teresina, als je zoo ernstig kijkt.... dan krijg ik ook slaap. Buona notte! (Hij doet alsof hij zijn kamerdeur wil binnen gaan, maar blijft daarbij stil staan).
Mme Trenti gaat door de middendeur heen, maar vooraf werpt zij een blik terug op Casanova en Tonia. Dan verwijdert zij zich schouderophalend).
(terug komende).
Dus je zei, Tonia, dat monsieur Gravius is gaan slapen?
(terwijl zij de kaarslichten uitdoet).
Offie sloapt weit-ik niet.
(haar in de wang knijpende).
En jij, m'n liefste, ga jij ook slapen?
Meheir, ik bin van uwes hendtestelijkheiden niet gediend. Doe det m'n ouë tente, moar niet mijn!
Hoe kom je er aan, kind? Ik heb je toch al gezegd, dat jij voor mij in ‘De Bijbel’ het ‘Hooglied’ bent!
Sau? Moar de ‘Kloagliederen’ skijn-je dan toch niet zoo noar te finde, want tente is al drie nechten leng, es iedereen noar bed is, opgestoan en....
(stuursch).
Nou ja, det sel u wel weiten...
Ik zou weten waarom je tante 's nachts opstaat? (schatert het uit) Misschien om.... (met gemaakte tragiek) Misschien heeft ze wel een misdaad begaan en kan ze 's nachts geen rust vinden.... Misschien heeft ze wel een van de hotelgasten vermoord, die aan haar bed komt spoken. Heb jij daar nooit iets van gemerkt, Tonia?
(die dit idee maar half aardig vindt).
O, nee, nee, det is 't niet. Ik weit wel woarom sij 't doet.
| |
| |
| |
6e Tooneel.
Vorigen, Floris, later Dirk.
Floris komt van links op, en ziet er verfrischt uit.
(verwonderd)
He, wat, slaapt u niet?
Zooals u ziet. Ik heb me wat opgeknapt, wat verfrischt, en ben hier om het spel voort te zetten. (met een blik op de speeltafel) Trouwens, ik had m'n geld hier laten liggen.
(geërgerd).
Ja, onvoorzichtig genoeg.
(beleefd).
't Was onder uw hoede, chevalier.
(koeltjes, beleefd, een beetje teleurgesteld).
Teveel eer. Maar.... u bent langer dan 'n kwartier weg gebleven, en de afspraak was....
(driftig)
Geen chicanes! Hier ben ik om door te spelen. Ik ben dertien minuten weg gebleven. Ik heb daar Dirk voor laten zorgen. (roept aan de deur) Dirk! (tot Casanova) Dertien minuten!
(aan de deur).
Dirk! Kom dan toch potver....!
Dirk komt op, zich de oogen wrijvende.
Dirk, hoe lang ben ik in m'n kamer gebleven?
(slaperig).
Op de klok was 't, geleuf ik, krek dertien minuten.
Ja, als hij het gelooft. (weifelend) Dus het spel wordt voortgezet?
U heeft er nog niet genoeg van?
Neen, m'nheer, u misschien?
(smalend).
Ik?! Tot morgenavond desnoods!
(ontevreden).
Mot dat nou nog es zoo'n nachie worre?
O, jij zult tevreden gesteld worden, wees daar niet bang voor (tot Floris) Dus u wil het spel voort zetten?
(uitdagend).
Ja, ja, en nog eens ja! 't Schijnt wel of u er niet veel trek in heeft.
(die het gesprek met belangstelling heeft gevolgd).
Is-t-er licht genoeg, heiren?
| |
| |
(galant).
Als jij blijft, ja, anders niet.
(gaat kwaad heen).
Och, kom, moak det m'n tente wijs!
De klok op den schoorsteenmantel slaat elf.
(terwijl hij zich aan de speeltafel zet en het geld, dat hij opgestreken heeft, weer neer legt, onverschillig).
Dat haar tante niet wijs is, geloof ik.
Floris neemt plaats. Zij trekken om de kaarten.
Ja, het geluk is weer aan uw kant. Maar tusschen ons gaat het niet om winst of verlies. De vraag is wie het 't langst uithoudt.
Casanova geeft.
(tot Dirk).
Dirk, jij zorgt voor sterke koffie.
En voor het vuur. Het is hier koud.
(slaperig).
Asjeblieft, heeren. (Hij port in het vuur).
(nadat zij over en weer hebben afgenomen enz).
Ik declareer 'n hooge vijfde....
Ik heb 'n vijfde van den ‘heer’.
(smalend).
Wat 'n geluk in 't spel!
(geraakt).
Geen hatelijkheden. Ik zal u toonen, dat ik even gelukkig ben in de liefde.
(spottend).
Dan zal ik u feliciteeren.
Buiten hoort men een ratel en de stem van den nachtwacht, die roept: ‘Bewoar je fuur en koarslicht wel, elf heit de klok!’
(onder het schudden der kaarten).
Wat roept die man toch?
Hij roept, dat het elf uur is op de klok.
Prinses Piccolomini steekt het hoofd om de deur van haar vertrek. Als zij de twee aan het spel ziet, werpt zij driftig de deur dicht.
De prinses schijnt uit haar humeur te zijn.
(onder het spelen)
Was zij het? Geen wonder! Ik ook!
Scherm.
(Wordt vervolgd).
|
|