| |
| |
| |
De gebroken kruik
Een Blijspel van Heinrich von Kleist, vertaald door Jan v. Lumey.
(Vervolg)
Elfde tooneel
(Licht, vrouw Brigitte met een pruik in de hand. De meiden. De vorigen)
Hierbinnen, vrouw Brigitte.
Is dat de vrouw, die hier getuigen moet?
Ja, dit is vrouw Brigitte, eed'le heer.
Uitstekend! laat ons dan de zaak hervatten.
Hier. Neemt de tafel af. (De meiden met glazen enz. af).
(in dien tusschentijd)
Die pil van jou ordentelijk te draaien,
Zooals 't behoort, dan zullen wij vanavond
Den afloop met een schotel karpers vieren.
Het loeder moet haar door zijn keelgat krijgen,
Is zij te groot, dan mag 't eraan verrekken.
(ziet de pruik)
Wat brengt ons vrouw Brigitte daar voor een
| |
| |
Wat voor een pruik het is,
Die vrouw Brigitte ons brengt?
Laat ondervragen door mijnheer den rechter,
Dan zal vanzelf, aan wien de pruik behoort,
En alles verder, worden opgehelderd.
- Ik vraag u niet aan wien de pruik behoort.
Hoe komt die vrouw eraan? waar vond zij haar?
Zij heeft de pruik gevonden in 't spalier
Bij vrouw MargrieteKlis. Gelijk een nest,
Hing zij gespiest in 't vlechtwerk van den wijnstok,
Dicht onder 't venster, waar de vrijster slaapt.
Wat? bij mij? in 't spalier?
(halfluid)
Als gij mij soms iets toevertrouwen wilt,
Waarmee het aanzien van uw ambt gemoeid is,
Wees dan zoo goed, en doe het nu.
| |
| |
(Hij grijpt de pruik)
Hier die paruik, die is dus niet van u?
Hier die paruik, die is beslist van mij!
Dat is, godsacrament, precies dezelfde,
Die ik de voor'ge week aan Ruprecht gaf,
Om naar de stad bij Meester Krul te brengen.
Toen jij de voor'ge week naar Utrecht ging,
Hier die paruik niet toevertrouwd, om haar
Door den friseur te laten renoveeren?
Of gij! - Nu ja. En wat dan nog?
Heb jij de pruik niet afgegeven, smeerlap?
Waarom heb jij haar niet, zooals ik vroeg,
In meester Krul zijn werkplaats afgegeven?
Niet afgegeven? God zal mij - wat bliksem!
Ik heb haar in de werkplaats afgegeven;
Aan Meester Krul persoonlijk -
En nu hangt ze in vrouw Martha's wijnspalier?
Nee, schobbejak! ik laat me zoo niet loeren,
Verkapping is het, wat hierachter schuilt,
Of muiterij, weet ik het? - staat gij toe,
Dat 'k vrouw Brigitte maar direct verhoor?
| |
| |
Gij hebt de pruik aan Ruprecht -
Toen dat jongmensch daar afgeloopen Dinsdag
Naar Utrecht uitreed met zijns vaders ossen,
Kwam hij bij mij, en sprak: Mijnheer de rechter,
Kan ik in stad een boodschap voor u doen?
Mijn zoon, zeg ik, als je zoo goed wilt zijn,
Laat deze pruik dan voor mij optoupeeren -
Maar niet heb ik gezegd: hier, neem de pruik,
Bewaar die bij je thuis, verkap je erin,
En laat haar in vrouw Martha's wijnstok hangen.
Kijk heeren, Ruprecht, met verlof gesproken,
Die kan 't niet zijn. Want toen ik gisteravond
Op weg was naar de hoeve, waar mijn nicht
Een moeilijk kraambed heeft, hoorde ik de vrijster
Gesmoord in d'achtertuin op iemand schelden:
't Is of haar stem van drift en angst blijft steken.
Foei, lage ellendeling, je moest je schamen,
Wat moet dat? wacht! ik zal mijn moeder roepen;
Alsof de Spaansche vijand in het land was.
Ik roep nu: Eva! door de schutting: Eva!
Wat heb je? is er onraad? - En zij zwijgt:
Nu? komt er antwoord? vraag ik - Moei, wat wilt ge? -
'k Wil weten wat je doet? - Wat zou ik doen? -
Is Ruprecht bij je? - Ja natuurlijk, Ruprecht.
Blijf toch niet wachten. - Gut, wat een bombarie,
Die koozen, denk ik, net als andren kijven.
Zwijgt! laat haar uitvertellen.
Als ik nu omstreeks middernacht terugkeer
Van mijn bezoek, en in de lindenlaan
| |
| |
Juist bij vrouw Martha's tuindeur ben gekomen,
Schiet er een kerel langs mij, kaal van hoofd,
En met een paardenvoet; en achter hem
Is het een stank van pek en zwaveldampen.
Ik prevel een ‘God sta ons bij’ en keer
Mij vol ontzetting om, en op mijn woord,
Zijn knikker, heeren, zie 'k nog in de verte,
Als rottend hout, de lindenlaan doorlichten.
Wat! deksels - donders -!
Ben je dol, vrouw Briggy?
Ik weet, wat ik gezien heb en geroken.
(ongeduldig)
Mensch, of 't de duivel was, wil ik niet onderzoeken,
Hem evenwel, hem denuncieert men niet.
Als gij een ander noemen kunt, uitstekend:
Maar van dien zondaar wensch 'k verschoond te blijven.
Uw Eedle moet haar laten uitvertellen.
Nu goed, zooals gij wilt.
Maar de griffier kan het bevestigen.
| |
| |
Hoor vrouw Brigitte dan geduldig aan.
Dat het de duivel was, beweer ik niet;
Maar paardenvoet, kaal hoofd, en damp van achter,
Dat alles is, als 'k mij niet sterk vergis,
Volkomen in den haak! - Ga voort, ik bid u!
Als ik vandaag nu met verbazing hoor,
Wat bij vrouw Martha is gebeurd, en ik,
Om den vernielal, dien ik gisternacht
Bij het spalier ontmoet heb, op te sporen,
De plek, waar hij den sprong deed, onderzoek,
Vind ik een voetspoor, heeren, in de sneeuw -
Wat voor een voetspoor denkt gij, dat ik vind?
Rechts fijn en smal en altijd scherp omlijnd,
Een goedgevormde menschenvoet,
En links wanstaltig, grofweg ingestampt,
Een monsteracht'ge plompe paardenvoet.
(nijdig)
Gezwets; onwijs, verdoemelijk gezwets -
Dat is niet moog'lijk, zuster!
Eerst bij 't spalier, waar hij gesprongen is,
Een wijden kring van omgewoelde sneeuw,
Alsof een zeug erin had rondgewenteld;
En menschenvoet en paardenvoet van hier,
En menschenvoet en paardenvoet, en menschenvoet en paardenvoet
Dwars door den tuin, de wijde wereld in.
Vervloekt! - heeft zich de schelm misschien verkapt,
| |
| |
De jager, die een das zoekt en het spoor
Ontdekt, hij triomfeert niet zoo, als ik.
Griffier, zeg ik, want net toevallig zie ik,
Door u gestuurd, Zijn Eedle tot mij komen,
Griffier, uw zitting is verloren moeite,
Den kruikvernieler judicieert gij niet,
Die zit gerust en veilig in de hel;
Hier is het spoor, dat hij ons achterliet.
Dus hebt gij zelf u overtuigd?
't Is met dat spoor volkomen in den haak.
Voet van een mensch, ik bid u,
Maar praeter propter als een paardenhoef.
Verdraaid, griffier, de zaak wordt ingewikkeld.
Ik ken een aantal bijtende geschriften,
Die het bestaan van God in twijfel trekken;
Maar met den duivel heeft, zoover ik weet,
Geen atheïst nog bondig afgerekend.
Het punt in quaestie dient nauwkeuriger
Te worden toegelicht. Mijn voorstel is,
Niets te beslissen, voor wij in den Haag
Bij de Synode hebben aangevraagd,
Of het gerecht bevoegd is aan te nemen,
Dat Belzebub de kruik gebroken heeft.
Een voorstel, dat van u begrijplijk is.
Wat oordeelt gij, griffier?
Het zonder de Synode kunnen stellen.
Vertel ons - als 'k zoo vrij mag zijn - het slot,
| |
| |
Gij, vrouw Brigitte daar; dan komt er, hoop ik,
Door het verband wat licht in deze zaak.
Ik vraag nu den griffier, of wij het spoor
Een eindweegs zullen volgen, om te zien,
Waarheen de duivel wel ontsnapt kan zijn.
Goed, zegt hij, vrouw Brigitte, een goed idee;
Misschien is het voor ons zoo'n omweg niet,
En komen wij meteen bij rechter Adam.
Voorbij de tuindeur in de lindenlaan,
De plek, waar stinkend van den zwaveldamp,
De duivel met me in botsing kwam: een kring,
Zooals soms schuw een hond ter zijde wijkt,
Wanneer de kat zich proestend voor hem zet.
Niet ver vandaar nu ligt een overblijfsel
Van hem, dicht bij een boom, dat mij doet schrikken.
(voor zich)
Vervloekt, mijn ingewanden.
Ik bid u, Zwijg hierover, vrouw Brigitte.
Waarheen het spoor u leidde, wil ik weten!
Waarheen? voorwaar, den kortsten weg naar u,
Precies als de griffier mij had voorspeld.
| |
| |
Naar 't Malieveld, den karpervijver langs,
Dan 't smalle pad dwars over de begraafplaats,
Zooals ik zeg, hierheen, naar rechter Adam.
Naar rechter Adam? werklijk?
In het gerechtshof wonen?
Of hier de duivel woont; maar in dit huis,
Zooveel is zeker, is hij afgestapt;
Het spoor loopt achterom tot aan den drempel.
Zou hij misschien hier doorgereisd -?
Ja, of hier doorgereisd. 't Kan zijn. Ook dat.
Het spoor was aan den voor kant -
Voor was er niets te zien, gestrenge heer.
Ja, aan den voor kant was de weg vertreden.
Vertreden. Doorgereisd. Ik laat me villen;
De schurk, let op, heeft met de wetten hier
Zijn spel gespeeld! Het zou mij niets verwondren,
Als 't op de registratie kwalijk riekt.
| |
| |
Indien mijn kasboek, wat ik niet betwijfel,
Met een nadeelig saldo sluiten mocht,
Dat zweer ik u, ik sta voor niets meer in.
Ik ook niet. (Voor zich) Hm! ik weet niet, was 't zijn linker,
Was het zijn rechter? een van beide voeten -
Mijnheer de rechter! wees zoo goed! - uw snuifdoos.
Waartoe die omhaal? 't is maar enkle stappen.
't Is al in orde. Geef dan. Aan Zijn Eedle.
Ik had u iets in 't oor gefluisterd.
Misschien, dat wij hierna gelegenheid -
(Als Licht weer plaats genomen heeft)
Vertel eens, heeren, is er hier in 't dorp
Soms iemand, die misvormde voeten heeft?
Hm! ongetwijfeld is er hier in Heisa -
Wil dat aan mijnheer den rechter vragen -
Tien jaren ben ik hier in Heisa werkzaam,
Zoover ik weet, is niemand scheef gegroeid.
| |
| |
Laat toch staan die voeten!
Wat trekt gij ze zoo schielijk onder tafel,
Dat men zich afvraagt, of het spoor van u is.
Ben ik de duivel? Is dat een paardenvoet?
(Hij toont zijn rechtervoet)
Nee, op mijn woord. Die voet is best.
(Halfluid) Maak nu terstond een einde aan het geding.
Een voet, als dien de duivel had,
Dan kon hij op de bals een dansje doen.
Dat zeg ik ook. Waar zou mijnheer de rechter -
Sluit terstond de zitting, zeg ik.
Wat enkel nog bevreemdt, hoogachtbre heeren,
Dat is, zou 'k zeggen, deze plecht'ge tooi!
Wat voor een plechtige -?
Wie zag den duivel ooit in zulk een dracht?
Een toren, steiler, blinkender van talk,
Dan die eens predikanten op den kansel!
Wij weten hier op 't land niet zoo precies,
Wat in de hel de mode is, vrouw Brigitte!
Gewoonlijk, zegt men, draagt hij eigen haar.
| |
| |
Maar hier op aarde, ben ik overtuigd,
Verkapt hij zich in de paruik, om zich
Bij de voorname lieden in te dringen.
Schavuit! dien ik voor aller oogen smaadlijk
Van 't tribunaal moest jagen! u beschermt
Alleen nog maar het aanzien van uw ambt.
Ge hoopt nu niets. Ge draait u uit de zaak.
Denkt gij, dat ik, ik, rechter Adam, gister
In het spalier de pruik verloren heb?
Nee, God bewaar'me! de uwe is toch in vlammen,
Als Sodom en Gomorrha opgegaan.
Integendeel - ik vraag excuus! de kat
Heeft in de zijne gisternacht gejongd.
Hoogachtbre, zoo de schijn mij hier veroordeelt,
Gij overijlt u niet, hoop ik. Voor mij
Is het een zaak van eer of ambtsverlies.
Zoolang de vrijster zwijgt, begrijp ik niet,
Met wat voor recht men mij beschuld'gen durft.
Hier op den rechterstoel van Heisa zit ik,
En leg de pruik hier voor mij op de tafel:
Hem, die beweert, dat zij aan mij behoort,
Daag ik voor 't hooge tribunaal in Utrecht.
Hm! de paruik, zou 'k zeggen, past u toch,
Als was zij met uw schedel saamgegroeid.
(Hij zet hem de pruik op)
| |
| |
Als mantel om de schouders
Mij nog te wijd, hoe veel meer om het hoofd.
(Hij bekijkt zich in den spiegel)
Ei, zoo'n godseldrementsche vent!
Ei, zoo'n vervloekt canaille van een rechter!
Nog eens, sluit gij de zitting, of moet ik het doen?
Wat is dat voor een onbeschaamdheid, vlegel?
Wacht schelm! ik zal je krijgen.
Ei, smeer'ge paardenpoot!
Wacht! nu ontkom je niet.
Nu laat ik mij geen zand in de oogen strooien.
Begrijpt gij niet, mijnheer de rechter -?
Verlangt misschien, dat ik het vonnis vel.
| |
| |
De zaak is nu in staat van wijzen,
En Ruprecht daar, die rakker, is de dader.
Hem in het blok te sluiten, en omdat hij
Zich aan mijn waardigheid vergrepen heeft,
Zet ik hem achter slot en tralies vast,
Hoe lang, dat is van later zorg.
Maak je geen zorgen, kinders - Zijt ge klaar?
De kruik kan hij vergoeden voor mijn part.
In orde dus! De zitting is gesloten.
En Ruprecht appelleert bij 't hof in Utrecht.
Wat? moet hij eerst in Utrecht appelleeren?
Te drommel, ja! En tot zoolang -
Achter de tralies zitten?
| |
| |
Het schandblok dragen? Jullie zijn me rechters.
Hij, die daar zit met al zijn onbeschaamdheid,
Wat duivel, zwijg! je hoort het!
Geen haar wordt hem zoolang gekrenkt -
Op! Rechter Adam heeft de kruik gebroken!
Hij was 't, die gister uit mijn kamer vluchtte!
Op, grijp hem, stomp hem nu, zooveel je wilt.
(staat op)
Halt! wie zich hier wanordelijk -
Dan is het blok verdiend. Op, Ruprecht!
Vooruit dan, trap hem van zijn rechterstoel.
Neem mij niet kwalijk. (Hij loopt weg).
| |
| |
(slaat den mantel)
Pats! dat is er een. En pats! En pats! nog een.
En nog een! bij gebreke van zijn bult.
Jij onbeschofte rekel! - Kalmte hier!
Aan jou, als jij zoo vlegelachtig optreedt,
Zal 'k nog vandaag het vonnis doen voltrekken.
Verdraaide lummel, hou je kalm!
| |
Twaalfde tooneel
(De vorigen zonder Adam. - Zij komen allen op den voorgrond van het tooneel).
Hoe schandlijk heb ik je vandaag beleedigd!
Ei sakkerloot; en gisternacht niet minder!
Ei blonde lieveling, ei bruidje-mijn!
Wat heb je mij niet alles te vergeven.
(werpt zich voor den gedep uteerde op de knieen)
Heer! als gij nu niet helpt, zijn wij verloren!
Red Ruprecht, zoo ge kunt, van de conscriptie!
Want de conscriptie van dit jaar - het is mij
Door rechter Adam in 't geheim verteld -
| |
| |
Gaat naar Oost-Indië; en vandaar, dat weet gij,
Keert op de drie man er maar een terug!
Hoe! naar Oost-Indië! wat is dat voor onzin?
Naar Bantam, eedle heer; ontken het niet!
Hier is de brief met de geheime instructie,
Die de regeering korten tijd geleden,
Betreffende de landweer heeft verordend:
Ge ziet, ik ben van alles op de hoogte.
(neemt den brief en leest hem)
O wat een ongehoorde knoeierij! -
Gij weet het zelf, griffier, is dat de instructie,
Die gij van de regeering hebt ontvangen?
De instructie! wat! de snoodaard! scheurpapier,
Dat hij met eigen hand beschreven heeft! -
De troepen, die men aanwierf, zijn bestemd
Voor diensten in het binnenland; geen mensch
Heeft plan, ze naar Oost-Indië te sturen!
Neen? is het werklijk, heeren?
En mocht het anders wezen, dan beloof ik,
Zoowaar 'k hier sta, om Ruprecht vrij te koopen!
(staat op)
O foei! wat heeft de booswicht mij belogen!
Want met dat vreeslijk schrikbeeld kwelde hij
Mijn hart, en zoo verscheen hij in den nacht
| |
| |
Om me een attest voor Ruprecht op te dringen;
Bewees mij, hoe een valsch bewijs van ziekte
Hem van soldatendienst bevrijden kon;
Verzekerde en betuigde en sloop terwijl,
Om 't voor mij op te stellen, in mijn kamer:
Zoo'n schandlijk iets van mij verlangend, heeren,
Dat het geen meisjesmond waagt uit te spreken!
Ei, zoo'n gemeene, listige schavuit!
Vergeet, vergeet den paardenpoot, mijn liefste!
Kijk, als een paard bij jou de kruik vernield had,
Dan zou 'k nog haast jaloerscher zijn, dan nu!
(Zij kussen elkaar)
Dat zeg ik ook! elkaar eens flink gezoend;
En laat ons dan met Pinkster bruiloft houden!
(aan het venster)
Kijk eens, hoe rechter Adam, bid ik u,
Bergop, bergaf, als vlood hij galg en rad,
Door de omgeploegde wintervelden hinkt!
Wat? is dat rechter Adam?
Nu komt hij op den straatweg. Kijk! kijk! kijk!
Hoe de paruik zijn armen rug kastijdt!
Gezwind, griffier, hem na! haal hem terug!
Opdat hij 't kwaad niet door zijn vlucht verergert.
Als rechter moet ik hem natuurlijk schorsen,
En u benoem ik, om tot nader order
Hier in het dorp zijn functies waar te nemen;
Maar zijn de kassen, naar ik hoop, in orde,
Dan wil 'k hem niet tot deserteeren dwingen.
Vlug! wees zoo goed, en breng hem hier terug!
| |
| |
| |
Laatste tooneel
(De vorigen zonder Licht)
Vertel eens, eedle heer, waar kan 'k in Utrecht
Den zetel der regeering vinden?
(geraakt)
Hm! waartoe? 'k zou zeggen -
Hoeft hier de kruik dan niet vergoed te worden?
Neem mij niet kwalijk! Op de Groote Markt!
Op Dinsdag en op Vrijdag is er zitting.
Goed! deze week zal ik mij daar vervoegen. (Allen af)
Einde
|
|